Home

Rechtbank Roermond, 12-05-2010, BM4554, 237141 \ CV EXPL 09-1014

Rechtbank Roermond, 12-05-2010, BM4554, 237141 \ CV EXPL 09-1014

Gegevens

Instantie
Rechtbank Roermond
Datum uitspraak
12 mei 2010
Datum publicatie
18 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:RBROE:2010:BM4554
Zaaknummer
237141 \ CV EXPL 09-1014

Inhoudsindicatie

"Werknemer heeft een arbeidsongeval gehad waarbij zijn rechteronderarm is geamputeerd. Bij de afhandeling van de schadevergoeding met de verzekeraar van de werkgever heeft werknemer gekozen voor een bedrag ineens. De verzekering heeft een bedrag uitgekeerd, echter de werknemer is het niet eens met de uitgangspunten waarop de verzekeraar de schadevergoeding heeft gebaseerd. Zo is onder andere uitgegaan van een pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar, terwijl aannemelijk zou zijn dat tzt tot 67/68 jaar zou moeten worden doorgewerkt, is geen rekening gehouden met eventuele promotiekansen en zou de gehanteerde rekenrente van 3% te laag zijn. "

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND

Sector kanton

Zaaknummer: 237141 \ CV EXPL 09-1014

Vonnis van de kantonrechter te Venlo d.d. 12 mei 2010

in de zaak van:

[eiser], wonende te [woonplaats] aan de [adres],

eiser,

gemachtigde: mr. A.C.J. Lina,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Heinenoord OG B.V., gevestigd te Heinenoord, gemeente Binnenmaas, tevens nevengevestigd te 5912 PM Venlo aan de Wylrehofweg 9,

gedaagde,

gemachtigde: mr. R.J.M. Hermans.

1. Het verloop van de procedure

1.1. Het verloop van het geding blijkt uit het volgende:

- de inleidende dagvaarding met producties;

- de incidentele conclusie strekkende tot verwijzing;

- het verwijzingsvonnis van de Rechtbank Roermond, sector civiel, van 4 februari

2009;

- de akte uitlating voortgang na verwijzing;

- de antwoordakte uitlating voortgang schadestaatprocedure;

- de conclusie van antwoord met producties;

- de conclusie van repliek met producties;

- de conclusie van dupliek.

1.2. Na conclusiewisseling is de zaak op vonnis gesteld, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2. De stellingen van partijen

2.1. De kantonrechter verwijst in dit verband kortheidshalve naar de processtukken. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Waar nodig zal de kantonrechter bij de beoordeling van het geschil nader ingaan op de afzonderlijke stellingen van partijen.

3. De beoordeling

3.1. Bij onherroepelijk eindvonnis van de rechtbank Roermond d.d. 6 januari 2000 is de besloten vennootschap PKF-Steijn B.V. (werkgever) op vordering van [eiser] (werknemer) veroordeeld tot onder meer betaling van inkomensschade, nader op te maken bij staat, op grond van een aan [eiser] op 14 februari 1992 overkomen arbeidsongeval waarvoor de besloten vennootschap PKF-Steijn B.V. aansprakelijk is.

3.2. [eiser] heeft bij dagvaarding d.d. 18 september 2008 gedagvaard de besloten vennootschap Heinenoord OG B.V. tot betaling van EUR 176.174,46, waartoe hij onder meer stelt dat zijn inkomenschade EUR 365.000,00 bedraagt.

3.3. Gedaagde voert als eerste verweer dat zij geen rechtsopvolger van de besloten vennootschap PKF-Steijn B.V. is zodat [eiser] de verkeerde rechtspersoon heeft gedagvaard en daarom niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen.

3.4. De kantonrechter komt tot het volgende:

3.4.1. Bij notariële akte d.d. 22 december 2000, art. 1.1., verleden voor notaris H.A. Broekema te Groningen, werd de naam van (de besloten vennootschap) PKF-Steijn B.V., handelsregister-nummer 23067670, ministeriële verklaring van geen bezwaar nummer B.V. 283.176, statutair gewijzigd in “PKF / Post Heinenoord B.V.”(prod. 1 bij dagvaarding).

3.4.2. Bij notariële akte d.d. 26 april 2002, art. 2.1, verleden voor notaris L.A.M. Teunissen te Rotterdam, werd de naam van (de besloten vennootschap) PKF / Post Heinenoord B.V., handelsregisternummer 2306767, ministeriële verklaring van geen bezwaar nummer B.V. 283.176, onder verwijzing naar de laatste statutenwijziging van 22 december 2000, statutair gewijzigd in “Heinenoord OG B.V.” (prod. 2 bij dagvaarding).

3.4.3. De rechtspersoon, handelsregisternummer 23067670, BV 1197874 heet:

- PKF-Steijn B.V.;

- PKF / Post Heinenoord B.V. (notariële akte 22 december 2000);

- Heinenoord OG B.V. (notariële akte 26 april 2002).

3.4.4. Bij notariële akte d.d. 26 april 2002, art. 2.1, verleden voor notaris L.A.M. Teunissen te Rotterdam, werd door de besloten vennootschap Heinenoord OG B.V. (vertegenwoordigd door haar bestuurder [bestuurder]) als Oprichter opgericht een besloten vennootschap met (art. 2.1) de naam “PKF B.V.” (prod. 1 bij conclusie van antwoord).

In de akte is voorts bepaald:

“ Ten slotte heeft de comparant verklaard:

Het bij oprichting geplaatste kapitaal van de vennootschap bedraagt vijfhonderdduizend euro (€ 500.000,00) en is verdeeld in eenduizend (1.000) aandelen met een nominaal bedrag van vijfhonderd euro (€ 500,00) elk ¬(hierna: de "Geplaatste Aandelen"). Alle Geplaatste Aandelen worden hierbij genomen door de Oprichter.

Namens de vennootschap is met de Oprichter omtrent de storting op de Geplaatste Aandelen een overeenkomst gesloten met de volgende inhoud: ¬"1. De uitgifte van de Geplaatste Aandelen is geschied a pari. Ter storting op de Geplaatste Aandelen zal de Oprichter, als inbreng anders dan in geld, aan de vennootschap overdragen haar te Heinenoord onder de naam ¬Heinenoord OG B.V. (voorheen genaamd: PKF/Post Heinenoord B.V.) ¬gedreven onderneming, met uitzondering van de registergoederen van

de vennootschap, zulks naar de toestand per één januari tweeduizend twee, volgens een per die datum opgemaakte inbrengbalans, (hierna: de . 'Inbreng"), welke inbreng vanaf de Beschrijvingsdatum zoals hierna -¬onder 2. gedefinieerd voor rekening en risico van de vennootschap zal zijn”

De minister van Justitie gaf op 26 april 2002 voor de oprichting de akte van geen bezwaar, naam PKF BV, Nummer BV 1197874 (bijlage bij productie 1 conclusie van antwoord).

3.4.5. Er functioneren derhalve blijkens de genoemde aktes twee rechtspersonen:

1) De rechtspersoon, handelsregisternummer 23067670, B.V. 283.176, voorheen genaamd PKF-Steijn B.V., voorheen genaamd PKF / Post Heinenoord B.V., thans genaamd Heinenoord OG B.V.;

2) De rechtspersoon, genaamd “PKF B.V.”, BV 1197874.

Aan deze laatste rechtspersoon is blijkens de akte de onderneming van de eerste overgedragen.

3.4.6. Op 30 juni 2008 stond in het handelsregister onder nummer 23067670, blad 001 ingeschreven:

- de besloten vennootschap Heinenoord OG B.V. te Heinenoord, opgericht 14-5-1985, statutair laatstelijk gewijzigd 26-04-2002, handelsnaam “Heinenoord OG B.V.”, statutair gevestigd te Heinenoord, adres Putseweg 1 a te Hoogerheide met als bedrijfsomschrijving “beheermaatschappij” (productie 3 bij dagvaarding).

3.4.7. Op 30 juni 2008 stond bij handelsregisternummer 23067670, blad 003 ingeschreven:

- per 5 oktober 2001 de nevenvestiging met ingang van 22-12-2000, handelsnamen “PKF/Post Heinenoord” en “PKF/Post”, adres Wylrehofweg 9 te Venlo (productie 4 bij dagvaarding). Op dit laatste adres is de dagvaarding betekend (afschrift gelaten aan de heer [T], aldaar werkzaam bij besloten vennootschap Heinenoord OG BV.).

3.4.8. Op 30 oktober 2008 stond in het handelsregister onder nummer 23067670, blad 0001 ingeschreven:

- de besloten vennootschap Heinenoord OG B.V. te Heinenoord, opgericht 14-5-1985, statutair laatstelijk gewijzigd 26-04-2002, handelsnaam “Heinenoord OG B.V.”, statutair gevestigd te Heinenoord, adres Putseweg 1 a te Hoogerheide met als bedrijfsomschrijving “beheermaatschappij” (productie 2 bij conclusie van antwoord). dagvaarding). Blad 3 van de inschrijving d.d. 30 oktober 2008 nummer 23067670 is niet door gedaagde in het geding gebracht.

3.4.9. Er functioneren derhalve blijkens de genoemde aktes en de inschrijvingen in het Handelsregister twee rechtspersonen:

1) De rechtspersoon, handelsregisternummer 23067670, B.V. 283.176, voorheen genaamd PKF-Steijn B.V., voorheen genaamd PKF / Post Heinenoord B.V., thans genaamd Heinenoord OG B.V., hoofdvestiging Putseweg 1 a te Hoogerheide, nevenvestiging Wylrehofweg 9 te Venlo;

2) De rechtspersoon, genaamd “PKF B.V.”, BV 1197874, gevestigd te Heinenoord, in welke vennootschap de onderneming van de rechtspersoon v.h. PKF-Steijn B.V./ v.h. PKF / Post Heinenoord B.V., thans Heinenoord OG is ingebracht.

3.4.10. De kantonrechter acht het gelijk aan de zijde van gedaagde waar zij betoogt dat Heinenoord niet de rechtsopvolger van PKF/Steijn B.V. is. De rechtsopvolging veronderstelt verschillende rechtspersoonlijke identiteiten en daarvan is geen sprake. De naam “Heinenoord B.V.” is de derde naam van de rechtspersoon handelsregister 23067670, B.V. 283.176. Dientengevolge is eiser wel ontvankelijk.

3.4.11. Voor het geval gedaagde betoogt dat de rechtspersoon PKF B.V. ingevolge de overgang van de onderneming naar haar in 2002 is getreden in de verplichtingen van de overdrager faalt dit betoog. Art. 7:663 e.v. BW gaan uit van de gevolgen van de overgang voor werkzame werknemers van de overdrager. In 2002 was eiser niet werkzaam voor de rechtspersoon v.h. PKF-Steijn B.V. / v.h. PKF / Post Heinenoord B.V., thans Heinenoord OG.

3.4.12. De kantonrechter verwerpt derhalve de ontvankelijkheidverweren van gedaagde.

3.5. Eiser stelt de volgende feiten:

3.5.1. Door het arbeidsongeval is de rechteronderarm geamputeerd. Bijgevolg (over)belast eiser zijn linkerarm. Eiser moet zich daarom voorzien van medische hulp, fysiotherapie en andere ondersteuning.

Tevens heeft hij thuiszorg (EUR 2,20 per uur), voor twee uur per week. Schattenderwijs levert dat een schade van EUR 12.000,00 op.

Sedert drie à vier jaren zijn er toenemende klachten aan de linkerarm en elleboog. Alleen een brace ad EUR 72,63 biedt uitkomst. De niet door de zorgverzekeraar uit te keren geschatte kosten van medische hulpmiddelen in de toekomst wordt geschat op EUR 1.500,00

3.5.2. Dat levert aan schade op:

- Thuiszorg-schade: EUR 12.000,00;

- Medische hulpmiddelen: EUR 1.500,00.

3.5.3. Eiser hanteert voor de gederfde inkomensschade de volgende uitgangspunten:

- de eindleeftijd dient 68 jaar te zijn en niet 60 jaar zoals de verzekeraar van gedaagde wil.

- het inflatiepercentage van 3 % is niet juist en er moet worden uitgegaan van een veel lagere kapitaalrente dan 6 %.

- Bij de (premievrije) pensioenopbouw wordt geen rekening gehouden met substantiële loonsverhogingen, los van de jaarlijkse indexering; het nadelig effect dient gecompenseerd te worden door het treffen van een eigen pensioenvoorziening.

- niet ondenkbaar is dat de WAO-uitkering aan gedaagde in de toekomst zal verslechteren.

- Het pensioenreglement gaat uit van pensionering op 65-jarige leeftijd. Dat kan wel eens niet uitkomen en dan lijdt eiser inkomensschade van 65- tot 68-jarige leeftijd.

- en daarmee bedraagt het verlies aan arbeidsvermogen (inkomenschade): EUR 342.500,0.

3.5.4. Gedaagdes verzekeraar heeft EUR 179.825,54 betaald.

3.6. Gedaagde voert tegen de vordering het volgende aan:

3.6.1. Gedaagdes verzekeraar heeft EUR 220.000,00 betaald. Daarin is begrepen hetgeen de rechtbank haar indertijd veroordeelde te betalen en het begrote verlies aan verdienvermogen (EUR 150.289,00).

3.6.2. Gedaagdes verzekeraar verwijst naar de brief van Andriesen & Geurts expertises B.V met berekeningen (produktie 3 bij conclusie van antwoord) en de personenschadeberekening d.d. 1 oktober 2007 (productie 4 bij conclusie van antwoord).

3.6.3. De schadevordering is niet onderbouwd en niet gespecificeerd. Verweer is niet goed mogelijk.

3.6.4. De geboden schadevergoeding is gegrond op doorwerken tot 65-jarige leeftijd als productiemedewerker. Dat was een goede geste van gedaagde, nu het in de zagerij nauwelijks voorkomt dat iemand na zijn 60e nog als zodanig doorwerkt.

3.6.5. De aannemelijkheid van promotie (hoger of beter betaalde functie) is ver te zoeken. Eiser zou zeker geen (meewerkend) voorman zijn geworden. Herstructurering van de onderneming zou zeker hebben geleid tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met eiser, omdat de zagerij te Venlo is gesloten. Gedaagde legt tal van verklaringen over waaruit kan blijken dat er geen promotiemogelijkheden of werkbehoud voor eiser was.

3.6.6. De ingangsdatum van het prepensioen geldt in het algemeen als eindleeftijd. Gedaagde is derhalve royaal geweest door de berekening toe te passen tot gedaagdes 65e levensjaar.

3.6.7. Eiser koos voor een bedrag ineens. Hiermee koop je alle goede en kwade kansen af. Eiser heeft hiermee dus de kwade kans dat er een inkomensverslechtering op grond van de WAO (WIA) kan optreden geïncorporeerd. Het kan ook nog zo zijn dat de WAO – na realisatie van de uitstroom – wordt verhoogd.

3.6.8. Eiser is vrijgesteld van premiebetaling ter zake zijn pensioen. Zonder ongeval had hij wel premie moeten betalen. De premieafdrachten gaan door tot het moment van ingang van het pensioen. Indien te zijner tijd de pensioengerechtigde leeftijd is verhoogd naar 68 jaar wordt er tot dat moment afgedragen. Eiser lijdt hierdoor geen schade.

3.6.9. Coulancehalve heeft gedaagde reeds EUR 11.000,00 vergoed voor het inhuren van huishoudelijke hulp. Daarmee is een deel van de schade voor thuishulp toch wel voldaan. Bovendien is deze schadepost geen inkomensschade en de stelling van eiser wordt door niets onderbouwd. De vergoeding is daarnaast onjuist berekend.

3.6.10. Een rekenrente van 3 procent (kapitaalrente 6 %; inflatie 3 %) is zeer reëel.

3.6.11. Gedaagde is bereid geweest, gelet op de Wet inkomstenbelasting 2001, aan eiser een belastinggarantie te verstrekken, maar eiser heeft die nooit geretourneerd.

3.7. Bij re- en dupliek volharden partijen in hun standpunten. De kantonrechter zal daar zonodig in het onderstaande op ingaan.

3.8. De kantonrechter overweegt dat de schadelijdende partij voldoende feiten moet stellen die de schadevordering (de berekening van het bedrag) moeten kunnen dragen. De partij die nalaat zulks voldoende gespecificeerd bij dagvaarding te doen, zal, zeker als de tegenpartij bij antwoord gespecificeerd daarop heeft gereageerd, bij repliek met de dragende feiten moeten komen. Dit is hier niet het geval.

3.9. De vordering ten aanzien van de gestelde (te lijden) schade thuiszorg, wordt door gedaagde als zijnde reeds grotendeels betaald te zijn afgedaan, waarbij tevens wordt gewezen op de onjuistheid van de berekening. Eiser herhaalt zijn vordering slechts, zonder op de specifieke weerlegging van gedaagde in te gaan. Buiten het feit dat de vordering niet onderbouwd is is het een feit van algemene bekendheid dat de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse man rond de 76 jaar ligt, zodat thuiszorg tot het 89e levensjaar van eiser moeilijk aan te nemen is.

3.10. Bij repliek weerspreekt eiser de stelling van gedaagde dat bij de berekening van de inmiddels uitgekeerde som uitgegaan is van het 65e levensjaar van eiser niet langer. Hij laat echter na zijn vordering hierop aan te passen. Afgezien van de reeds onder 3.8. overwogen onvoldoende cijfermatige onderbouwing van de vordering leidt het niet aanpassen van de vordering na een zo essentiële standpuntwijziging (60 – 65 jaar) niet tot een grotere aannemelijkheid van het gevorderde bedrag.

3.11. Gelet op de deugdelijke betwisting van gedaagde dat eiser na zijn 65e nog actief werkzaam zou zijn bij gedaagde, in welke functie dan ook, had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van eiser gelegen zijn stelling hieromtrent bijvoorbeeld door ‘tegenverklaringen’ nader te onderbouwen. Dit heeft eiser nagelaten. Hij blijft bij zijn stelling dat naar grote mate van waarschijnlijkheid doorgewerkt dient te worden tot de 67, 68 dan wel 69 jaar, maar laat het door gedaagde gestelde omtrent het na het 60e levensjaar doorwerken in de palletbranche onweersproken. Daarnaast doet eiser door het verkrijgen van een bedrag ineens afstand van toekomstige onzekere gebeurtenissen, zoals een verhoging van de AOW-leeftijd, WAO/WIA-eisen, gevolgletsels, zoals de betalende partij ook het risico neemt van het teveel betalen door bijvoorbeeld de aanpassing van het uitkeringspercentage. Partijen schikken en doen daarmee afstand van het overige. De mogelijkheid dat de eigen bijdrage in de thuiszorg wordt verhoogd of de aan te schaffen medische hulpmiddelen in prijs stijgen haalt eiser niet aan, waardoor de afzonderlijke vorderingen als te inconsequent dienen te gelden.

3.12. Hetzelfde geldt in beginsel voor het door eiser gestelde carrièreperspectief. Gedaagde weerlegt de stellingen van eiser hieromtrent naar het oordeel van de kantonrechter deugdelijk, waarna eiser in feite zijn stellingen slechts herhaalt. Ook hier geldt dat niet zo vèr in de toekomst gekeken kan worden en het net zo goed mogelijk zou zijn geweest dat eiser inmiddels door de reorganisaties, dan wel de huidige economische crisis zonder werk zou zijn geweest.

3.13. Ten aanzien van gestelde onjuiste rekenrente’s overweegt de kantonrechter dat deze stelling, gelet op de onderbouwde betwisting door gedaagde, in onvoldoende mate is weersproken. Eiser laat na zijn stelling met betrekking tot de rekenrente op enig feit of algemeen erkende methode te gronden. Dát de rekenrente (6 % rente minus 3 % inflatie) in het algemeen buitensporig onredelijk is komt de kantonrechter onaannemelijk voor.

3.14. Gelet op de vorderingen van eiser en zijn ten behoeve daarvan geponeerde stellingen had gedaagde wellicht beter voor periodiek te betalen bedragen kunnen kiezen, om zo tussentijds met de wijzigingen in de diverse regelingen te kunnen meegaan. Zoals de situatie thans is komen de door gedaagde toegepaste berekeningen en reeds uitbetaalde som de kantonrechter alleszins redelijk voor. De stellingen van eiser zijn naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende cijfermatig onderbouwd/gespecificeerd en kunnen de vorderingen derhalve niet dragen. De vorderingen zullen worden afgewezen.

3.15. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

4. De beslissing

De kantonrechter.

4.1. Wijst de vorderingen af.

4.2. Veroordeelt eiser in de kosten van deze procedure aan de zijde van gedaagde gevallen en tot op heden begroot op een bedrag van EUR 5.275,00, waarvan EUR 3.875,00 ter zake bij de sector civiel betaald griffierecht en EUR 1.400,00 ter zake salaris voor de gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mr. O.M. de Lange, kantonrechter, en ter openbare civiele terechtzitting op 12 mei 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.