Home

Rechtbank Rotterdam, 02-12-2005, AV2673, 04/3882

Rechtbank Rotterdam, 02-12-2005, AV2673, 04/3882

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
2 december 2005
Datum publicatie
27 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2005:AV2673
Formele relaties
Zaaknummer
04/3882

Inhoudsindicatie

Telecommunicatie, gebruik frequentieruimte , eenmalig bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

Reg.nr.: TELEC 04/3882-WILD

Uitspraak

in het geding tussen

Sky Radio Ltd, gevestigd te Londen, eiseres,

gemachtigde mr. M.B.W. Biesheuvel, advocaat te ‘s-Gravenhage,

en

de Minister van Economische Zaken (Agentschap Telecom), verweerder,

gemachtigde mr. A.J. Boorsma, advocaat te Den Haag.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij facturen van 27 oktober 2003 heeft verweerder aan eiseres een eenmalig bedrag in rekening gebracht dat zij als houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte bestemd voor landelijke commerciële radio-omroep verschuldigd is.

Eiseres heeft bij brief van 1 december 2003 tegen deze facturen (hierna: de primaire besluiten) bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 13 december 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Bij brief van 24 december 2004 heeft eiseres tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld.

Bij brief van 3 augustus 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2005. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Boorsma en mr. M.D. Hes.

2. Overwegingen

De vergunningen voor frequentiegebruik ten behoeve van de commerciële radio-omroep zijn in het voorjaar van 2003 verdeeld door middel van de procedure van de vergelijkende toets, waarbij eiseres tevens een financieel bod diende uit te brengen. Bij besluit van 26 mei 2003 is aan eiseres een vergunning toegekend voor ongeclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep op kavel A1 en A2.

Bij de primaire besluiten is aan eiseres zowel voor kavel A1 als voor kavel A2 een bedrag in rekening gebracht dat zij voor het gebruik van frequentieruimte eenmalig is verschuldigd op grond van artikel 2, dan wel artikel 3, van de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep 2003, vastgesteld op 26 februari 2003 door de Staatssecretaris van Economische Zaken, gewijzigd op 28 april 2003 en 4 augustus 2003 (hierna: de Regeling). In deze artikelen is bepaald dat de verkrijger of houder van een vergunning voor landelijke commerciële radio-omroep een eenmalig bedrag is verschuldigd en is per kavel de hoogte van dat eenmalig bedrag vastgelegd. Voor het gebruik van kavel A1 en A2 moest eiseres een bedrag van respectievelijk € 5.264.726 en € 2.355.473 betalen.

Voor het juridisch kader waarop deze Regeling is gebaseerd, verwijst de rechtbank kortheidshalve naar haar uitspraak van 27 september 2005, reg.nr. TELEC 05/53, 05/125, 05/341, 05/342 en 05/344-WILD (LJN: AU 4396).

In beroep heeft eiseres aangegeven dat de primaire besluiten dienen te voldoen aan de vereisten dat deze een optimaal gebruik van de radiofrequenties waarborgen, niet discriminerend zijn, rekening houden met de noodzaak om ontwikkeling van innovatieve diensten te bevorderen en rekening houden met de noodzaak om concurrentie te bevorderen. Volgens eiseres voldoen deze besluiten niet aan deze vereisten en zijn zij daarom in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Machtigingsrichtlijn en artikel 3.3a van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw). Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat de eenmalige bedragen te hoog van vastgesteld.

In de hierboven genoemde uitspraak is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep 2003 niet voldoet aan de eisen die met inachtneming van het Europees regelgevend kader in artikel 3.3a van de Tw zijn neergelegd. Deze Regeling kan derhalve wegens strijd met artikel 3.3a van de Tw niet als grondslag dienen voor de in geding zijnde eenmalige bedragen. Voor de motivering van deze conclusie verwijst de rechtbank naar deze uitspraak. Gelet hierop dient het beroep van eiseres gegrond verklaard te worden en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.

De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, in combinatie met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien in die zin dat de primaire besluiten worden herroepen. Er is naar haar oordeel na vernietiging van het bestreden besluit rechtens nog maar één beslissing mogelijk. De rechtbank ziet niet in op welke wijze de strijdigheid van de Regeling met artikel 3.3a van de Tw door hem kan worden hersteld bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.

Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt deze op € 1.288,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Ten slotte heeft eiseres verweerder tijdens de behandeling van het bezwaar verzocht de kosten die zij in dat verband redelijkerwijs heeft gemaakt, te vergoeden. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de eisen die artikel 7:15 van de Awb daaraan stelt, zodat zij aanleiding ziet verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt deze eveneens op € 1.288,-.

3. Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt het bestreden besluit,

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, in die zin dat de primaire besluiten worden herroepen.,

veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken tot een bedrag van € 1.288,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan haar moet vergoeden,

bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 273,- vergoedt,

veroordeelt verweerder in de kosten in beroep tot een bedrag van € 1.288,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan haar moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt.

De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. E.S. van Giezen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 december 2005.

De griffier: De rechter:

Afschrift verzonden op:

Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.