Home

Rechtbank Overijssel, 21-05-2013, CA0918, 635832 CV 12-6413

Rechtbank Overijssel, 21-05-2013, CA0918, 635832 CV 12-6413

Gegevens

Instantie
Rechtbank Overijssel
Datum uitspraak
21 mei 2013
Datum publicatie
24 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:RBOVE:2013:CA0918
Zaaknummer
635832 CV 12-6413

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Procesrecht. Schending van de verplichtingen uit de artikelen 21 jo 111 Rv door een onvolledig en onjuist beeld te geven van het geschil van partijen over het uitblijven van loonbetalingen en daarin, ondanks daaromtrent in een comparitievonnis bevraagd, ter comparitie te volharden. Vanwege het uitblijven van een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW wordt de vordering van werkneemster niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zwolle

zaaknummer : 635832 CV 12-6413

datum : 21 mei 2013

Vonnis in de zaak van:

mevrouw [EISER],

wonende te [plaats], Duitsland,

eisende partij, hierna te noemen: ‘[eiser]’,

gemachtigde V. Gensch, advocaat te Enschede,

tegen

de besloten vennootschap [GEDAAGDE],

gevestigd te [plaats],

gedaagde partij, hierna te noemen: ‘[gedaagde]’,

gemachtigde mr. P.H. Rappa, advocaat te Hardenberg.

Het verdere verloop van de procedure

Eerder is in deze zaak een tussenvonnis gewezen dat op 22 januari 2013 is uitgesproken.

Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 11 april 2013 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

Ter zitting is vervolgens mondeling uitspraak gedaan en is [eiser] in haar vordering jegens [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaard, onder bepaling dat dat oordeel nader wordt uitgewerkt in een schriftelijk vonnis.

De verdere beoordeling

1. Vast moet worden gesteld dat de inleidende dagvaarding van [eiser] d.d. 13 november 2012 zeer summier is. [Eiser] heeft niet meer gesteld dan dat zij vanaf 1 januari 2007 bij (de rechtsvoorgangster van) [gedaagde] in dienst is, dat zij vanaf 25 maart 2012 ziek is, dat haar loon deels wordt betaald door [gedaagde] en deels door bestuurder/aandeelhouder van [gedaagde] [naam] en dat over de periode van mei 2012 tot en met oktober 2012 haar loon ad € 8.884,20 bruto onbetaald is gelaten.

2. Op grond van artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, welke verplichting - wat betreft de inhoud van de dagvaarding - is uitgewerkt in artikel 111 Rv. [Eiser] heeft die verplichting al geschonden door na te laten te vermelden wat het verweer van [gedaagde] was en over welke bewijsmiddelen [eiser] kan beschikken en de getuigen die zij kan doen horen ter staving van wat door [gedaagde] is betwist.

3. Bij haar conclusie van antwoord heeft [gedaagde] onder meer ter afwering aangevoerd dat [eiser] niet voor 30 uur per week doch slechts voor 15,2 uur per week bij haar in dienst is en dat [eiser] voor de resterende 15 uur per week een dienstverband heeft met [naam] die eveneens in [plaats], Duitsland, een tandartspraktijk heeft. [Gedaagde] heeft ter onderbouwing van stellingname ter zake zich beroepen op daartoe overgelegde loonstroken. [gedaagde] heeft voorts ter afwering aangevoerd dat [eiser] in Duitsland wat betreft haar arbeidsrelatie aldaar ‘Krankengeld’ ontvangt voor de in Duitsland overeengekomen arbeidsduur van 15 uur per week. [Gedaagde] heeft voorts gesteld dat [eiser] op 29 en op 30 mei 2012 vier uur heeft gewerkt en daarna is weggebleven, dat [gedaagde] toevalligerwijs in oktober 2012 heeft vernomen dat een Duitse (bedrijfs)arts heeft vastgesteld dat [eiser] per 8 oktober 2012 aangepast werk kon verrichten voor vier uur per dag, uit te breiden naar zes uur per dag en dat [eiser] voor dat aangepast werk niet is verschenen.

4. In het daartoe gewezen comparitievonnis heeft de kantonrechter bepaald dat partijen hem dienen voor te lichten over:

- de inhoud van de arbeidsovereenkomst van 4 januari 2007, het tussen [gedaagde] en [eiser] geldende loon daaronder begrepen;

- de door [eiser] gestelde verbondenheid van [gedaagde] met haar Duitse werkgever en wat ter zake uit stukken kan blijken;

- de feiten en omstandigheden waaruit kan blijken dat [eiser] zich bij [gedaagde] ziek heeft gemeld, althans kan blijken dat [gedaagde] er vanuit had te gaan dat [eiser] ziek was;

- de inspanningen van [gedaagde] om [eiser] te doen te re-integreren;

- de feiten en omstandigheden waaruit kan blijken dat en op welke wijze [gedaagde] aan [eiser] kennis heeft gegeven van het staken van de loonbetalingen;

- het aan [eiser] toekomende ‘Krankengeld’ en het verband daarvan met de onderhavige zaak.

Hij heeft voorts bepaald dat partijen - ieder afzonderlijk en voor zover al niet in het geding gebracht - voorafgaande aan de comparitie de bewijzen dienden in te zenden waaruit de hierboven verlangde nadere informatie kan worden afgeleid.

5. Voorafgaande aan de comparitie van partijen heeft [eiser] de kantonrechter geen nadere stukken aangereikt.

6. Tijdens de comparitie is gebleken dat:

- [eiser] de door [gedaagde] gestelde dienstverbanden betitelt als een schijnconstructie en zichzelf beschouwt als in dienst bij alleen [gedaagde], terwijl zij alle meldingen met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid vanaf mei 2012 naar [naam] adres te Düsseldorf heeft gezonden;

- [eiser] wat betreft haar arbeidsrelatie met [naam] met de Duitse Krankenkasse heeft gecorrespondeerd en daarvan ook ‘Krankengeld’ ontvangt doch stelt gehouden te zijn tot terugbetaling daarvan;

- [gedaagde], in de persoon van haar aandeelhouder/bestuurder [naam], al in mei 2012 zich tegenover [eiser] op het standpunt heeft gesteld dat zij andere werkzaamheden kon verrichten, waarbij rekening kon worden gehouden met haar armletsel;

- [eiser] ook op 29 en 30 mei 2012 en 8 oktober 2012 voor [gedaagde] heeft gewerkt;

- [eiser] in Duitsland in juli 2012 in staat is geacht om per 1 augustus 2012 haar werkzaamheden deels te hervatten;

- partijen over de (on)mogelijkheden van [eiser] om (passende) werkzaamheden vanaf oktober 2012 in een zodanig debat zijn geraakt dat [gedaagde] [eiser] op 3 november 2012 op staande voet heeft ontslagen;

- [eiser] haars inziens het haar toekomende loon verkeerd heeft berekend en wil beperken tot 70% daarvan;

- [eiser] beschikt over een re-integratieplan d.d. 4 oktober 2012, met welke inhoud [gedaagde], althans [naam], zich schriftelijk ‘niet akkoord’ heeft verklaard.

7. Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat bij de dagvaarding, naast de daaraan klevende tekortkomingen als hiervoor bedoeld in overweging 2., voorts een onvolledig en onjuist beeld is gegeven van wat partijen verdeeld houdt en wat aan het uitblijven van [eisers] loon ten grondslag lag. Duidelijk is dat [eiser] bij dagvaarding de feiten selectief heeft gepresenteerd en ondanks daartoe bij het vonnis van 22 januari 2013 bevolen, heeft nagelaten nadere stukken over te leggen, waarover zij kennelijk wel beschikt. Het beeld dat zij heeft opgeroepen is dat [gedaagde] zonder reden de betaling van haar loon heeft nagelaten, terwijl er debat bestond over de (on)mogelijkheden van het verrichten van passende werkzaamheden, welk debat is uitgemond in een ontslag op staande voet. Ter zitting is in die houding volhard door op de stellingen van [gedaagde] niet anders te reageren met het enkele antwoord dat die stellingen niet relevant zijn.

8. Daar waar tussen partijen onenigheid bestond over de vraag of [eiser] in staat kon worden geacht om haar bedongen arbeid (deels) of andere passende arbeid te verrichten, diende [eiser] op straffe van niet-ontvankelijkheid van haar loonvordering bij haar dagvaarding een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW te voegen, wat zij heeft nagelaten. De raadsman van [eiser] heeft daar naar gevraagd daarover gesteld dat zo’n oordeel in dit geval niet noodzakelijk is ‘omdat er nooit discussie is geweest over het feit dat [eiser] ziek is’, welk standpunt in het licht van het voorgaande onbegrijpelijk is.

9. Gelet op al het voorgaande is de conclusie dat (de raadsman van) [eiser] op meerdere punten in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de artikelen 111 jo 21 Rv en kennelijk bewust het bepaalde in artikel 7:629a BW heeft genegeerd. Een en ander leidt ertoe dat hij de kantonrechter het nemen van een afgewogen beslissing in ernstige mate heeft belemmerd, althans er de oorzaak van is dat niet kan worden beslist zonder een onnodige inspanning van de kantonrechter en van de wederpartij, zonder onnodige kosten en zonder een onnodige vertraging van de procedure. De kantonrechter heeft daaraan ter comparitie het gevolg verbonden dat hij het onderzoek ter comparitie diende te sluiten en [eiser] in haar vordering niet-ontvankelijk diende te verklaren.

10. [Eiser] zal in de kosten van de procedure worden verwezen.

De beslissing

De kantonrechter:

- verklaart [eiser] in haar vordering niet-ontvankelijk;

- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 500,00 voor salaris gemachtigde (2,0 punten × tarief € 250,00);

- verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van 21 mei 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.