Home

Rechtbank Overijssel, 17-01-2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:179, 274014 FT RK 21.675

Rechtbank Overijssel, 17-01-2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:179, 274014 FT RK 21.675

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
17 januari 2022
Datum publicatie
25 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2022:179
Zaaknummer
274014 FT RK 21.675

Inhoudsindicatie

Toewijzing dwangakkoord. Weigeraar CJIB met vordering die 1,4 % uitmaakt van totale schuldenlast weigert op formalistische en niet uit wet of jurisprudentie van Hoge Raad af te leiden weigeringsgronden. Dat levert in deze situatie misbruik van recht op. CJIB is veroordeeld in kosten van procedure.

Uitspraak

Team Toezicht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer: 274014 FT RK 21.675

datum vonnis: 17 januari 2022

Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

wonende te [woonplaats] , [adres] ,

verzoeker,

verder te noemen: [verzoeker] ,

gemachtigde: SB Projecten B.V. (Insolved),

tegen

gevestigd te Leeuwarden,

verder te noemen: CJIB,

Ten aanzien van de goederen van [verzoeker] is een onderbewindstelling uitgesproken met benoeming van de Financiële Hulpverlener B.V. tot (beschermings)bewindvoerder.

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoek gedaan tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en heeft tevens verzocht om een dwangakkoord (verzoek ex artikel 287a Faillissementswet) vast te stellen.

Het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord is behandeld ter terechtzitting van

10 januari 2022. Ter zitting zijn [verzoeker] , mevrouw [A] namens Insolved, mevrouw [B] (ambulant begeleidster) en de heer [C] (beschermingsbewindvoerder) verschenen. Verder is er niemand verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De feiten

Het verzoek dwangakkoord richtte zich in eerste instantie ook tegen de Belastingdienst wat betreft twee schulden van in totaal € 1.286,--. De Belastingdienst heeft echter bij brief van

5 januari 2022 met bijlagen kenbaar gemaakt alsnog in te stemmen met het aanbod in het minnelijk traject, zodat het verzoek zich alleen nog tegen het CJIB richt.

[verzoeker] heeft op basis van een reservering van € 1.000,-- een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Dit aanbod houdt – samengevat weergegeven – het navolgende in: aan de preferente schuldeisers is een aanbod gedaan van uitkering van 8,25 % van de vorderingen ineens en aan de concurrente schuldeisers is een aanbod gedaan van een uitkering van 4,13 % van hun vorderingen ineens tegen verlening door de schuldeisers van finale kwijting.

De totale schuldenlast bedraagt € 20.619,57. De preferente schuldenlast bedraagt € 1.420,--, bestaande uit drie schulden aan de Belastingdienst. Er is sprake van vijf concurrente schulden van in totaal € 19.199,57. De schuld aan het CJIB bedraagt € 286,-- en maakt, afgerond, 1,4 % uit van de totale schuldenlast.

[verzoeker] ontvangt een PW-uitkering. [verzoeker] volgt een Werkfit-traject en is in dat kader in oktober 2021 gestart met een reïntegratietraject bij een Sociale Werkplaats. In het verzoekschrift is vermeld dat volgens [D] (Werkfit-traject) de kans op het verwerven van betaald werk op dit moment niet aan de orde is. Volgens het verzoekschrift zal de spaarcapaciteit naar verwachting niet toenemen.

Het CJIB heeft schriftelijk verweer gevoerd. Het CJIB werkt alleen mee aan minnelijke schuldregelingen als de schuldhulpverlener of de organisatie lid is van de NVVK of is aangesloten bij een organisatie waarmee een intentieverklaring is getekend. Het CJIB heeft Insolved de gelegenheid gegeven om een aanvraag te doen volgens aanvullend beleid in de zin van dat Insolved is verzocht om akkoord te gaan met de algemene voorwaarden Msnp, waarmee Insolved zou verklaren overeenkomstig het convenant dat door de NVVK en het CJIB is getekend, te handelen. Het CJIB heeft geen (ondertekende) algemene voorwaarden Msnp van Involved ontvangen.

[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht het CJIB te bevelen in te stemmen met de schuldregeling die is aangeboden.

De behandeling ter zitting

[A] heeft verklaard dat ze Wsnp-bewindvoerder is en op die grond een minnelijk traject mag beproeven en een verklaring ex artikel 285 lid 1 sub f Faillissementswet mag afgeven. [A] heeft verklaard dat ze de Msnp-voorwaarden van het CJIB nog kritisch moet beoordelen voordat Insolved besluit akkoord te gaan met die voorwaarden.

De overwegingen van de rechtbank

In artikel 287a lid 5 Faillissementswet is bepaald dat de rechtbank een verzoek tot het opleggen van instemming met een schuldregeling toewijst, indien de schuldeiser die weigert in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.

De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] aannemelijk heeft gemaakt dat hij het maximale heeft aangeboden aan zijn schuldeisers, nu [verzoeker] naar alle waarschijnlijkheid de komende jaren geen (betaald) werk zal verwerven waardoor spaarcapaciteit ontstaat.

De rechtbank concludeert dat de schuld aan het CJIB slechts een zeer klein deel uitmaakt van de totale schuldenlast. De weigering van het CJIB op grond van het feit dat Insolved geen NVVK-lid is of zich op andere wijze aan de voorwaarden voor Msnp van het CJIB heeft verbonden, acht de rechtbank in strijd met de wet en jurisprudentie van de Hoge Raad, nu een Wsnp-bewindvoerder op grond van de wet en die jurisprudentie bevoegd is een minnelijk traject te beproeven en een verklaring ex artikel 285 lid 1 sub f Faillissementswet af te geven. Het vereiste dat de schuldhulpverlener zich moet hebben geconformeerd aan NVVK-regelgeving is niet gebaseerd op de wet of jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank is in deze specifieke situatie bovendien van oordeel dat de weigering om op deze formalistische grond wat betreft een vordering die 1,4 % van de totale schuldenlast uitmaakt, in een situatie waarin schuldeisers vertegenwoordigend ruim 92 % van de schuldenlast al hadden ingestemd met het minnelijk aanbod, onnodig kostenopdrijvend is en misbruik van recht oplevert.

De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat het CJIB in redelijkheid niet tot weigering van de instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank zou tot hetzelfde oordeel zijn gekomen als de Belastingdienst niet alsnog wat betreft al zijn vorderingen had ingestemd met het minnelijk aanbod.

De rechtbank zal het verzoek van [verzoeker] om het CJIB te bevelen in te stemmen met de schuldregeling dan ook toewijzen.

Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de weigering door het CJIB onnodig kostenopdrijvend is en misbruik van recht oplevert, ziet de rechtbank aanleiding het CJIB in de kosten van de procedure te veroordelen. De rechtbank zal daarbij aansluiten bij het tarief voor een eenvoudig kort geding. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden tot op heden begroot op € 656,--.

De beslissing

De rechtbank:

I. beveelt het CJIB in te stemmen met de door [verzoeker] aangeboden schuldregeling als hiervoor omschreven;

II. veroordeelt het CJIB in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 656,--;

III. wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier1.