Home

Rechtbank Noord-Nederland, 22-02-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:485, LEE 21/924

Rechtbank Noord-Nederland, 22-02-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:485, LEE 21/924

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
22 februari 2022
Datum publicatie
28 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:485
Zaaknummer
LEE 21/924

Inhoudsindicatie

Omgevingsvergunning bouwen en strijdig gebruik. Bouwwerk, geen gebouw zijnde. Onzorgvuldig onderzoek ruimtelijke effecten.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/924

(gemachtigde: R.V. Lie-A-Lien)

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen, verweerder

(gemachtigde: E. Breider).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Vereniging voor Plaatselijk Belang "Noordscheschut", te Noordscheschut, vergunninghoudster.

Procesverloop

In het besluit van 27 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een kunstwerk in de vorm van een tram op de hoek van het Zwarte Dijkje en de Tramweg in Noordscheschut.

In het besluit van 10 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en een nieuwe omgevingsvergunning verleend, waaraan voorschriften zijn verbonden.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Vergunninghouder heeft een reactie ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2022 op zitting behandeld. Namens eiser is [naam 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mevrouw A. Helder. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] .

Overwegingen

1. In het kader van de herinrichting van het gebied rondom het Zwarte Dijkje en de Tramweg in Noordscheschut is bij de kruising van deze wegen een kunstwerk geplaatst. Het gaat om een bouwwerk van metaal in de vorm van een tram. Nadat dit kunstwerk was geplaatst, is geconstateerd dat hiervoor een omgevingsvergunning is vereist. Verweerder heeft deze omgevingsvergunning verleend. Eiser heeft tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft verweerder zijn besluit herroepen en een nieuwe omgevingsvergunning verleend. Hierbij is als extra voorschrift opgenomen dat het dak van het kunstwerk uiterlijk op 1 mei 2021 moet zijn voorzien van een ontspiegelende laag. Eiser kan zich niet vinden in het bestreden besluit, voornamelijk omdat hij geluidsoverlast ervaart.

2. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenaamde beroepsgronden. De voor de beoordeling van dit beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

3. Niet in geschil is dat het plaatsen van het kunstwerk in strijd is met de regels van het bestemmingsplan en dat verweerder hiervoor een omgevingsvergunning kan verlenen als sprake is van een ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’.1 Eiser stelt dat het kunstwerk wel een gebouw is en dat verweerder daarom niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen. Het kunstwerk is volgens eiser met wanden omsloten en voor mensen toegankelijk en daarom is volgens eiser sprake van een gebouw.

3.1.

Verweerder stelt dat het kunstwerk geen enkele dichte wand heeft, en daarom niet valt onder wat in de Woningwet onder ‘gebouw’ wordt verstaan. . Het is daarom een ‘bouwwerk, geen gebouw zijnde’. Verweerder verwijst daarbij naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).2

3.2.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het kunstwerk geen gebouw is. De rechtbank baseert dit op het volgende.

3.2.1.

Het kunstwerk is een bouwwerk in de vorm van een ouderwetse tramwagon. Het bestaat uit een rechthoekige bodemplaat, waarop twee rijen van vijf metalen staanders zijn geplaatst. Deze staanders ondersteunen een metalen dak. Aan twee korte zijden en één lange zijde van de wagon zijn stalen platen aangebracht, tot ongeveer de helft van de hoogte van de staanders. Daarmee wordt de ruimte aan de onderzijde afgesloten. Daarboven staat de binnenzijde van het bouwwerk in direct contact met de buitenlucht. Aan de andere lange zijde is van de tweede tot de vierde staander ook een plaat aangebracht tot de helft van de hoogte van de staanders. Tussen de eerste twee staanders en de laatste twee staanders is geen plaat aangebracht. Door die opening is het mogelijk om de ruimte binnen te gaan. Het geheel is geplaatst op poten in de vorm van wielen. Het bouwwerk is 2,5 meter breed, 5 meter lang en 3,1 meter hoog.

3.2.2.

De beantwoording van de vraag of een bouwwerk een gebouw is, verschilt van geval tot geval. Uit vaste rechtspraak volgt dat van belang is met hoeveel wanden de ruimte is omsloten en hoe het bouwwerk is vormgegeven. In tegenstelling tot wat eiser meent, is de gebruiksfunctie van het gebouw daarbij niet doorslaggevend. Ook een overkapping kan immers bedoeld zijn om onder plaats te nemen, maar is daarmee nog geen gebouw in de zin van de Woningwet. In dit geval gaat het om een voor een groot deel open constructie: geen enkele van de stalen platen bedekt de gehele hoogte van een zijde van het bouwwerk en er is een opening voor het instappen. Omdat ook minder dan de helft van de oppervlakte van de zijkanten bedekt is, concludeert de rechtbank dat sprake is van een bouwwerk, geen gebouw zijnde. De beroepsgrond slaagt niet.

4. Eiser stelt dat er sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat de geluidhinder bovenmatig is. De gekozen locatie vindt hij ongelukkig, omdat het kunstwerk is geplaatst vlak naast zijn praktijk. De uitoefening van het werk als huisarts en in het bijzonder die van de praktijkondersteuner die veel emotionele gesprekken voert, wordt hierdoor belemmerd. De hinder van het gebruik van het kunstwerk is volgens eiser geen handhavingskwestie, want het gebruik als ontmoetingsplek is juist de bedoeling van het kunstwerk. Bovendien is het spelen van kinderen niet illegaal. Om deze reden heeft eiser geen klachten ingediend en dit wordt hem nu, naar de mening van eiser ten onrechte, tegengeworpen.

4.1.

Verweerder stelt dat het normaal gebruik van het kunstwerk geen onevenredige hinder met zich meebrengt, en dat overlast van hangjongeren een kwestie is van handhaving van de openbare orde. Daarnaast geeft verweerder aan dat het kunstwerk grenst aan de wachtruimte van de praktijk, maar dat de spreekkamers verder weg zijn van het kunstwerk. Daarom wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het gebruik van de gronden als huisartsenpraktijk.

4.2.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder de ruimtelijke effecten van het kunstwerk onvoldoende heeft onderzocht. Ter zitting heeft eiser beelden getoond van kinderen die bij en in de tram spelen en van jongeren die daar in de avond en nacht rondhangen. Uit de beelden is gebleken dat dit veel geluid veroorzaakt: door het gebruikte materiaal lijkt het kunstwerk te werken als een klankkast, waardoor het geluid van tikken of klappen tegen het kunstwerk galmt. Verweerder heeft na de beelden te hebben gezien verklaard dat het geluid inderdaad overlastgevend is. Hoewel de geluidsoverlast nadrukkelijk is opgeworpen in de bezwaarfase heeft verweerder in zijn onderzoek op dit punt slechts volstaan met de controle of er meldingen van overlast zijn geweest en door de boa’s vaker op de locatie te laten surveilleren. Ter zitting kon niet worden aangegeven hoe vaak en wanneer dat is geweest. De rechtbank stelt daarnaast vast dat in de omgevingsvergunning is vermeld dat het gaat om een ‘ontmoetingsplek voor buurtbewoners in de vorm van een kunstwerk’. Dat mensen het kunstwerk binnengaan en erin verblijven is daarom gebruik dat moet worden meegewogen bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Het besluit is, gelet hierop, genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt.

5. Nu de beroep gegrond is, hoeft wat eiser heeft aangevoerd over de proceskosten in bezwaar niet besproken te worden.

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nader onderzoek moet doen naar de ruimtelijke effecten van het plaatsen van het kunstwerk, in het bijzonder ten aanzien van het geluid bij het beoogde gebruik. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen, waarbij hij rekening houdt met deze uitspraak en een nieuwe belangenafweging maakt. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.

7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.

Deze uitspraak is gedaan op 22 februari 2022 door mr. dr. S. Dijkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.P. Voorham, griffier. De uitspraak wordt op de maandag daarna in het openbaar uitgesproken.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Hoger beroep

Bijlage: voor dit beroep belangrijke wettelijke regels