Home

Rechtbank Oost-Brabant, 19-02-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:735, 01/879982-15

Rechtbank Oost-Brabant, 19-02-2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:735, 01/879982-15

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
19 februari 2018
Datum publicatie
19 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2018:735
Zaaknummer
01/879982-15

Inhoudsindicatie

De rechtbank veroordeelt verdachte (een ex politieagent) voor:

- medeplegen schending ambtsgeheimen/wettelijke geheimhoudersplicht;

- computervredebreuk;

- ambtelijke omkoping;

- gewoontewitwassen;

- deelname aan een criminele organisatie;

- het voorhanden hebben van valse reisdocumenten,

tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar met aftrek van voorarrest.

Verder wordt verdachte het recht ontzet om een publieke functie uit te oefenen voor de duur van 10 jaren.

De rechtbank beveelt tevens de gevangenneming van verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht

Parketnummer: 01/879982-15

Datum uitspraak: 19 februari 2018

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,

wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,

thans verblijvende in [onbekend] .

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 12 januari 2016, 5 april 2016, 1 juni 2016, 19 en 20 december 2016, 9 en 10 mei 2017, 15, 16, 18 en 22 januari 2018 en 5 februari 2018.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 december 2015.

Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 december 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 29 september 2015 te Eindhoven en/of Utrecht en/of Veldhoven en/of Weert en/of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geheim, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat hij en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn/hun ambt (namelijk het ambt van politieagent) en/of wettelijk voorschrift (namelijk artikel 3 Wet Politiegegevens en/of artikel 7 Wet Politiegegevens) verplicht was/waren het te bewaren, opzettelijk heeft/hebben geschonden (telkens) door in een of meer politiesystemen (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) te bevragen en/of door (vervolgens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) uit een of meer politiesystemen op (een) gegevensdrager(s) en/of in (een) document(en) te plaatsen en/of (naar zichzelf) te mailen en/of te exporteren en/of door (vervolgens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) uit een of meer politiesystemen aan daartoe niet-gerechtigde personen te verstrekken en/of te openbaren;

2.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 29 september 2015 te Eindhoven en/of Utrecht en/of Veldhoven en/of Weert en/of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk in een of meer (delen van) geautomatiseerde werken, namelijk in een of meer (delen van) servers van de politie en/of de belastingdienst, is binnengedrongen met behulp van een of meer valse sleutels en/of signalen en/of door het aannemen van een of meer valse hoedanigheden, namelijk door onbevoegd gebruik te maken van een gebruikersnaam en/of wachtwoord (voor de [applicatie 1] en/of voor een of meer andere applicaties) en/of door zich met een gebruikersnaam en/of wachtwoord (voor de [applicatie 1] en/of voor een of meer andere applicaties) toegang te verschaffen tot (delen van de) servers van de politie (waarop de [applicatie 1] en/of [applicatie 2] en/of [applicatie 3] en/of [applicatie 4] en/of [applicatie 5] waren geplaatst) met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en/of dat wachtwoord ter beschikking stonden en/of waarvoor hem die toegang was toegestaan),

en/of

(vervolgens) gegevens die waren opgeslagen en/of verwerkt en/of overgedragen door middel van (delen van) die/dat geautomatiseerde werk(en) waarin hij en/of zijn mededader(s) zich wederrechtelijk bevond(en), voor zichzelf en/of (een) ander(en) heeft overgenomen en/of afgetapt en/of opgenomen, namelijk door (telkens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) uit een of meer politiesystemen en/of uit de [applicatie 1] en/of een of meer andere applicaties op (een) gegevensdrager(s) en/of in (een) document(en) te plaatsen en/of en/of (naar zichzelf) te mailen en/of te exporteren en/of (vervolgens) aan daartoe niet-gerechtigde personen te verstrekken en/of te openbaren;

3.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 29 september 2015 te Eindhoven en/of Utrecht en/of Veldhoven en/of Weert en/of Liempde en/of (elders) in Nederland en/of op Curaçao (telkens) als politieambtenaar een of meer giften (namelijk een of meer geldbedragen) en/of een of meer beloftes (namelijk de bereidheid om eventueel handel in telefoons met hem te drijven en/of de bereidheid om eventueel een hoeveelheid telefoons van hem af te nemen en/of de bereidheid om de mogelijkheden tot zulke handel met hem te verkennen en/of de bereidheid om eventueel een handel in diamanten met hem op te zetten en/of de bereidheid om eventueel een hoeveelheid diamanten aan hem te leveren en/of de bereidheid om de mogelijkheden tot zulke handel en/of levering met hem te verkennen) heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem werd(en) gedaan, verleend en/of aangeboden teneinde hem te bewegen om (in strijd met zijn plicht) in zijn bediening iets te doen en/of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem (in strijd met zijn plicht) in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan (namelijk (telkens) het verstrekken en/of openbaren van (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) aan daartoe niet-gerechtigde personen)

en/of

heeft gevraagd, teneinde hem te bewegen om (in strijd met zijn plicht) in zijn bediening iets te doen en/of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem (in strijd met zijn plicht) in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan (namelijk (telkens) het verstrekken en/of openbaren van (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) aan daartoe niet-gerechtigde personen);

4.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 29 september 2015 te Eindhoven en/of Utrecht en/of Weert en/of Veldhoven en/of (elders) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven (namelijk begunstiging, schending van ambtsgeheimen, computervredebreuk en/of ambtelijke omkoping);

5.

hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2011 tot en met 29 september 2015 te Eindhoven en/of Utrecht en/of Weert en/of Geldrop en/of Schiphol en/of (elders) in Nederland en/of op Curaçao en/of in Oekraïne, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans aan schuldwitwassen, door (telkens) een of meer voorwerpen, te weten geldbedragen, te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen en/of om te zetten en/of van voorwerpen, te weten geldbedragen, gebruik te maken, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):

- telkens contante geldbedragen (tot een totaalbedrag van ongeveer 79.381,04 euro) gestort op een of meer bankrekeningen die op zijn, verdachtes, naam en/of op naam van het [bedrijf 1] was/waren gesteld en/of (vervolgens) met die bedragen betalingen verricht, en/of - een of meer bedragen weer opgenomen van die bankrekeningen en/of daarmee contante betalingen verricht en/of - een contant geldbedrag van 12.500,- euro betaald voor de aankoop van een Porsche Cayenne en/of - een contant geldbedrag van 5.000,- euro betaald voor de aankoop van een BMW750 en/of een of meer andere contante betalingen heeft verricht,

terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/die contante geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

6.

hij op of omstreeks 29 september 2015 te Weert, een of meer reisdocumenten (namelijk een of meer Britse paspoorten) waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die reisdocumenten vals of vervalst waren (bestaande die valsheid en/of vervalsing er uit dat op die paspoorten persoonsgegevens van respectievelijk [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] , [persoon 4] waren vermeld, terwijl die paspoorten waren voorzien van identieke pasfoto's, te weten (telkens) een pasfoto van een persoon genaamd [persoon 5] , [persoon 6] , althans een pasfoto van een andere persoon dan die [persoon 1] en/of [persoon 3] ) voorhanden heeft gehad;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank voor de afzonderlijke feiten gebezigde bewijsmiddelen als bijlagen bij dit vonnis gevoegd. De inhoud van deze bijlagen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Bijzondere bewijsoverwegingen t.a.v. de afzonderlijke feiten.

Inleiding

In 2015 werden er tijdens het strafrechtelijk onderzoek “ [onderzoeksnaam 1] ” tegen de [andere verdachte] zogenaamde [applicatie 6] documenten in de Cloud omgeving van de digitale administratie van de bedrijven [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 4] aangetroffen. In een map werd een 15-tal files op naam gevonden. De namen werden herkend als bij de politie bekende subjecten. Deze [applicatie 1] registratie documenten bleken in juni 2013 te zijn gegenereerd door de gebruiker [gebruikerscode] . Dit is een verbalisantnummer dat is gekoppeld aan politiemedewerker [verdachte] , verdachte in deze zaak.

Door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de landelijk Eenheid van de Nationale Politie werd een oriënterend onderzoek gedaan en naar aanleiding van de bevindingen van die afdeling werd op 29 juni 2015 door de Rijksrecherche een onderzoek gestart op verdachte.

Vaststaande feiten

De volgende feiten hebben tijdens de behandeling van de zaak ter zitting niet ter discussie gestaan en kunnen als vaststaand worden aangemerkt.

De loopbaan van verdachte bij de politie.

Verdachte is op 26 januari 2009 aangesteld als aspirant in tijdelijke dienst gedurende de initiële opleiding (zes jaar) bij de Dienst Nationale Recherche (DNR). Hij is zij-instromer op niveau 4. Op 21 november 2008 tekende verdachte daartoe een geheimhoudersverklaring van de Landelijke Eenheid en op 15 december 2008 werd een verklaring van geen bezwaar voor deze functie afgegeven. Op 22 april 2009 legde verdachte de ambtseed af, onder meer inhoudende: “Ik zweer, dat ik, om iets in mijn betrekking te doen of te laten, van niemand, middellijk of onmiddellijk, enige beloften of geschenken zal aannemen” en “Ik zweer dat ik….de zaken, waarvan ik door mijn ambt kennis draag en mij als geheim zijn toevertrouwd of waarvan ik het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.”.Verdachte heeft het eedsformulier ondertekend.Op 13 juli 2010 werd verdachte aangesteld als generalist tactische recherche tot en met 31 juli 2011 en op 28 juli 2011 werd de proeftijd verlengd tot en met 31 januari 2012. Op 1 februari 2012 volgde een vaste aanstelling bij de Nationale Recherche.

Op 14 oktober 2011 ontving het hoofd van het Bureau Veiligheid en Integriteit KLPD een brief ‘Weigering verklaring van geen bezwaar’ (verder: VGB) met betrekking tot verdachte, waarin wordt vermeld dat verdachte van deze weigering op de hoogte is gesteld. Door deze weigering kon verdachte niet bij de DNR blijven werken en werd hij op verschillende locaties tewerkgesteld. Hij werkte onder andere bij de Dienst verkeer van het KLPD in Driebergen in Maasbracht (2013) en bij de Landelijk Eenheid, Dienst Infra, locatie [adres 9] te Utrecht (2014). Daarnaast werkte hij nog in de regio Venlo en Eindhoven ten behoeve van het behalen van modules in het kader van zijn opleiding.De opleiding van verdachte verliep niet vlekkeloos, de studietijd moest meerdere malen worden verlengd, voor het laatst in het vierde kwartaal van 2014, bij niet afstuderen zou ontslag volgen.

Tussenconclusie 1:

Verdachte is aldus aan te merken als een ambtenaar in de zin van artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode werkzaam was als politieagent en uit hoofde van zijn functie, zo blijkt uit zijn beëdiging, een algemene geheimhoudingsplicht had.

[applicatie 1]

is een indexsysteem, waarin dumps plaatsvinden van diverse politiesystemen, zoals [applicatie 3] , [applicatie 4] , [applicatie 7] , [applicatie 2] , [applicatie 8] , [applicatie 5] , afkomstig van bijna alle opsporingsinstanties van Nederland (Kmar, FIOD etcetera).Accounts in [applicatie 1] zijn strikt persoonlijk en mogen niet gedeeld worden. Om [applicatie 1] te raadplegen wordt ingelogd met een gebruikersnaam en een wachtwoord. De gebruikersnaam is het [nummer] van de verbalisant, [gebruikerscode] , zijnde verdachte. Hij had een [applicatie 1] account vanaf 29 augustus 2011 om 10.18 uur , op niveau Opsporing basis 3 en 4. Bevragingen geschieden op een zogenaamde lange [applicatie 11] , een zoeksleutel gebaseerd op onder andere achternaam en geboortejaar van de te bevragen persoon. Resultaten van bevragingen kunnen worden geëxporteerd als PDF of Excel bestand en kunnen vervolgens worden opgeslagen op bijvoorbeeld een harde schijf van een computer of op een USB stick, indien de gebruiker rechten heeft om gegevens op een USB stick op te slaan. Verdachte had die rechten. In de naam die het document krijgt tijdens export zit de tekst “Registratie Export”. Uit de bestandsnaam is af te leiden op welke datum de export is gemaakt en wordt het accountnummer van de gebruiker vermeld.Op het eerste blad van elke export is een waarschuwing opgenomen voor de gebruiker:“het oneigenlijk gebruik dan wel misbruik van deze gegevens is ten strengste verboden. Daarnaast is het verstrekken van deze gegevens aan derden welke niet de vereiste autorisatie bezitten eveneens ten strengste verboden”. De gebruiker kan pas verder gaan met exporteren als hij aangeeft dat hij bovenstaande heeft gelezen en op OK drukt.

Tussenconclusie 2:

De rechtbank stelt vast dat verdachte toegang had tot vertrouwelijke politiegegevens. Artikel 7 van de Wet Politiegegevens bepaalt dat de politie ambtenaar aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld in beginsel verplicht is tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een of bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt. Van enige uitzonderingsgrond is uit het dossier niets gebleken.

Verdachte was uit hoofde van zijn ambt derhalve bekend met deze geheimhoudingsplicht, wist dat de informatie in [applicatie 1] vertrouwelijk was en werd daar bij export van gegevens nogmaals op gewezen. Verdachte heeft ook niet weersproken dat hij dit wist en heeft begrepen. Verdachte heeft eveneens niet weersproken dat uitsluitend hij gebruik maakte van het account in [applicatie 1] onder gebruikersnaam [gebruikerscode] en het systeem [applicatie 1] ook daadwerkelijke bevroeg. Niet is gebleken dat (ook) een andere gebruiker dit account raadpleegde c.q. gegevens exporteerde.

Abonnementen in [applicatie 1]

Verdachte had in [applicatie 1] op 15 juni 2015 24 abonnementen lopen op personen. Abonnementen moeten actief worden aangemaakt, verlengd (driemaandelijks) en afgesloten worden. De personen werden automatisch bevraagd op een lange [applicatie 11] en de gebruiker, in casu verdachte, kreeg elke week berichten op zijn werk emailadres met de nieuwe resultaten van zijn abonnementen. Op 14 september 2015 liepen er in de account van verdachte 23 abonnementen op personen. Vanaf 30 augustus 2011 heeft verdachte 52 abonnementen gehad. Na oktober 2011 werden geruime tijd geen abonnementen afgesloten (nadat de Verklaring van geen bezwaar was geweigerd). In juli 2012 werd weer een abonnement afgesloten. Verdachte deelde geen abonnementen met andere gebruikers.

Tussenconclusie 3:

Verdachte heeft niet weersproken dat hij abonnementen op personen heeft aangemaakt en verlengd, ook nadat hij in verband met de weigering van de VGB niet meer deel nam aan opsporingsonderzoeken binnen de DNR. Niet is gebleken dat abonnementen met andere gebruikers werden gedeeld.

Uit het overzicht van het totaal aantal bevragingen van verdachte in de onderzoeksperiode blijkt het totale logbestand van verdachte in de periode van 30 augustus 2011 tot en met 29 september 2015 uit 28.521 regels in [applicatie 1] te bestaan. Die regels werden zowel door zoekvragen als zoekresultaten gegenereerd. Zelf heeft verdachte verklaard ongeveer 5000 bevragingen te hebben gedaan. Ten aanzien van deze bevindingen heeft verdachte het navolgende naar voren gebracht.

a. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris en ter zitting aangevoerd dat niet kan worden aangenomen dat alle bevragingen in die periode illegaal werden gedaan. Hij werd immers ook nadat hij niet meer bij de DNR werkzaam was, juist speciaal in onderzoeken ingezet, omdat hij een accreditatie voor [applicatie 1] had en ook een zekere handigheid had in het bevragen van de systemen.

b. Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij de systemen weliswaar veelvuldig heeft geraadpleegd, maar uitsluitend ter bevrediging van zijn nieuwsgierigheid, een soort hobby of verslaving, zoals anderen voor hun plezier op internet surfen.

De rechtbank overweegt met betrekking tot deze stellingen van verdachte het volgende:

  1. Dat verdachte wel eens door collega’s zou zijn benaderd om [applicatie 1] te bevragen wordt ook door de [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris niet ontkend, zij het dat zij hem zelf nooit gevraagd hebben [applicatie 1] te raadplegen. De rechtbank sluit dan ook niet uit dat het heel wel kan zijn dat verdachte op verzoek wel eens ten behoeve van opsporingsonderzoeken [applicatie 1] heeft bevraagd, ook nadat hij niet meer bij de DNR werkzaam was. Hij had immers zijn accreditatie op niveau 3 en 4 gewoon behouden. De rechtbank betrekt bij haar overweging eveneens het feit, dat het onderzoek van de Rijksrecherche gelet op de enorme hoeveelheid gevoelige informatie die door verdachte is bevraagd niet volledig kan zijn geweest. Daardoor is niet uit te sluiten dat verdachte op verzoek van collega’s daadwerkelijk wel eens informatie uit het systeem heeft opgevraagd. De rechtbank is echter van oordeel, dat dit onverlet laat dat door verdachte zonder enige professionele aanleiding of intern verzoek grote hoeveelheden vertrouwelijke informatie is bevraagd en geëxporteerd, zoals de rechtbank hierna nog zal bespreken.

  2. Dat verdachte de systemen ook uit nieuwsgierigheid raadpleegde, zoals hij beweert, valt eveneens niet uit sluiten. Verdachte heeft zijn stelling echter niet nader toegelicht c.q. onderbouwd met concrete voorbeelden. Daarover wilde verdachte niet verklaren. Wat daar ook van zij, verdachte wist en behoorde te weten dat hij uitsluitend gerechtigd was [applicatie 1] te raadplegen in het kader van zijn politietaak en daarvan is naar het oordeel van de rechtbank bij het hobbymatig door het systeem zoeken ten behoeve van zichzelf geen sprake.

Feit 1: (medeplegen) schending van het ambtsgeheim.

De rechtbank zal de bewijsmiddelen die in het dossier aanwezig zijn bespreken aan de hand van de door verdachte afgesloten abonnementen, diens werkwijze en de in het dossier genoemde namen van onderzoeken en personen.

1.Abonnementen.

In juli 2012 sloot verdachte een abonnement af op de [applicatie 11] van [medeverdachte 4] . Op de lange [applicatie 11] van [medeverdachte 5] wordt op 28 juni 2013 een abonnement gemaakt. Op 15 juni 2015 had verdachte nog abonnementen lopen op onder andere de [applicatie 11] van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

Op 14 september 2015 liepen deze abonnementen nog. Er was toen één nieuw abonnement op de [applicatie 11] van een zekere [persoon 7] . (d.d. 7 juli 2015).In een in beslag genomen agenda van verdachte over 2013 werd een lijst met namen van personen aangetroffen die precies overeenkomt met de tussen 31 augustus 2011 en 29 september 2015 door verdachte bevraagde personen.

Tussenconclusie 4:

Verdachte maakte abonnementen aan op onder andere medeverdachten en hield die in stand. Verdachte bevroeg een vaste groep van personen gedurende langere tijd. Over de concrete bevragingen en abonnementen heeft verdachte niet willen verklaren.

2.Werkwijze I. Vanuit het politiedomein worden (bijvoorbeeld) op 7 november 2014 emails verzonden naar het politie academie domein. De verstuurde emails bevatten [applicatie 1] export registraties. De verstuurde mails worden niet meer aangetroffen in de mailbox van het politie academie domein, maar wel wordt een verwijzing gevonden naar een bijlage, die op een externe mediadrager is geplaatst.II.Op 7 september 2015 werd een bevel stelselmatige informatie-inwinning en pseudokoop op verdachte afgegeven. Ten aanzien van de proportionaliteit en subsidiariteit met betrekking tot de afgifte van deze bevelen alsmede wat ten aanzien van de overtreding van het zogenaamde Talloncriterium door de raadsman is opgemerkt, wordt verwezen naar hetgeen onder feit 3 hierover door de rechtbank wordt bevonden. Op 27 september 2015 keerde verdachte terug uit Curaçao, waar hij met verbalisant [verbalisantnummer 1] afspraken had gemaakt over het raadplegen van de politiesystemen op de persoon van de informant, die bij verdachte bekend was als [persoon 9] en op een persoon, die bij verdachte bekend was gemaakt als [persoon 8] . Op 28 september 2015 om 10.27 uur kocht verdachte bij de [winkel] in Son en Breugel een USB stick PNY en een prepaid telefoon, die hij contant afrekende. Vervolgens reed hij naar het politiebureau aan de [adres 10] in Utrecht, waar hij tussen 11.43 uur en 12.49 uur een groot aantal bevragingen deed op [persoon 9] en [persoon 8] . De bewuste USB stick is op 30 september 2015 in de woning van de ouders van verdachte in Weert terug gevonden. Op de USB stick stonden [applicatie 1] Exportbestanden met betrekking tot [persoon 9] en [persoon 8] . Om ongeveer 14.00 uur verlaat de verdachte het politiebureau in Utrecht en op verzoek van [verbalisantnummer 1] vindt om 15.30 uur een ontmoeting plaats bij McDonalds in Best. Op aanwijzing van verdachte rijdt verdachte met [verbalisantnummer 1] mee naar een openbare picknickplaats aan de A2. Daar brengt verdachte [verbalisantnummer 1] mondeling op de hoogte van zijn bevindingen. Daarbij merkt verdachte op dat de informatie zo minimaal was dat hij had besloten om [verbalisantnummer 1] een en ander mondeling mede te delen. III.

Bij de doorzoeking van de [adres 2] te Veldhoven werd een grote hoeveelheid bewerkte [applicatie 1] informatie op papier aangetroffen (zie hierover hierna) met lees-aanduidingen en met geadresseerden erop aangebracht.

Tussenconclusie 5:

Verdachte mailde exportrapportages van zijn politie-email naar zijn mailbox bij de politie academie en zette de informatie over op bijvoorbeeld USB-sticks. Verdachte heeft over deze werkwijze geen verklaring willen afleggen. Verdachte verstrekte informatie mondeling, maar ook schriftelijk aan afnemers. Daarbij werd de nodige omzichtigheid in acht genomen. Met betrekking tot de aan [verbalisantnummer 1] verstrekte informatie heeft verdachte ter zitting toegegeven dat de verstrekking op de wijze zoals verwoord aan [verbalisantnummer 1] heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de aangetroffen informatie op papier heeft verdachte niet willen verklaren.

[onderzoeksnaam 1] / [onderzoeksnaam 2] / [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] . IIn de in de cloud opgeslagen digitale administratie van [andere verdachte] werden 15 PDF bestanden gevonden met onder andere de namen [persoon 10] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , te herleiden tot bij de politie bekende subjecten. “ [medeverdachte 2] ” zou betreffen medeverdachte [medeverdachte 5] (geboren [1978] ).“ [medeverdachte 1] ” zou betreffen medeverdachte [medeverdachte 1] (geboren [1970] ).Deze bestanden zijn op 25 en 28 juni 2013 geëxporteerd. Op die data registreert verdachte bijzonder verlof. Desondanks stuurde verdachte op 25 juni 2013 om 15.10 uur en 15.13 uur vanaf zijn politie-emailadres twee mails en op 28 juni 2013 te 12.23 uur nog één. Bij het openen van de PDF [medeverdachte 2] bleek dat het ging om een bestand van 468 pagina’s, geëxporteerd op 25 juni 2013 te 13.38 uur. Het bestand van [medeverdachte 1] betrof 265 pagina’s, geëxporteerd op 25 juni 2013 te 13.54 uur.

Op 7 maart 2013 bevraagt verdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] voor de eerste keer in [applicatie 1] . In een memo in een in beslag genomen Samsung GalaxyIII van 6 maart 2013 staan de namen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] met enige specifieke details, naar de rechtbank begrijpt nodig voor het genereren van een [applicatie 11] .In een map met mini-processenverbaal die op 29 september 2015 in de [adres 1] te [plaats] (de woning van de ouders van verdachte) in beslag zijn genomen, stonden op het bovenste vel de gegevens van [andere verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die – naar de rechtbank begrijpt – nodig zijn voor het genereren van een [applicatie 11] op deze personen. Ook in een agenda over het jaar 2013 werd een lijst met namen aangetroffen, waaronder die van [andere verdachte] en [medeverdachte 1] en mogelijk [medeverdachte 2] . In een oude telefoon van verdachte werd een memo aangetroffen van 25 juni 2013 met daarin de namen van [andere verdachte] en [medeverdachte 1] . Verder blijkt dat vlak voor de actiedag in het onderzoek “ [onderzoeksnaam 1] ” 13 auto’s uit de bedrijfsvoorraad van [onderzoeksnaam 3] zijn overgeschreven naar onder andere medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De sleutels van één van deze auto’s zijn op 29 september 2015 aangetroffen in de woning in Veldhoven waar [medeverdachte 1] verbleef.

Tussenconclusie 6: Reeds in 2013 bevroeg verdachte medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in [applicatie 1] en exporteerde deze gegevens, die uiteindelijk in de Cloud van [bedrijf 2] terecht kwamen. Verdachte maakte geen deel uit van het onderzoeksteam [onderzoeksnaam 1] , noch is gebleken van een andere politietaak die een en ander plausibel zou maken. Derhalve had verdachte geen valide reden om [applicatie 1] op deze personen te bevragen. Verdachte en medeverdachten hebben over deze concrete bevragingen in 2013 geen verklaring afgelegd.

II Het onderzoek [onderzoeksnaam 2] betreft een verdenking van bedrieglijke bankbreuk. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zouden aan de verdachte in het onderzoek [onderzoeksnaam 2] een groot geldbedrag hebben geleend. In het kader van dit onderzoek werd op 29 juli 2015 rond 12.00 uur [medeverdachte 3] door de FIOD gehoord. Op diezelfde dag wordt waargenomen dat verdachte om 16.18 uur uit het gebouw van de politieacademie te Eindhoven komt en in een Peugeot [kenteken 1] stapt. De Peugeot wordt om 16.42 uur geparkeerd op een [parkeerterrein] in Veldhoven en verdachte begeeft zich naar het terras van een grand café. Om 18.37 uur heeft verdachte contact met de bestuurder van een Ford Mondeo [kenteken 2] . De bestuurder van de Ford Mondeo is [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft deze Ford Mondeo gehuurd. Verdachte stapt in. Om 18.53 uur staat de Ford Mondeo geparkeerd op de oprit van de [adres 2] te [plaats] . In deze woning verblijft [medeverdachte 1] ; hij staat er echter niet ingeschreven.

Om 19.17 uur wordt een Audi A5 [kenteken 3] geparkeerd in de straat en twee mannen, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , gaan de woning binnen. [medeverdachte 3] verklaart dat hij wel eens met [medeverdachte 2] in een woning in [plaats] is geweest om daar te praten en te kaarten. Hij trof toen in die woning verdachte en [medeverdachte 1] . Die zaten samen op de bank. Bij die gelegenheid hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gesproken over het gesprek met de FIOD, het zou kunnen zijn dat de beide [naam 1] (verdachte en [medeverdachte 1] ) dat hebben opgevangen, aldus [medeverdachte 3] . Het onderzoek [onderzoeksnaam 2] werd door verdachte op 28 juli 2015 en 3 augustus 2015 in [applicatie 1] uitgebreid bevraagd. Op 3 augustus 2015 raadpleegt verdachte rechtstreeks op het onderzoek en geeft ook twee zoekopdrachten: ‘ [onderzoeksnaam 2] ’ en “ [onderzoeksnaam 2] ”. Bij het onderhoud van de FIOD met verdachte [medeverdachte 3] was op 29 juli 2015 gesproken over een vervalst bankafschrift van de [bank 1] .

Tussenconclusie 7: Nu verdachte vlak voor en vlak na de ontmoeting met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de woning van de [medeverdachte 1] het onderzoek [onderzoeksnaam 2] uitgebreid bevroeg, moet het ervoor worden gehouden dat hij dit deed op verzoek van een of meer van zijn medeverdachten. Verdachte had met name op de [applicatie 11] van [medeverdachte 2] al vele bevragingen gedaan en er liep ook een abonnement op [medeverdachte 2] . Verdachte had geen enkele reden of motief om juist op dit onderzoek bevragingen te doen; hij was geen lid van het onderzoeksteam van de FIOD en er valt geen enkele valide reden te bedenken voor de raadpleging, anders dan dat hij daar door anderen om is verzocht. Verdachte heeft geen verhelderende verklaring op dit punt willen afleggen.

III A Op 29 september 2015 werd een achter een afgesloten schot onder de trap in de [adres 2] te [plaats] verborgen bundel documenten in beslag genomen van in totaal 167 pagina’s met informatie over vele subjecten. Het bleek te gaan om bewerkte [applicatie 1] producten: het was het resultaat van verschillende downloads en bewerkingen. Er was informatie toegevoegd.

(op [document] getypt op linkerbovenhoek): “ [medeverdachte 5] (de rechtbank begrijpt hier: [medeverdachte 5] , medeverdachte)Bovenstaande inzake onderstaand [onderzoeksnaam 4] (reeds verstrekt)”en(op document in linker bovenhoek getypt [naam 2] )“10x afgeschermd [onderzoeksnaam 5] (zie eerdere uitleg)”en

(op document in linker bovenhoek getypt [naam 3] )“Let op inzet IMSI catcher bij verdachten “

Op één van de andere pagina’s staat het tijdstip van export: 12-08-2015 13.25.06. De tekst betreft een mutatie van een onderzoek, dat door verdachte blijkens zijn logfiles op 12 augustus 2015 om 13.42.32 is bevraagd. Vervolgens zijn er 152 mutaties uit [applicatie 1] geëxporteerd.

Op gevouwen hoekjes op twee A4tjes stond: onder andere “ [medeverdachte 2] ”. “ [medeverdachte 2] ” bleek een deel van een mutatie van 19 augustus 2015. Op dit mutatienummer heeft verdachte op 25 augustus 2015 en 28 september 2015 gezocht.

Op één van de pagina’s is een vingerafdruk van [medeverdachte 5] aangetroffen.

Op zeven pagina’s uit de bundel werden vingerafdrukken van verdachte aangetroffen.

Op 1 september 2015 werd om 17.58 uur gezien dat verdachte in [plaats] in een BMW ( [kenteken 4] ) stapte en om 18.26 uur reed hij over [plaats] . Vervolgens stond de BMW geparkeerd op het [parkeerterrein] te [plaats] . Om 18.50 uur staat de Ford Mondeo [kenteken 2] geparkeerd op de oprit van de [adres 2] . Om 19.07 uur arriveert een Audi [kenteken 5] ter hoogte van nummer 40. De bestuurder, die na onderzoek geïdentificeerd kan worden als de [medeverdachte 5] , stapt uit. Om 19.58 uur verlaat hij de woning. Om 20.04 uur verlaat verdachte de woning en stapt hij bij [medeverdachte 1] als bijrijder in de Ford Mondeo. Om 20.12 uur stopt de Mondeo bij de BMW. Om 20.39 uur is de BMW in [plaats] en om 21.04 stapt verdachte zijn woning binnen met een voorwerp in zijn hand.

Op 27 augustus 2015 werd [applicatie 1] door verdachte bevraagd. Er werd een groot aantal bevragingen gedaan en informatie werd geëxporteerd. [medeverdachte 5] werd uitgebreid bevraagd en vermoedelijk werd een [applicatie 2] registratie geëxporteerd, handelende over de overgeschreven auto’s in het onderzoek “ [onderzoeksnaam 1] ”.

Op 1 september 2015 zijn er twee externe gegevensdragers aangesloten geweest op de computer van [medeverdachte 1] . Uit de linkfiles op die computer kan worden afgeleid dat op één van die gegevensdragers op die computer bestanden zijn geopend. In totaal zijn er 27 fragmenten tekst gevonden in de computer van [medeverdachte 1] , onder meer 4 fragmenten op de [applicatie 11] [medeverdachte 2] en 9 fragmenten op het onderzoek “ [onderzoeksnaam 2] ”.

III B

Op 30 september 2015 werd in de garage van de [adres 2] te [plaats] in een plastic tas een briefje gevonden met de tekst: [persoon 7]

[document] . Een papiertje met ongeveer gelijkluidende gegevens werd aangetroffen in een plastic bakje in een kastje in de woning van verdachte in [plaats] . Op 22 juni 2015 is door verdachte in [applicatie 1] gezocht op de [applicatie 11] van deze persoon en de registraties worden vermoedelijk geëxporteerd. Op 23 juni 2015 worden de registraties (opnieuw) geëxporteerd. Op 7 juli 2015 wordt wederom een raadpleging gedaan. Er wordt een abonnement aangemaakt op de lange [applicatie 11] van de persoon.

Op 21 en 28 juli 2015 wordt de [applicatie 11] bevraagd. Op 25 augustus 2015 wordt opnieuw bevraagd en wordt een [applicatie 2] registratie, die ook op 22 en 23 juni 2015 en op 5 augustus 2015 door verdachte is geraadpleegd, geëxporteerd. Deze registratie is gestart naar aanleiding van een melding van activiteiten die verband hielden met het kweken van hennep na een inbraak in een woning en de registratie werd in de loop van de tijd steeds uitgebreid. De registratie werd voor de laatste maal geraadpleegd en geëxporteerd op 28 september 2015 om 11.23.19 uur. De verdachte in die zaak was de huurder van de woning: [persoon 7] .

De tekst van de in de bergplaats gevonden documenten met daarop getypt “ [document] ” en handgeschreven: AB: handelt over een persoon [persoon 7] en is afkomstig uit mutaties in de bovengenoemde registratie die door verdachte op verschillende tijdstippen is geraadpleegd.

In de computer van [medeverdachte 1] zijn in de unallocated space sporen aangetroffen van teksten die te herleiden zijn naar één van deze mutaties. Deze mutatie betreft een proces-verbaal dat is gesloten op 24 augustus 2015. Op 25 augustus 2015 is de mutatie in [applicatie 1] geraadpleegd en geëxporteerd.

Tussenconclusie 8: Uit deze bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de periode van juni tot en met september 2015 informatie uit [applicatie 1] heeft geëxporteerd, ten behoeve van onder meer [medeverdachte 5] . Uit het feit dat de geëxporteerde informatie niet alleen was uitgeprint, maar ook was bewerkt ten behoeve van de afnemer en voorzien van extra aanwijzingen, alsmede uit het aantreffen van dactyloscopische sporen van zowel verdachte als [medeverdachte 5] op de aangetroffen bundel papieren, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte met een duidelijk doel buiten zijn politietaak informatie heeft gegenereerd en heeft verstrekt aan [medeverdachte 5] . Dit maakt de rechtbank op uit het feit dat verdachte onder andere reeds in juni 2015 de systemen bevroeg op [persoon 7] en informatie exporteerde. Uit de tekst op het gevonden document met de naam “ [document] ” erop, leidt de rechtbank af dat deze informatie op enig moment aan [medeverdachte 5] daadwerkelijk werd verstrekt. Uit de aangetroffen teksten op de document blijkt eveneens dat de informatie werd verstrekt om anderen van buiten de politieorganisatie te waarschuwen, op de hoogte te stellen van lopende onderzoeken en van ingezette opsporingsmiddelen. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] zijn verblijfplaats aan de [adres 2] te [plaats] beschikbaar stelde om de (papieren) informatie goed te verbergen, dat er informatie op de computer van [medeverdachte 1] werd bekeken/verwerkt en dat de woning van [medeverdachte 1] werd gebruikt om de afnemer(s) van de informatie te ontmoeten/te spreken. Daarnaast bracht [medeverdachte 1] verdachte naar en van het adres in [plaats] . [medeverdachte 1] moet volledig op de hoogte zijn geweest van verdachtes handelen. Noch verdachte noch [medeverdachte 1] hebben over deze concrete feiten en omstandigheden een verklaring willen afleggen.

[persoon 11] / [medeverdachte 4] . Verdachte zoekt verschillende keren op zijn oom [persoon 11] in de periode van januari tot en met september 2014. Op 19 januari 2015 zoekt verdachte op “ [adres 3] en [adres 3] ”. Op 27 juni 2015 zoekt verdachte op onder andere [adres 3] ”. Op 17 augustus 2015 wordt een ontmanteld apaanlaboratorium aangetroffen in de woning [adres 4] te [plaats] . In de loods bij de woning bevindt zich een hennepkwekerij. Huurder is [persoon 11] . Op 21 januari 2015 raadpleegde verdachte [applicatie 1] op de locatie “ [adres 5] ”. Op 24 februari 2015 is een opgeruimde hennepplantage in een loods aan de [adres 5] te [plaats] aangetroffen. Huurder van de loods is [persoon 11] . Op 8 en 10 januari 2014 zocht verdachte meermalen op “ [adres 6] ” “ [adres 6] ”, “ [adres 7] en “ [adres 7] ”. Op 7 januari 2014 werden op beide locaties hennepkwekerijen aangetroffen. Huurder van deze locaties was [persoon 11] .Zoals eerder opgemerkt, maakte verdachte reeds in 2012 een abonnement aan op [medeverdachte 4] , dit liep tot september 2013. Op 17 februari 2012 raadpleegde verdachte in [applicatie 1] [medeverdachte 4] voor het eerst, op dezelfde dag en op vrijwel het zelfde tijdstip dat verdachte een zekere [naam 4] ook bevraagt. [medeverdachte 4] en [naam 4] kenden elkaar. Op 23 november 2012 wordt aan de [adres 8] in [plaats] een hennepkwekerij aangetroffen. Volgens de GBA staat [naam 4] daar ingeschreven. Het adres wordt door verdachte uitgebreid bevraagd op die datum. Verdachte raadpleegt die dag ook nog op een aantal andere hennep gerelateerde adressen. In 2012 werd [medeverdachte 4] zelf verdacht van betrokkenheid bij hennepteelt. Dit alles wijst erop dat verdachte [applicatie 1] op [medeverdachte 4] heeft bevraagd om hem op de hoogte te houden van lopende opsporingsonderzoeken in verband met hennepteelt.

Uit tapgesprekken en de verklaring van de [getuige 3] blijkt dat de latere bevragingen (tot en met augustus 2015) op [medeverdachte 4] vooral de relationele problemen tussen [getuige 3] en [medeverdachte 4] betroffen waarbij de politie werd ingeschakeld. [medeverdachte 4] , [naam 4] en verdachte zouden elkaar kennen via een wederzijdse kennis in [land] . [medeverdachte 4] zou verdachte in Nederland hebben geïntroduceerd als iemand van wie men informatie zou kunnen kopen, aldus [getuige 3] .

Tussenconclusie 9: Verdachte raadpleegde niet alleen adressen waar hennepkwekerijen waren ontmanteld, maar raadpleegde [applicatie 1] ook op adressen (reeds lang) voordat die locaties binnen de politiesystemen werden opgenomen. Uit het feit dat de bevraagde adressen allen een duidelijke link lieten zien met de oom van verdachte of met [naam 4] en [medeverdachte 4] maakt de rechtbank op dat verdachte deze bevragingen ten behoeve van zijn familielid [naam 5] of ten behoeve van kennissen zoals [naam 4] en [medeverdachte 4] heeft gedaan. Uit de bewijsmiddelen volgt ook, dat verdachte [applicatie 1] raadpleegde voor derden als dat ging om relationele problemen.

Conclusie :

Op grond van al het vorenstaande en de daarbij genomen tussenconclusies komt de rechtbank tot het navolgende oordeel.

De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn geheimhoudingsplicht gedurende lange tijd bij herhaling heeft geschonden door politie-informatie te delen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en andere belanghebbenden,zoals [familieband] [persoon 11] en [medeverdachte 4] . Uit de wijze waarop verdachte de informatie aan derden zoals [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] overbracht concludeert de rechtbank dat deze geen van allen bevoegd waren om van de informatie kennis te nemen. Nu verdachte zelf geen verklaring heeft willen afleggen over concrete – niet in het dossier uitgewerkte bevragingen – acht de rechtbank het voldoende aannemelijk geworden dat verdachte ook buiten de door de Rijksrecherche in het dossier opgenomen gevallen [applicatie 1] op grote schaal heeft bevraagd, informatie heeft geëxporteerd en aan onbevoegden heeft verstrekt

Medeplegen

Ten aanzien van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] :

De rechtbank zal, alvorens zich uit te laten over de rol van de verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , het juridisch kader duiden ten aanzien van de vraag of er sprake is van medeplegen dan wel medeplichtigheid van de onderscheidenlijke verdachten. Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan worden bewezen verklaard indien daarvan sprake is geweest van voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten. (ECLI:NL:HR:2014:3474).

Daarbij dient in deze zaak betrokken te worden de vraag of er in dit geval sprake kan zijn van medeplegen van overtreding van artikel 272 Sr, een zogenaamd kwaliteitsdelict. Immers, medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] waren niet werkzaam bij de politie, maar waren ‘burgers’.

De rechtbank is van oordeel dat voor een veroordeling wegens het medeplegen van een kwaliteitsdelict voldoende is dat één van de deelnemers over de kwaliteit beschikt en dat de mededader daar weet van had of bewust de kans aanvaardde dat de medepleger, in dit geval verdachte, de kwaliteit bezat. In casu was daarvan bij medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] sprake.

Ten aanzien van de [medeverdachte 1] overweegt de rechtbank het volgende. Uit bovenstaande feiten en omstandigheden moge voldoende blijken van de wetenschap van [medeverdachte 1] ten aanzien van de kwaliteit van [verdachte] . Voorts blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] stelde niet alleen zijn

woning beschikbaar als safe house, hij verborg ook vertrouwelijke informatie op een geheime bergplaats, hij gebruikte zijn computer om informatie te lezen/bewerken of liet zijn computer daarvoor gebruiken, hij maakte het mogelijk dat verdachte [verdachte] en afnemers van de informatie elkaar in het safe house konden ontmoeten en hij haalde verdachte [verdachte] daartoe op en bracht hem weer terug. Daarbij komt nog dat [medeverdachte 1] voor zijn handelen nooit een verklaring heeft willen afleggen.De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 1] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het gedurende langere tijd bij herhaling overtreden van artikel 272 Sr.

Ten aanzien van de [medeverdachte 5] overweegt de rechtbank het volgende.

Reeds in 2013 vond een eerste bevraging plaats op de [applicatie 11] van [medeverdachte 5] en werd een abonnement aangevraagd. Nu deze [applicatie 11] gegenereerd wordt op persoonsgegevens houdt de rechtbank het ervoor, dat deze gegevens door of via [medeverdachte 2] aan verdachte [verdachte] zijn verstrekt. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat er zowel met betrekking tot het onderzoek “ [onderzoeksnaam 1] ” , “ [onderzoeksnaam 2] ” als in de persoon “ [persoon 7] ” sprake was van een belang van [medeverdachte 2] bij het kennis nemen van vertrouwelijke politie-informatie. [medeverdachte 2] is eveneens in 2015 ten minste twee maal in de woning geweest waar de informatie werd bewaard en vastgesteld is dat hij daar [medeverdachte 1] en [verdachte] moet hebben ontmoet. Op de in de bergplaats aangetroffen papieren zijn aantekeningen gevonden die verwijzen naar verstrekkingen aan [medeverdachte 2] en op één van de documenten, die handelen over het onderzoek “ [onderzoeksnaam 2] ” is zijn vingerafdruk gevonden. De vingerafdruk bewijst naar het oordeel van de rechtbank dat [medeverdachte 2] de papieren ook daadwerkelijk heeft ingezien. De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 2] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het gedurende langere tijd bij herhaling overtreden van artikel 272 Sr.

Ten aanzien van [medeverdachte 4] overweegt de rechtbank het volgende:

Reeds in 2012 heeft verdachte [verdachte] een abonnement aangemaakt op de [applicatie 11] van [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] benaderde [verdachte] actief voor het leveren van vertrouwelijke politie informatie, maar verstrekte ook informatie op basis waarvan [verdachte] de systemen kon raadplegen. [medeverdachte 4] nam de gevraagde informatie ook in ontvangst.

De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 4] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het gedurende langere tijd bij herhaling overtreden van artikel 272 Sr.

Feit 2: (medeplegen) computervredebreuk

De rechtbank stelt vast dat, zoals bij de bespreking van feit 1 aan de orde is geweest, het [applicatie 1] systeem een digitaal verzamelsysteem is dat door politieambtenaren in de uitoefening van hun politietaak kan worden geraadpleegd mits zij daarvoor zijn geaccrediteerd en beschikken over een autorisatie. Er moeten om in het systeem te komen een gebruikersnaam (dienstnummer) en wachtwoord worden gegeven. Verdachte beschikte – kennelijk rechtmatig – over een zodanige autorisatie vanaf 29 augustus 2011 tot zijn aanhouding op 29 september 2015.

De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is of verdachte zich desondanks heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 138ab Sr, computervredebreuk.

Door de verdediging is kortgezegd aangevoerd, dat een veroordeling op dit feit onmogelijk is omdat verdachte nu eenmaal rechtmatig beschikte over een autorisatie waarmee hij de systemen kon raadplegen.

De rechtbank overweegt het volgende.

De rechtbank heeft bij het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen verklaard dat verdachte zich gedurende lange tijd heeft schuldig gemaakt aan het herhaaldelijk schenden van zijn ambtsgeheim. De rechtbank stelt vast dat hij daarnaast ook alles en iedereen bevroeg; bijvoorbeeld is vastgesteld dat bevragingen zijn gedaan op zijn toenmalige vrienden, op zijn autodealer en zelfs op zichzelf.

Deze bevragingen konden alleen maar plaatsvinden doordat verdachte over een autorisatie beschikte om het [applicatie 1] systeem te raadplegen. Verdachte raadpleegde talloze malen dat systeem zonder dat is gebleken dat daartoe in de uitoefening van zijn politietaak enige aanleiding bestond. Naar het oordeel van de rechtbank ging verdachte daarbij de grenzen van de aan hem verleende autorisatie ver te buiten. De autorisatie was hem immers juist uitsluitend met betrekking tot uitoefening van zijn werk binnen de politie ter beschikking gesteld. Verdachte was zich terdege bewust van die beperking. En voor zover dat nog nodig was, werd hij bij elke export van gegevens nog eens gewaarschuwd voor het onrechtmatig doorgeven van informatie aan onbevoegde derden. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank worden gezegd dat verdachte onbevoegd computersystemen raadpleegde ofwel, in de termen van artikel 138ab Sr., onbevoegd binnendrong in een geautomatiseerd werk in die gevallen waarin raadpleging van de computer niet plaatsvond in het kader van de uitoefening van een politietaak. Door aldus onbevoegd binnen te dringen met behulp van zijn gebruikersnaam en wachtwoord, verwierf hij de toegang tot het geautomatiseerd werk met behulp van een valse sleutel, als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, Sr. Dit geldt dus niet alleen voor bevragingen waarbij de gevraagde informatie daadwerkelijk is doorgegeven aan onbevoegde derden (en er dus sprake was van schending van het ambtsgeheim), maar voor elke bevraging die niet viel binnen de uitoefening van de politietaak van verdachte. Ook als de lezing van verdachte zou worden gevolgd dat hij vooral hobbymatig [applicatie 1] heeft geraadpleegd, betekent dit dus dat verdachte op grote schaal computervredebreuk heeft gepleegd. Daaraan staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg dat gebruikersnaam en wachtwoord wel degelijk rechtmatig aan verdachte zijn verstrekt en dat hij zijn toegangscodes ten behoeve van zijn werkzaamheden binnen de politie tot aan zijn aanhouding met dat doel ook rechtmatig heeft mogen gebruiken.Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde computervredebreuk dan ook bewezen kan worden verklaard.

De rechtbank merkt daarbij wel op dat het tenlastegelegde onder feit 1 en onder feit 2 in deze zaak onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: het ambtsgeheim werd steeds geschonden nadat door middel van computervredebreuk politiegegevens waren opgevraagd. Juist doordat verdachte in staat was in de digitale politiesystemen binnen te dringen, was hij in staat zijn ambtsgeheim op grote schaal te schenden. De rechtbank beschouwt beide feiten dan ook als een zogenaamde voortgezette handeling en zal hier bij de afdoening van deze zaak rekening houden.

Feit 3: omkoping

Onder feit 3 is verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij als politieambtenaar geld en/of beloftes heeft aangenomen/gevraagd om hem ertoe te bewegen in strijd met zijn plicht vertrouwelijke informatie te verstrekken aan daartoe niet gerechtigde derden. Daarmee zou hij zich schuldig hebben gemaakt aan (passieve) omkoping.

Vrijspraak: aannemen van geldbedragen en vragen van een gift/belofte/dienst

Ten aanzien van het aannemen van geld overweegt de rechtbank het volgende.

Onder feit 1 heeft de rechtbank bewezen verklaard dat verdachte geheime politie-informatie heeft opgevraagd in [applicatie 1] en deze gegevens heeft verstrekt aan daartoe niet gerechtigde derden. In sommige gevallen betrof dit verdachten in grootschalige opsporingsonderzoeken.

Het ligt voor de hand te veronderstellen dat verdachte voor de bewezen diensten is betaald. Strafrechtelijk bewijs dient echter niet te zijn gebaseerd op vermoedens en veronderstellingen, maar op wettige bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende wettig bewijs dat verdachte geld is betaald of aangeboden voor het verstrekken van de politie-informatie. Verdachte zelf heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht, er zijn geen verklaringen van medeverdachten die hem op dit punt belasten en ook de ingezette bijzondere opsporingsmiddelen hebben geen bewijs van betaling of het aanbieden van geldbedragen opgeleverd.

De officier van justitie heeft nog gewezen op de verklaring van [getuige 3] . Zij heeft verklaard van [medeverdachte 4] te hebben gehoord dat criminelen van verdachte informatie kopen. Ook zou [medeverdachte 4] haar in 2014 hebben verteld dat hij “weer 800 euro moet betalen om die informatie te krijgen”. Volgens de officier van justitie doelde [getuige 3] daarbij op informatieverstrekking van verdachte aan [medeverdachte 4] . Nog afgezien van de bewijswaarde van deze getuigenverklaring kan een bewezenverklaring niet zijn gebaseerd op de belastende verklaring van een enkele getuige.

Nu verder wettig bewijs van het betalen of aanbieden van geldbedragen ontbreekt, rest de rechtbank maar één conclusie: verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.

De rechtbank zal verdachte eveneens vrijspreken voor het onder feit 3 cumulatief als derde onderdeel ten laste gelegde. In het requisitoir is de officier van justitie zelf niet nader ingegaan op dit in artikel 363, lid 1 sub 3̊ strafbaar gestelde delict. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden opgemaakt dat verdachte zelf iemand iets heeft gevraagd teneinde hem (verdachte) te bewegen tot het verstrekken van vertrouwelijke politie-informatie.

Bewezenverklaring: aannemen van een belofte

De tenlastelegging is op dit onderdeel toegesneden op de contacten die politie-informanten in het kader van het Werken onder Dekmantel (WOD) hebben gelegd met verdachte tijdens diens vakantie op Curaçao van 15 september 2015 tot en met 26 september 2015. De wettelijke grondslag van dit WOD-traject was gelegen in het bevel stelselmatige inwinning van informatie van 7 september 2015 (ex artikel 126j Sv van 7 september 2015 en artikel 177o Sv Curaçao) en op een bevel pseudokoop van 7 september 2015 (ex artikel 126i Sv en artikel 177n Sv Curaçao). In het bevel pseudokoop staat dat “getracht zal worden in contact met verdachte te komen om te bezien of hij gegevens afkomstig uit politieonderzoeken en/of geautomatiseerde politiesystemen, al dan niet tegen een tegenprestatie, zou kunnen en willen leveren”.

Het WOD-traject werd uitgevoerd door twee informanten, [verbalisantnummer 1] en [verbalisantnummer 2] , onder begeleiding van [verbalisantnummer 3] . De informanten maakten contact met verdachte en zijn toenmalige echtgenote op 15 september 2015 tijdens de vlucht naar Curaçao. Op Curaçao hadden ze geregeld contact met verdachte en zijn echtgenote. Onder feit 1 is reeds bewezen verklaard dat verdachte enkele dagen na terugkeer uit Curaçao in Nederland geheime gegevens uit de [applicatie 1] heeft verstrekt aan informant [verbalisantnummer 1] .

In de processen-verbaal van informant [verbalisantnummer 1] (deels mede ondertekend door informant [verbalisantnummer 2] ) is het volgende gerelateerd.

Op 18 september 2015 raakt verdachte in gesprek met informant [verbalisantnummer 1] en vertelt dat hij zich bezig houdt met het opzetten van bedrijven in de [land] , met name gericht op telefoons met encryptie.

Op 23 september 2015 zegt verdachte tegen [verbalisantnummer 1] dat hij speciale, niet afluisterbare encrypted telefoons aan hem zou kunnen leveren. De informant zegt dan dat hij wel zou willen weten wat er over hem in de politiecomputer staat. Dan zou verdachte weten met wie hij te maken had en zou verdachte nog kunnen besluiten om van een eventuele deal met betrekking tot de telefoons af te zien. De informant wijst verdachte op een tas met daarin 400 dollar en verklaart hem later nog eens 500 euro te kunnen betalen voor de te verstrekken informatie.

“Vervolgens zei [verdachte] [rechtbank: verdachte] dat hij geen geld wil, maar het als een investering ziet in de toekomst. Ik vulde hem aan…Je doelt op de aankoop van mij bij jou van 52 telefoons? [verdachte] reageerde met: “nee, 56”. (We hebben in een eerder gesprek samen een optelling gedaan van het aantal encrypted telefoons dat ik in eerste instantie nodig zou hebben.) Wij, [verbalisantnummer 1] en [verbalisantnummer 2] , hoorden dat [verdachte] zei: “schrijf je naam en geboortedatum maar op, dan zie ik wel wat ik kan doen”. En kort daarna zegt hij: “Je moet echt mee naar Kiev komen, ik zie daar een hoop mogelijkheden voor jou en je diamanten”.

[verbalisantnummer 1] heeft op 25 september 2015 aan verdachte de namen en geboortedata van twee gefingeerde personen (zie hierboven onder feit 1) doorgegeven met het verzoek deze personen na te trekken in het politiesysteem. Verdachte stemde daarmee in. Verdachte vroeg ook naar het mailadres van de informant en zei dat hij hem zou mailen als het encryptiesysteem van de telefoons klaar zou zijn. Hij had nog twee maanden nodig om het systeem en de telefoons klaar te hebben. “Wij spraken vervolgens over de telefoons die [verdachte] aan mij zou kunnen leveren en de kosten daarvan inclusief de server. [verdachte] vertelde dat hoe meer er afgenomen werden, hoe lager de prijs zou zijn. Hij zei dat hij een voorlopige prijs zou maken en wat gegevens (…) in een e-mail naar mij zou sturen”. Afgesproken werd dat verdachte na terugkeer in Nederland de gevraagde gegevens uit de politiesystemen aan de informant zou verstrekken. De informant vroeg verdachte hoe hij de betaling zag voor het zoeken naar informatie in de politiecomputer. Verdachte antwoordde dat hij “onze samenwerking in de toekomst als een investering zag”, aldus informant [verbalisantnummer 1] .

Op 28 september neemt [verbalisantnummer 1] per sms-bericht contact op met verdachte en spreken ze af elkaar te ontmoeten in [plaats] . Verdachte deelt de informant mee wat hij over hem en de tweede persoon in de politiesystemen heeft gevonden aan lopend onderzoek en justitiële documentatie. Vervolgens ging het gesprek weer over de telefoons “waar ik op Curaçao te kennen had gegeven interesse in te hebben en bij goed functioneren in ieder geval 56 telefoontoestellen à 2000 euro wilde kopen en de daarbij behorende servers ter waarde van enkele honderden euro’s per server. (…) Ook begon [verdachte] over het samen met mij zaken doen in [land] op het gebied van diamanten. Ik zou dan eerst een keer samen met hem naar [land] gaan om mij te oriënteren, waarbij hij mij zou introduceren bij een aantal mensen”, aldus informant [verbalisantnummer 1] . De informant biedt hem ter plaatse 400 dollar aan in ruil voor de door verdachte verstrekte politie-informatie. Verdachte wil het geld niet aannemen “en zei dat wat hij voor mij had opgezocht in het politiesysteem, hij ziet het als een investering voor in de toekomst met betrekking tot de telefoondeal in Afrika en het samen zaken doen op gebied van diamanten in [land] ”.

Uit deze processen-verbaal blijkt naar het oordeel van de rechtbank een directe samenhang tussen de bereidheid van de informant om zaken te doen met verdachte en het verstrekken van de politie-informatie door verdachte aan deze informant. Verdachte wist (op z’n minst in de zin van voorwaardelijk opzet) dat de informant diens bereidheid tot zaken doen (mede) toonde om verdachte ertoe te bewegen vertrouwelijke politie-informatie te verstrekken. Door in te gaan op die bereidheid heeft verdachte een belofte, in de zin van een in het vooruitzicht gesteld toekomstig voordeel, aangenomen.

Aan de overtuiging dat verdachte de belofte heeft aangenomen draagt bij dat niet goed denkbaar is dat verdachte geheel vrijblijvend zijn ambtsgeheim zou schenden zonder daarvoor een tegenprestatie te verlangen.

De verdediging heeft een aantal verweren gevoerd en al met al geconcludeerd dat de bevindingen van het WOD-traject niet tot het bewijs kunnen dienen.

Allereerst is aangevoerd dat de in het WOD-traject toegepaste methode van stelselmatige informatie inwinning (126j Sv) (en pseudokoop (126i Sv) niet voldoet aan de eis van subsidiariteit. Het inzetten van een dergelijk zwaar middel, waarbij mensen ernstig worden misleid, is niet geoorloofd zonder eerst te tappen of te observeren.

De rechtbank stelt voorop dat niet eerst andere opsporingsmiddelen uitgeput moeten zijn alvorens een politionele informant in te zetten. Zeker bij een ernstige verdenking als die tegen verdachte is het inzetten van zware opsporingsmiddelen geoorloofd en hoeven minder zware eisen te worden gesteld aan het subsidiariteitsvereiste.

Nog los daarvan is de constatering van de raadsman dat de stelselmatige informatie inwinning (en pseudokoop) is ingezet voordat er is getapt en geobserveerd, feitelijk onjuist. Er is wel degelijk geobserveerd en getapt voordat het WOD-traject werd ingezet. Ook andere BOB-middelen zijn al ingezet voorafgaand aan het WOD-traject.

Uit het BOB-dossier (p. 79) blijkt dat al op 15 juli 2015 een bevel tot stelselmatige observatie ex artikel 126g SV is gegeven. De rechtbank wijst in dat kader op de onder feit 1 besproken observaties van een observatieteam bij de woning van [medeverdachte 1] op 29 juli 2015 en 1 september 2015.

Een eerste bevel tot onderzoek telecommunicatie is gegeven op 13 juli 2015 (BOB-dossier, p. 404). In het relaas proces-verbaal (p. 31-32) is gerelateerd dat “het onderzoek aan zijn telefoonaansluiting (er liep een telefoontap) in deze periode [rechtbank: juli 2015] geen activiteiten liet zien. (…) Nadat verdachte was aangehouden kon de inhoud van de telefoon die hij bij zich droeg niet worden onderzocht, omdat deze beschermd was door middel van een wachtwoord. (…) Op de telefoon van verdachte kwamen dagelijks meldingen binnen dat hij gebruik maakt van [applicatie 9] . Inhoudelijk werden hierbij geen gesprekken of berichten vastgelegd op de tap.” Verdachte heeft ook tegenover de informanten op Curaçao gezegd dat ze via [applicatie 10] moesten communiceren.

Verder wijst de rechtbank op bevelen in het kader van de BOB-middelen opnemen vertrouwelijke communicatie ex artikel 126l Sv. Het eerste bevel daartoe is gegeven op 10 augustus 2015 (BOB-dossier, p. 123). Verder zijn op grond van artikel 126nd vanaf 8 juli 2015 historische gegevens opgevraagd bij onder andere de werkgever van verdachte en bankinstellingen.

Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat het inzetten van een politionele informant voldoet aan de eisen van de subsidiariteit. Met name toen de pogingen om telefoongesprekken van verdachte af te luisteren vergeefs bleken, was er naar het oordeel van de rechtbank alle reden om de zware opsporingsmiddelen van stelselmatige informatie inwinning en pseudokoop in te zetten. Ook de ernst van de verdenking tegen verdachte rechtvaardigt de inzet van deze bijzondere opsporingsmiddelen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.

Voorts is als verweer gevoerd dat de processen-verbaal van de informanten en de begeleider formele gebreken vertonen. In de processen-verbaal is vermeld dat ze opgemaakt en gesloten zijn op een nader genoemde datum, steeds in september 2015. Vrijwel alle processen-verbaal zijn echter pas ondertekend op een datum in begin november 2015, in een enkel geval zelfs begin december 2015. Daar komt bij dat in sommige gevallen een proces-verbaal is ondertekend door de beide informanten. Onduidelijk is waarom niet is gekozen voor per informant apart opgemaakte processen-verbaal.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Begeleider [verbalisantnummer 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de informanten hem op Curaçao elke dag mondeling informeerden over wat er die dag was voorgevallen. De tijdsspanne tussen het einde van een inzet op een dag en de debriefing was maximaal enkele uren. [verbalisantnummer 3] legde de bevindingen digitaal vast en gebruikte het digitale bestand dan later voor het opmaken van een proces-verbaal. Als de beide informanten gezamenlijk iets constateerden, dan maakten zij samen een proces-verbaal op; als ze afzonderlijk iets bevonden, dan maakten ze ieder voor zich een proces-verbaal op.

Informant [verbalisantnummer 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zo snel mogelijk zijn bevindingen vastlegde in notities. Aan de hand daarvan maakte hij dan zo snel mogelijk proces-verbaal op.

In een proces-verbaal van 12 april 2017 heeft [jurist] , als jurist werkzaam bij de afdeling Afgeschermde Operaties van de landelijke eenheid van de politie, gerelateerd dat iemand die werkt bij het team WOD een opgemaakt proces-verbaal opslaat in een afgeschermde digitale omgeving. Pas op het moment dat het WOD-dossier wordt overgedragen aan het onderzoeksteam van de politie worden de processen-verbaal uitgeprint en ondertekend.

De hierboven geschetste gang van zaken bij het opmaken en ondertekenen van processen-verbaal geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de processen-verbaal van de informanten en hun begeleider.

Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 27 maart 2017 heeft verdachte een notitie overgelegd, waarin hij in detail de door de informanten geverbaliseerde lezing van de gang van zaken betwist. Volgens verdachte heeft niet hij zelf, maar de informant steeds gesproken over een ‘investering in de toekomst’. De link met de aankoop van 52 encrypted telefoons is volgens verdachte in de gesprekken met de informant niet gelegd. Verdachte betwist ook dat bij het verstrekken van de politie-informatie na terugkeer uit Curaçao is gesproken over een telefoondeal en zaken doen in diamanten.

De rechtbank ziet echter geen aanleiding op deze onderdelen te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de processen-verbaal van de informanten. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.

Informant [verbalisantnummer 1] heeft op ambtseed geverbaliseerd dat verdachte op drie momenten heeft gezegd dat hij het verstrekken van politie-informatie ziet als een investering in de toekomst (op 23, 25 en 28 september 2015). Als de lezing van verdachte wordt gevolgd, dan zou de informant dus tot drie keer toe op dit essentiële onderdeel het gesprek met verdachte op ambtseed onjuist hebben weergegeven. Dat komt de rechtbank niet aannemelijk voor. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft de informant onder ede bovendien bevestigd dat verdachte zelf degene is geweest die de bewuste uitdrukking heeft gebruikt. Over het gesprek op 23 september 2015 verklaart de informant bij de rechter-commissaris: “Zoals het in mijn proces-verbaal staat is het correct. Ik heb het woord toekomst niet gebruikt. [verdachte] zei als eerste tegen mij dat hij geen geld aannam, maar het zag als een investering in de toekomst”. Over het gesprek op 28 september 2015 verklaart de informant: “Hij heeft wel degelijk gezegd dat het ging om een investering in de toekomst. Hij heeft dit gezegd in relatie tot de telefoondeal en de handel in diamanten. Hij had mij meerdere keren gevraagd om samen met hem een handel te beginnen in diamanten te [land] .” In het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisantnummer 3] relateert de begeleider ook over het gesprek van 23 september 2015 “dat [verbalisantnummer 1] en [verbalisantnummer 2] [verdachte] hoorden zeggen dat hij er nu geen geld voor wilde, maar het meer zag als een investering in hun toekomst”. Opmerkelijk is nog dat verdachte volgens de door hem zelf gegeven lezing van de gang van zaken op de door de informant gebruikte term ‘investering in de toekomst’ niet afwijzend reageert, maar zowel op 23 als op 28 september 2015 antwoordt: “ja zoiets”. Dit terwijl hij het aanbod van betaling van geld wel steeds stellig afwijst.

De verdediging heeft in dit verband nog ter zitting gewezen op tegenstrijdigheden in de verklaringen van de informanten en hun begeleider tijdens hun verhoren bij de rechter-commissaris. Met name gaven zij uiteenlopende antwoorden op de vraag of tijdens het WOD-traject sprake was van een vooraf besproken strategie of dat er meer improviserend werd geopereerd. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit echter niet af aan de conclusie dat op essentiële onderdelen de processen-verbaal van de informanten en hun begeleider een betrouwbare weergave van de gang van zaken tijdens het WOD-traject bevatten.

De rechtbank verwerpt dan ook het gevoerde betrouwbaarheidsverweer.

Ten slotte heeft de verdediging als verweer gevoerd dat verdachte onder druk is gezet om de politie-informatie te verstrekken en geld aan te nemen. Met name heeft de verdediging gewezen op de inzet van de politie-informanten op 23 september 2015. Die dag zou informant [verbalisantnummer 1] in een zeer kort tijdsbestek negen argumenten hebben aangevoerd om verdachte over te halen vertrouwelijke politie-informatie te verstrekken.

De rechtbank overweegt hierover het volgende.

In artikel 126i Sv is de pseudokoop en pseudodienstverlening wettelijk geregeld. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de opsporingsambtenaar bij de tenuitvoerlegging van het bevel een verdachte niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.

De rechtbank dient dus te beoordelen of aan dit zogeheten Tallon-criterium is voldaan.

Allereerst stelt de rechtbank hiertoe vast dat onder feit 1 en 2 bewezen is verklaard dat verdachte zich vóór zijn verblijf in Curaçao al geruime tijd op grote schaal schuldig had gemaakt aan schending van het ambtsgeheim en computervredebreuk. Het verstrekken van politiegegevens aan de informant past dus in een al enkele jaren bestaand delictpatroon.

De rechtbank is niet gebleken dat de informanten een zo grote druk op verdachte hebben uitgeoefend dat hij hieraan geen weerstand kon bieden. In het gesprek tussen verdachte en informant [verbalisantnummer 1] op 23 september 2015 probeert de informant verdachte over te halen politie-informatie te verstrekken. De argumenten die de informant daarvoor aanvoert zijn niet van dien aard dat daaruit blijkt dat verdachte onder grote druk werd gezet. Verdachte noemt zelf als voorbeeld van een “psychologisch drukmiddel” dat de informant hem op 23 september 2015 aanbood een bezoek aan de dolfijnen voor verdachte en zijn vrouw te betalen, een bedrag van 400 dollar. Verdachte voelde zich echter vrij dit aanbod te weigeren, evenals het direct daarna gedane aanbod om later nog eens 500 euro te ontvangen voor de verstrekte politie-informatie. Ook bij de verstrekking van de politiegegevens bij terugkeer in Nederland weigert verdachte het aangeboden geld te accepteren. Ook toen was de druk op verdachte blijkbaar niet zo groot dat hij het aanbod van betaling niet kon weigeren.

Zelf heeft hij in eerder genoemde notitie verklaard dat hij zich overrompeld voelde door het aanbod van de betaling van het bezoek aan de dolfijnen. Toen hij uiteindelijk akkoord ging met het verstrekken van de politiegegevens “besefte ik dat ik mij zojuist had vastgelegd aan iets wat ik helemaal niet wilde doen. (…) Ik voelde een bepaalde druk voortkomen uit hem, waardoor ik niet meer terug durfde te komen op ons gesprek. (…) Ik kon niet meer terug. Ik heb dit nooit gewild. Door de druk die door [verbalisantnummer 1] en [verbalisantnummer 2] werd opgelegd (blijven vragen, meerdere keren, alsook de psychologische truc met de dolfijnen) heb ik mij laten verleiden tot het plegen van een strafbaar feit wat ik nooit had willen plegen.”

Informant [verbalisantnummer 1] heeft bij de rechter-commissaris echter verklaard dat het gesprek op 23 september 2015 plaatsvond in een ontspannen sfeer. Er was volgens de informant “niet veel nodig” om verdachte te overtuigen. Ook als verdachte dat zelf niet zo heeft ervaren, dan nog had hij naar het oordeel van de rechtbank alle gelegenheid bij nader inzien terug te komen op de gedane toezegging. Na zijn vakantie op Curaçao vloog hij op 25 september 2015 terug naar Nederland. Op 28 september 2015 nam informant [verbalisantnummer 1] per sms weer contact op met verdachte. Als hij zich al op Curaçao overrompeld voelde, dan had hij bij terugkeer in Nederland nog alle tijd om zich te beraden, terug te komen op zijn toezegging en alsnog te weigeren de gevraagde informatie te verstrekken. In plaats daarvan spreekt hij diezelfde dag met de informant af, raadpleegt de gegevens uit [applicatie 1] , koopt een USB stick bij de [winkel] , exporteert de gevraagde gegevens op de USB stick, verstrekt de gegevens aan de informant en herhaalt dat hij dat ziet als een investering in de toekomst.

De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat is voldaan aan het Tallon criterium. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Conclusie

De rechtbank komt op basis van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bewijsbijlage tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde voor zover het betreft het aannemen van een belofte als bedoeld in artikel 363, eerste lid, sub 1̊ Sr. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de beide overige cumulatief ten laste gelegde feiten.

Feit 4: deelname aan een criminele organisatie

Feit 5: (gewoonte)witwassen

Feit 6: voorhanden hebben van twee valse of vervalste paspoorten