Home

Rechtbank Rotterdam, 16-12-2004, AR7706, 10/000014-02

Rechtbank Rotterdam, 16-12-2004, AR7706, 10/000014-02

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
16 december 2004
Datum publicatie
16 december 2004
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2004:AR7706
Zaaknummer
10/000014-02
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 225, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 363

Inhoudsindicatie

"Zaak Bouwfraude-Ambtenaren"

Verdachte heeft in de hoedanigheid van ambtenaar giften aangenomen. De rechtbank beschouwt de schenking van geldbedragen, een korting op bouwwerkzaamheden met betrekking tot zijn nieuwe huis en een reis naar Curaçao als gift. De rechtbank is van oordeel dat in casu sprake is van een schending van de ambtsplicht.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/000014-02

Datum uitspraak: 16 december 2004

Tegenspraak

VONNIS

van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1948 te [plaatsnaam],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres […].

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2004.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/000014-02. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (blad-zijden genummerd 1A tot en met 1E).

DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie mr. Zwaneveld heeft gerekwireerd:

- de -bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde;

- de veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 uren met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

BEWEZEN

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 2A tot en met 2E), die van dit vonnis deel uitmaakt.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

BEWIJS

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.

BEWIJSOVERWEGINGEN

TEN AANZIEN VAN FEIT 1

De raadsman van verdachte, mr. Van Dijk, heeft gesteld dat verdachte van de aan hem ten laste gelegde uitlokking dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd, dat er bij de in de tenlastelegging genoemde Verstappen al het voornemen was een (valse) factuur op te maken voor het moment dat verdachte inlichtingen verstrekte.

De rechtbank verwerpt het verweer.

Voorzover de raadsman heeft bedoeld dat het voornemen van Verstappen reeds volgt uit de tekst van de tenlastelegging, berust dit naar het oordeel van de rechtbank op een verkeerde lezing van de tenlastelegging. Ook overigens heeft de rechtbank geen stukken in het strafdossier aangetroffen of zijn er ter terechtzitting feiten en omstandigheden naar voren gekomen waaruit het door de raadsman bedoelde voornemen volgt.

TEN AANZIEN VAN FEIT 2, 3 EN 4

Ten aanzien van het bewezenverklaarde geldbedrag van fl. 15.275,00 overweegt de rechtbank het volgende.

Uit het verhandelde ter terechtzitting en de bewijsmiddelen volgt:

- dat verdachte ten behoeve van zichzelf bouwwerkzaamheden heeft laten uitvoeren door J.G. Verstappen;

- dat verdachte de voor die werkzaamheden te betalen rekening door Verstappen eind 1997 op naam van Geva Neerijnen b.v. heeft laten stellen;

- dat verdachte daarbij tegen Verstappen heeft gezegd dat hij daaromtrent overleg met zijn baas had gehad;

- dat Verstappen dit heeft gedaan om verdachte “te matsen”;

- dat verdachte het betreffende bedrag vervolgens contant aan Verstappen heeft betaald;

- dat Geva Neerijnen b.v. op de hierboven genoemde momenten (onderhouds-)werken uitvoerde ten behoeve van Rijkswaterstaat (RWS);

- dat verdachte op 20 maart 2002 een telefoongesprek heeft gevoerd met de vestigingsdirecteur van Geva Neerijnen b.v. met betrekking tot een factuur van fl. 15.000,00 van een bouwer uit 1998 waarvoor in verband met een onderzoek door de recherche een oplossing moest komen;

- dat verdachte op 20 maart 2002 Verstappen heeft benaderd met het verzoek om de betreffende factuur alsnog op zijn naam te zetten dan wel de factuur te vernietigen.

Naast bovenstaande feiten en omstandigheden komt de rechtbank, op basis van de processtukken en hetgeen overigens tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken tot het oordeel dat uit het tegen verdachte ingestelde financieel onderzoek niet aannemelijk is geworden dat verdachte, rond het moment dat hij de rekening contant betaalde geld van zijn bankrekening(en) heeft opgenomen. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte, bij gebrek aan enige aannemelijke verklaring op dit punt, op andere wijze beschikte over contant geld in de orde van grootte als waarvan in deze sprake is.

Op grond van hetgeen hierboven is weergegeven, bezien in onderling verband en in samenhang met hetgeen voor het overige in de bewijsmiddelen is opgenomen, komt de rechtbank tot het oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat er met betrekking tot het bedoelde geldbedrag sprake is van een gift van of namens Geva Neerijnen b.v. aan verdachte.

De raadsman heeft gesteld dat er onvoldoende verband bestaat tussen de gift(en) en de verlangde tegenprestatie. De rechtbank vat dit op als de stelling dat niet bewezen kan worden verklaard dat de giften aan verdachte werden gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten.

De rechtbank verwerpt dit verweer.

Uit het verhandelde ter terechtzitting en de bewijsmiddelen volgt:

- dat verdachte als medewerker van RWS onder meer belast was met toezicht op en inspecties van uitbestede onderhoudswerken;

- dat verdachte binnen de onderhoudsbestekken uit te voeren werkzaamheden in het kader van meerwerk tot zekere hoogte met de aannemer mocht bespreken en goedkeuren;

- dat aannemers er onder meer belang bij hadden goodwill te kweken bij RWS en/of opdrachten van RWS te verwerven;

- dat verdachte giften heeft aangenomen van deze aannemers;

- dat verdachte, kort nadat hij kennis kreeg van het strafrechtelijk onderzoek tegen hem, pogingen in het werk heeft gesteld om één van deze giften (geldbedrag van fl. 15.275,00) ongedaan te laten maken.

Uit bovenstaande feiten en/of omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang met hetgeen voor het overige in de bewijsmiddelen is opgenomen en gelet op het feit dat de omstandigheden waaronder de giften werden gedaan, wijzen op pogingen tot verhulling van gever en/of het karakter van de giften, komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte moet hebben begrepen en ook heeft begrepen dat de bewezenverklaarde giften aan hem werden gedaan, teneinde de bewezenverklaarde tegenprestaties te verkrijgen.

Voor zover de raadsman expliciet heeft willen stellen dat verdachte niet heeft gehandeld in strijd met zijn plicht, verwerpt de rechtbank ook dat verweer. Gelet op de hierboven beschreven taak, werkzaamheden en bevoegdheden van verdachte acht de rechtbank de bewezenverklaarde “tegenprestaties” als strijdig met de (ambts-)plicht.

STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

De bewezen feiten leveren op:

1. primair

uitlokking van valsheid in geschrift,

2. primair

als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd,

3. primair

als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten,

4. primair

als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.

MOTIVERING VAN DE STRAF

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstan-digheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft als ambtenaar giften aangenomen van aannemers die regelmatig werken uitvoerden voor RWS. Als tegenprestatie heeft verdachte zich bij de uitvoering van zijn werkzaamheden met name minder strikt opgesteld ten opzichte van die aannemers. Verdachte heeft geldbedragen ontvangen, een korting op bouwwerkzaamheden met betrekking tot zijn nieuwe huis gekregen en heeft hij een reis gemaakt naar Curaçao. Teneinde één van de giften te verwezenlijken heeft hij iemand overgehaald een valse factuur op te maken.

Verdachte heeft door het aannemen van deze giften het in hem gestelde vertrouwen beschaamd en zijn positie misbruikt voor persoonlijk voordeel. Het vertrouwen dat de burger in het overheidsapparaat moet kunnen stellen, is geschaad en de waardigheid van de overheid is aangetast. De burger moet er immers op kunnen vertrouwen dat beslissingen van de overheid op objectieve gronden worden genomen. Daarnaast moet het centrale gezag kunnen vertrouwen op de loyaliteit en betrouwbaarheid van de eigen ambtenaren.

Naar het oordeel van de rechtbank kan op dergelijk strafbaar handelen in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de vergaande ambtenaarrechtelijke sancties die aan verdachte zijn opgelegd en de gevolgen die deze sancties voor hem met zich meebrengen, ziet de rechtbank aanleiding af te zien van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en zal zij aan verdachte een werkstraf voor de maximale duur opleggen.

Daarnaast heeft de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf tevens in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 17 november 2004 niet eerder is veroordeeld.

Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om naast een werkstraf een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen. Daar acht de rechtbank noch uit generaal, noch uit speciaal preventief oogpunt, termen voor aanwezig.

Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1, 9, 22c, 22d, 47, 57, 225, 363 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

- stelt vast dat de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

- verklaart de verdachte ter zake van de feiten strafbaar;

- legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van TWEEHONDERDVEERTIG (240) UREN; de te verrichten werkzaamheden dienen te bestaan uit: werkzaamheden voorkomend bij instellingen aangesloten bij de Stichting Reclassering Nederland Arrondissement Rotterdam;

- met bevel tot aftrek van de door de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek HONDERDVIERENZEVENTIG (174) UREN te verrichten werkstraf resteert;

- met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 87 dagen.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. Kalk, voorzitter,

en mrs. Bezuijen en De Ruijter, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. Jonker-den Besten, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2004.