Home

Rechtbank Rotterdam, 23-12-2009, BL1477, 325433 / HA ZA 09-548

Rechtbank Rotterdam, 23-12-2009, BL1477, 325433 / HA ZA 09-548

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
23 december 2009
Datum publicatie
1 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2009:BL1477
Zaaknummer
325433 / HA ZA 09-548

Inhoudsindicatie

Aanrijding tussen twee bussen. Uitrit? Toedracht ongeval? Geen strijd met artikel 56 RVV.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Sector civiel recht

Zaak-/rolnummer: 325433 / HA ZA 09-548

Uitspraak: 23 december 2009

VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ARRIVA PERSONENVERVOER NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Heerenveen,

eiseres in conventie,

gedaagde in reconventie,

advocaat mr. G.J. de Lange,

- tegen -

de naamloze vennootschap ROTTERDAMSE ELEKTRISCHE TRAM N.V.,

gevestigd te Rotterdam,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. R.W. van Harmelen.

Partijen worden hierna aangeduid als "Arriva" respectievelijk "RET".

1 Het verloop van het geding

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- dagvaarding d.d. 18 februari 2009 en de door Arriva overgelegde producties;

- conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie, met producties;

- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 10 juni 2009, waarbij een comparitie van partijen

is gelast;

- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 27 oktober 2009;

- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen genomen conclusie van antwoord in reconventie.

2 Het geschil in conventie

De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad RET te veroordelen om aan Arriva te betalen een bedrag van € 19.799,22, met rente en kosten.

RET heeft de vordering van Arriva gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Arriva in de (na)kosten van het geding.

3 Het geschil in reconventie

De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Arriva te veroordelen tot betaling van € 7.091,21, met rente en (na)kosten.

Arriva heeft de vordering van RET betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van RET in de kosten van het geding.

4 De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1 Tussen partijen staan in conventie en in reconventie onder meer de volgende feiten vast:

a. Op 2 september 2008 heeft omstreeks 06.24 uur een aanrijding plaatsgevonden tussen een bus van Arriva bestuurd door haar werknemer, de heer [Y], en een bus van RET, bestuurd door de heer [X]. [X] is in dienst van RMC. RMC heeft in opdracht van RET [X] als bestuurder aan RET ter beschikking gesteld. [Y] en [X] zijn beiden ervaren chauffeurs.

b. De aanrijding vond plaats op het Zuidplein te Rotterdam. De bus van Arriva kwam aangereden vanaf de afrit van het viaduct en de bus van RET kwam aangereden vanaf de bushalte, die is gelegen aan het uiteinde van het viaduct aan de rechterkant (gezien vanaf het viaduct). De bus van RET had gehalterd bij de bushalte die het dichtst bij het einde van de afrit van het viaduct is gelegen. De aanrijding vond plaats bij daglicht en het wegdek was nat omdat het met tussenpozen had geregend.

c. [Y] heeft meteen na het ongeval tegen [X] gezegd: “God man ik zag je helemaal niet. Ik keek van de hol maar zag geen bus staan” of woorden van gelijke strekking.

d. Het viaduct is een doorgaande eenrichtingsverkeer route voor bussen.

e. De bus van Arriva had schade aan de rechtervoorkant en de bus van RET had schade aan de linkervoorkant.

f. Op de achterkant van het door [Y] opgemaakte aanrijdingsformulier zijn onder meer de volgende vragen vermeld “Wie is naar uw mening aansprakelijk? Waarom meent u dat?”

Het handgeschreven antwoord van [Y] luidt als volgt:

“Arriva bus. Voertuig A (Arriva bus - rechtbank) reed van de afrit af busstation op opdat moment vertrok ook de bus van de RET van de halte die vlak onder de afrit ligt. Chauffeur van Bus A heeft dit niet opgemerkt halte bijna niet te zien door beplanting langs afrit en de afrit met een bocht loopt.”

g. [X] heeft de vraag op het door hem ingevulde aanrijdingsformulier (Wie is er volgens u schuldig aan de aanrijding RET/tegenpartij * Waarom?) beantwoord door RET door te kruisen en voorts te vermelden: “Weet (de rechtbank leest: Veel) te hart gereden gezien situatie, bij nat wegdek”.

h. RET heeft Arriva bij brief van 23 september 2008 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.

i. Arriva heeft RET aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade bij brief van 31 oktober 2008.

4.2 Omdat de beoordeling van de procedure in conventie en die in reconventie nauw met elkaar verbonden zijn, zal de rechtbank deze thans gezamenlijk behandelen.

4.3 Arriva legt het volgende aan haar vordering in conventie en haar verweer in reconventie ten grondslag.

De bus van Arriva reed over het viaduct, dat vervolgens gelijkvloers uitkomt, ging rechts langs de vluchtheuvel/uitstaphalte en vervolgde zijn weg onder de overkapping. Op het moment dat de Arriva bus van het viaduct kwam afgereden, vertrok de RET bus vanaf de bushalte. Er ontstond een aanrijding tussen de twee bussen ongeveer halverwege bij de uitstaphalte. De aanrijding is te wijten aan de RET bus. Het viaduct is een doorgaande route voor bussen terwijl het busverkeer dat vanaf de halte vertrekt een uitrit verlaat. Dat het een uitrit betreft volgt uit de omstandigheid dat het betreffende gebied een beperkte bestemming heeft, te weten het halteren van bussen teneinde passagiers te laten instappen. Het gebied is verboden terrein voor overig verkeer. Aldus voerde de RET twee bijzondere manoeuvres uit, namelijk het wegrijden uit stilstand en het verlaten van een uitrit. Ingevolge artikel 54 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) had de RET bus de Arriva bus derhalve voorrang dienen te verlenen. Door dit niet te doen, is [X] en daarmee RET aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad. Arriva heeft hierdoor schade gelede, waarvoor RET aansprakelijk is.

4.4 RET geeft in reactie hierop de volgende lezing van de aanrijding.

De RET bus reed bij de bushalte weg met een snelheid van circa 5 km/u. Nadat de bus was weggereden en op circa een hele buslengte van de bushalte was verwijderd werd de bus ter hoogte van de bestuurdersstoel aangereden door de Arriva bus die met grote snelheid (meer dan de toegestane 20 km/u) vanaf de afrit van het viaduct naar beneden kwam gereden. Bij de bushalte waar de bus van RET stond vlak voordat hij wegreed, zijn geen stippellijnen op het wegdek aangebracht.

RET stelt zich op het standpunt dat de aanrijding niet een gevolg is van een onrechtmatige daad aan haar zijde maar van een onrechtmatige daad aan de zijde van Arriva. Zij voert hiertoe het volgende aan. De bus van Arriva verliet een uitrit en had derhalve voorrang dienen te verlenen aan de bus van RET. De bus van RET verliet geen uitrit, omdat de bushalte niet als zodanig valt aan te merken. Bovendien had de bus van RET de uitrit reeds verlaten en bevond deze bus zich op een doorgaande weg. Indien wordt aangenomen dat de bus van RET een uitrit verliet, geldt dat de weg vrij was toen deze bus wegreed. Dit volgt reeds uit het feit dat [Y] kort na de aanrijding tegen [X] heeft gezegd dat hij vanaf de hol nog had gekeken naar de bushalte en dat hij had gezien dat deze leeg was.

Als geldt dat beide bussen een uitrit verlieten dan wel beiden geen uitrit verlieten, geldt dat de bus van RET van rechts kwam en om die reden voorrang had. Nu [Y] op het door hem ingevulde aanrijdingsformulier heeft vermeld dat hij veranderde van rijstrook, heeft hij een bijzondere manoeuvre verricht in de zin van artikel 54 RVV en had hij de bus van RET om die reden voorrang moeten verlenen. Bovendien heeft de bus van Arriva gehandeld in strijd met artikel 56 RVV door de bus van RET niet de gelegenheid te geven bij de bushalte weg te rijden, terwijl deze zijn voornemen om weg te rijden met de richtingaanwijzer had kenbaar gemaakt. Tot slot geldt dat de Arriva bus, gelet op het natte wegdek en de snelheid waarmee hij reed, op onzorgvuldige wijze aan het verkeer heeft deelgenomen. Nu sprake is van een onrechtmatige daad van Arriva, is Arriva aansprakelijk voor de door RET geleden schade.

4.5 De rechtbank overweegt als volgt. Ter comparitie heeft RET desgevraagd verklaard dat het wegrijden door de RET bus bij het busstation kan worden aangemerkt als een bijzondere manoeuvre als omschreven in artikel 54 RVV. In beginsel diende de RET bus dus overig verkeer voor te laten gaan. Dit zou anders kunnen zijn indien de Arriva bus, zoals RET stelt, eveneens een bijzondere manoeuvre uitvoerde door uit een uitrit de weg op te rijden.

Hiervoor is van belang om vast te stellen of de afrit van het viaduct een uitrit is.

Gelet op het voorgaande kan de discussie tussen partijen of het busstation als een uitrit dient te worden aangemerkt, onbesproken blijven.

4.6 Een weg wordt als uitrit beschouwd indien deze weg een beperkte bestemming heeft en deze beperkte bestemming kenbaar is voor alle verkeersdeelnemers ter plaatse of indien deze weg ter hoogte van de aansluiting op de andere weg de fysieke kenmerken van een uitrit vertoont. Kenbaarheid kan voortvloeien uit borden, breedte, bestrating, doorlopende trottoirs, hoogteverschillen etc.

Door Arriva is een aantal foto’s overgelegd die een beeld geven van de situatie ter plaatse. Uit de foto’s en de (niet betwiste) stellingen van RET valt op te maken dat de bestrating van het wegdek van de afrit van het viaduct een andere is dan die van de doorgaande weg waarop de afrit uitmondt (de afrit is geasfalteerd en rood van kleur, terwijl de doorgaande weg beklinkerd is en grijzig van kleur), de scheiding tussen beide wegen met stenen is aangegeven en dat de afrit van het viaduct smaller is dan de weg waarop de afrit uitkomt. Ten aanzien van de bestemming van het viaduct is tussen partijen niet in geschil dat het een eenrichtingsverkeerweg betreft die uitsluitend bestemd is voor bussen. Ten aanzien van de weg waarop de afrit uitkomt, heeft RET verklaard dat dit een doorgaande tweerichtingsverkeer weg is over het Zuidplein die zowel bestemd is voor bussen als overig verkeer, waaronder voetgangers en fietsers. Arriva heeft bij brief van 3 november 2009 aan de rechtbank in reactie op het aan haar opgestuurde concept proces-verbaal opgemerkt dat zij ter comparitie zou hebben aangegeven dat de weg waarop het viaduct uitkomt slechts openstond voor busverkeer. De rechter heeft deze opmerking niet in het proces-verbaal opgenomen, omdat zij zich niet kon herinneren dat dit daadwerkelijk ter comparitie is verklaard en het ook niet uit haar schriftelijke aantekening van de comparitie bleek. Nu Arriva blijkbaar op dit punt een ander standpunt inneemt dat RET, en dit mogelijk relevant is voor de beantwoording van de vraag of de afrit van het viaduct kan worden aangemerkt als een uitrit, stelt de rechtbank Arriva in de gelegenheid om zich ten aanzien van dit punt nog uit te laten bij conclusie na enquête (zie hierna).

4.7 Daargelaten het antwoord op de vraag of de afrit van het viaduct een uitrit is in de zin van artikel 54 RVV, is - mede in het licht van het door RET in conventie gevoerde verweer dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van Arriva - van belang op welke wijze de aanrijding heeft plaatsgevonden. Partijen verschillen hierover van mening. Naar de rechtbank begrijpt, stelt Arriva dat de aanrijding heeft plaatsgevonden zoals volgt uit het door Arriva als productie 2 bij dagvaarding overgelegde ingevulde aanrijdingsformulier, en dat de snelheid van de Arriva bus circa 10 kilometer per uur bedroeg en dat de RET bus tussen de 1 en 10 kilometer per uur optrok. RET stelt daarentegen dat situatieschets zoals deze volgt uit genoemd door [Y] ingevuld aanrijdingsformulier onjuist is omdat die schets ten onrechte aangeeft dat de RET bus tegen de Arriva bus aanreed. In de visie van RET reed de Arriva bus tegen de RET bus aan, reed de Arriva bus harder dan de toegestane 20 kilometer per uur en reed [X] circa 5 kilometer per uur. RET verwijst in dit verband naar het door haar als productie 2 bij conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie overgelegde door [X] ingevulde aanrijdingsformulier.

Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust in de procedure in conventie op Arriva de bewijslast van de door haar gestelde toedracht van het ongeval nu zij zich op de rechtsgevolgen hiervan beroept. In de procedure in reconventie rust om dezelfde reden op RET de bewijslast van de door haar gestelde toedracht van het ongeval. De rechtbank zal derhalve Arriva in conventie en RET in reconventie bewijs opdragen van de door haar gestelde toedracht van het ongeval. Partijen hebben ter comparitie reeds aangegeven dat alleen de chauffeurs van de bussen, derhalve [X] en [Y], kunnen verklaren omtrent de toedracht van het ongeval. De rechtbank gaat er derhalve vooralsnog vanuit dat alleen deze heren als getuigen in conventie en in reconventie zullen worden gehoord.

4.8 In het kader van de beoordeling van het door partijen te leveren bewijs kan tevens belang toekomen aan de vraag of het door [Y] opgestelde aanrijdingsformulier (productie 2 bij dagvaarding) door zowel [Y] als [X] is ondertekend. Deze vraag zal ook aan de orde worden gesteld tijdens de verhoren van de getuigen. Tevens kunnen partijen zich hieromtrent uitlaten bij conclusies na enquête.

4.9 Voorts komt naar het oordeel van de rechtbank - mede in het licht van het door RET in conventie gevoerde verweer dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van Arriva - belang toe aan het antwoord op de vraag op welke wijze buschauffeurs in de praktijk met de verkeerssituatie aldaar omgaan. Aangenomen dat er vele malen per dag bussen vertrekken vanaf de halte waarvan de RET bus ten tijde van het ongeval vertrok, er vele malen per dag bussen vanaf de afrit van het viaduct komen gereden, en beide partijen hebben verklaard dat aanrijdingen zoals in casu aan de orde zich zelden voordoen, komt het de rechtbank voor dat de buschauffeurs wellicht (ongeschreven) regels in acht nemen teneinde dergelijke aanrijdingen te voorkomen. De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid om zich hierover tevens bij voormelde conclusies na enquête uit te laten. Het komt de rechtbank raadzaam voor om deze vraag ook ter gelegenheid van het horen van [X] en [Y] aan de orde te stellen.

4.10 De rechtbank verwerpt thans reeds het verweer van RET dat de bus van Arriva in strijd met artikel 56 RVV heeft gehandeld door de bus van RET niet de gelegenheid te geven bij de bushalte weg te rijden, terwijl deze zijn voornemen om weg te rijden met de richtingaanwijzer had kenbaar gemaakt. De uitdrukking “aan de bestuurder van een autobus de gelegenheid geven van een bushalte weg te rijden” heeft betrekking op achteropkomende bestuurders en op bestuurders die de autobus tegemoet komen. De uitdrukking heeft geen betrekking op bestuurders die van een - dicht bij een bushalte gelegen - zijweg naderen. Het gedrag van deze bestuurders en de bestuurders van autobussen die van de bushalte willen wegrijden, blijft geregeld in de algemene voorrangsbepalingen. Nu er in casu geen sprake van is dat de bus van Arriva de bus van RET achteropreed dan wel de bus van RET tegemoet reed, moet er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat artikel 56 RVV niet van toepassing is in de thans aan de orde zijnde situatie. Dit wordt niet anders indien, zoals RET tevens stelt, de bus van Arriva zich kort vóór de aanrijding (schuin) achter de bus van RET bevond. Ook indien dit juist zou zijn, is hierdoor geen sprake van achteropkomend verkeer als hiervoor bedoeld. Dit verweer van RET treft derhalve geen doel.

4.11 De rechtbank zal de beoordeling van de overige door RET gevoerde verweren aanhouden in afwachting van de bewijslevering en de door partijen nog te nemen conclusies na enquête. Iedere verdere beslissing zal eveneens worden aangehouden.

5 De beslissing

De rechtbank,

alvorens verder te beslissen,

in conventie

draagt Arriva op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit de door haar gestelde toedracht van het ongeval volgt;

in reconventie

draagt RET op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit de door haar gestelde toedracht van het ongeval volgt;

in conventie en in reconventie

bepaalt dat indien Arriva en RET dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. J.F. Koekebakker;

bepaalt dat ieder van de advocaten van Arriva en RET binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn/haar zijde in de maanden januari tot en met maart 2010, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald;

bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd;

beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, daarbij aanwezig te zijn tot het zonodig verstrekken van inlichtingen.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker.

Uitgesproken in het openbaar.

1582/1729