Rechtbank Noord-Nederland, 16-02-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1296, 9548971
Rechtbank Noord-Nederland, 16-02-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1296, 9548971
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 16 februari 2022
- Datum publicatie
- 25 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2022:1296
- Zaaknummer
- 9548971
Inhoudsindicatie
Arbeidszaak. De kantonrechter oordeelt dat de werkneemster ernstig in haar re-integratieverplichting tekort is geschoten en dat de arbeidsovereenkomst daarom op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen wordt ontbonden. Daarbij is de kantonrechter voorbij gegaan aan het oordeel van de arbeidsdeskundige dat de re-integratie-inspanningen van de werkneemster wel voldoende zijn geweest. De werkneemster heeft geen recht op de transitievergoeding en evenmin op een billijke vergoeding.
Uitspraak
Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 9548971 AR VERZ 21-86
Beschikking d.d. 16 februari 2022 inzake
de besloten vennootschap Hotel Delfzijl Exploitatie B.V.,
h.o.d.n. De Boegschroef,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster in het verzoek, verweerster in het tegenverzoek,
hierna De Boegschroef te noemen,
gemachtigde mr. D. Lacevic,
tegen
[verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] ,
wonende te [woonplaats],
verweerster in het verzoek, verzoekster in het tegenverzoek,
hierna [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] te noemen,
aanvankelijk gemachtigde mr. M.B. Chylinska, sinds 14 januari 2022 in persoon procederend nadat mr. Chylinska zich als gemachtigde heeft onttrokken.
1 De procesgang
De Boegschroef heeft bij verzoekschrift, met bijlagen, ter griffie binnengekomen op 19 november 2022, verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per eerst mogelijke datum te ontbinden, zonder toekenning aan [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] van de transitievergoeding, kosten rechtens.
[verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] heeft op 10 december 2021 een productie ingediend.
De Boegschroef heeft op 30 december 2021 aanvullende producties ingediend.
[verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] heeft op 4 januari 2022 een verweerschrift, met bijlagen, ingediend. Zij verzoekt de kantonrechter om het verzoek van De Boegschroef af te wijzen en om - bij wijze van tegenverzoek - De Boegschroef te voordelen tot betaling van het salaris vanaf 13 juli 2021 (over het opeisbare salaris vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging) tot de rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband. Voor het geval de arbeidsovereenkomst mocht worden ontbonden, maakt [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] aanspraak op € 1.500,00 bruto aan transitievergoeding en € 50.000,00 aan billijke vergoeding. [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] verzoekt de kantonrechter tot slot De Boegschroef te veroordelen in de proceskosten.
De Boegschroef heeft op diezelfde datum (4 januari 2022) aanvullende producties ingediend.
De mondelinge behandeling heeft (na één keer te zijn uitgesteld op verzoek van de toenmalige gemachtigde van [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] ) in aanwezigheid van De Boegschroef (in de persoon van [eigenaar] ) en haar gemachtigde op 19 januari 2022 plaatsgevonden. [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] is ondanks behoorlijke oproeping niet verschenen. De Boegschroef heeft ter zitting haar standpunt nader toegelicht, mede aan de hand van pleitaantekeningen. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Vervolgens is bepaald dat een beschikking zal worden gegeven. De uitspraak daarvan is bepaald op heden.
2 De feiten
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
[verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] is sinds 1 januari 2018 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van De Boegschroef in de functie van medewerkster huishouding. Aanvankelijk had zij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op basis van een nul-urencontract. Met ingang van 15 december 2019 heeft [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 18 uren per week. Haar salaris bedraagt laatstelijk € 836,81 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Over het salaris van [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] is in de loop der tijd tussen partijen verschil van mening ontstaan.
Aanvankelijk was [voormalig eigenaar] eigenaar van De Boegschroef, sinds 1 juni 2021 is [eigenaar] dat.
[verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] is per 1 april 2021 arbeidsongeschikt geworden. Op 13 mei 2021 heeft [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] telefonisch, met gebruikmaking van een tolkentelefoon, een consult met de bedrijfsarts (F. Jungbauer) gehad. Naar aanleiding daarvan rapporteerde de bedrijfsarts onder meer:
“(...) Over de verstoorde arbeidsverhouding wilde U niet verder uitweiden, zij acht de actuele ziekmelding niet gerelateerd aan de spanningen in werk. Ik begrijp dat er wel spanningen zijn en dat ze daarom terugkeer naar de werkvloer niet ziet zitten. Daarmee is de verstoorde arbeidsrelatie wel arbeidsrelevant en vraagt om afspraken en een mediation voorziening om toch samen te kunnen komen tot passende arbeidsreintegratie.
(...) Ik acht het gezien de gemelde verstoorde arbeidsrelatie wel verstandig de STECR richtlijn arbeidsconflicten te hanteren en ook voor de noodzakelijke gesprekken over arbeidsreintegratie mediation in te zetten (...)
Ik acht beperkingen aanwezig in persoonlijk sociaal en fysiek energetisch en dynamisch functioneren. (...) Het is van belang zorg te dragen voor zittend werk met enige vertredingsmogelijkheid en de duurbelasting te beperken tot 2x60 minuten per dag en zorg te dragen voor een extra pauze faciliteit van minimaal 15 minuten na 1 uur passende arbeid. Gezien de gemelde verstoorde arbeidsrelatie en de indicatie STECR richtlijn te volgen en mediation in te zetten adviseer ik strikt de-escalerend te opereren en een voor U als de-escalerend ervaren werkomstandigheid te creëren in deze fase.
(...)
Indien u zich niet kan vinden in de analyse en het advies is een second opinion een optie, U kunt hiertoe een spreekuur met mij plannen om dit te bespreken, tevens is er een mogelijkheid om een deskundigen oordeel bij het UWV aan te vragen. (...)”
[verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] heeft naar aanleiding van dit rapport geen second opinion aangevraagd.
Naar aanleiding van genoemd oordeel van de bedrijfsarts is [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] door De Boegschroef opgeroepen om passende werkzaamheden te komen verrichten. Op 21 en 28 juni 2021 hebben [eigenaar] en [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] gesprekken gevoerd in dit verband. [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] heeft geen gehoor gegeven aan deze oproep. Op 29 juni 2021 schreef zij daarover onder meer:
“Op dit moment verhindert mijn gezondheidstoestand dat ik weer aan het werk kan.”
Op 8 juli 2021 was voor [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] een vervolgafspraak bij de bedrijfsarts gepland. Bij e-mail van 3 juli 2021 heeft zij die afspraak afgezegd. [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] berichtte, naast de mededeling dat de bedrijfsarts volgens [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] niet geïnteresseerd was in haar gezondheid, dat zij op 8 juli 2021 voor een onderzoek naar het ziekenhuis moest.
De inmiddels ingeschakelde gemachtigde van De Boegschroef schreef per e-mail van 8 juli 2021 onder meer het volgende aan [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] :
“Uit de stukken die ik heb mogen inzien kan ik opmaken dat de Arboarts van cliënte van oordeel is dat u op dit moment deels arbeidsongeschikt bent doch in staat om te re-integreren. Tot op heden heeft u geweigerd om uw re-integratiewerkzaamheden uit te voeren hetgeen in strijd is met het advies van de Arboarts.
Hiermee belemmert u uw re-integratie en negeert u de voorschriften van de deskundige.
Namens cliënte wil ik dan ook aangeven dat voor zover u volgende week uw re-integratiewerkzaamheden niet aanvangt, zoals door de Arboarts voorgeschreven, cliënte genoodzaakt is om een zogenaamde loonsanctie op te leggen. Dat betekent dat uw loon vanaf volgende week niet zal worden betaald zo lang u niet voldoet aan datgene de Arboarts voorschrijft.
Indien u het niet eens bent met het oordeel van de Arboarts kunt u een deskundigenoordeel aanvragen bij het UWV. Onder sommige omstandigheden kunt u ook bij de Arbodienst een second opinion aanvragen; (...)
In de melding van de Arboarts is tevens aangegeven dat tussen partijen sprake zou zijn van verstoorde arbeidsverhoudingen. Voor cliënte is dat merkwaardig omdat cliënte, zoals u bekend, inmiddels een nieuwe eigenaar heeft die u nog amper kent. Graag verneem ik van u met wie u concreet verstoorde verhoudingen zou hebben; zijn er bepaalde collega’s waarmee die verhoudingen verstoord zijn? Nu de Arboarts mediation heeft voorgesteld en cliënte ook overweegt om die mediation op te starten, zal cliënte duidelijk moeten zijn wat nu de oorzaak is van vermeende verstoorde verhoudingen en hoe dat zou kunnen worden opgelost. In de mailwisseling zag ik dat u zich ook op het standpunt stelt gepest te worden; graag ontvangt cliënte nadere informatie over wie dat zou zijn en hoe dat plaatsvindt. Anders kan cliënte met deze informatie niet veel doen.”
Bij e-mail van 12 juli 2021 vroeg [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] De Boegschroef om voor haar geen afspraken meer in te plannen.
Omdat [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] naar aanleiding van genoemde e-mail van de gemachtigde van De Boegschroef niet op het werk is verschenen, heeft die gemachtigde per brief van 13 juli 2021 aan [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] bericht dat de loonbetaling, zoals aangekondigd, vanaf 12 juli 2021 is gestaakt.
[verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] heeft daar per e-mail van 14 juli 2021 onder meer als volgt op gereageerd:
“Ik werk niet omdat ik ziek ben en overspannen. Ik heb veel verschillende kwalen en gebruik veel medicijnen waarna ik niet kan werken.”
Op 15 juli 2021 was voor [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] opnieuw een vervolgafspraak bij de bedrijfsarts gepland. Zij heeft zich daarvoor afgemeld met het argument dat zij op hetzelfde moment (weer) een afspraak had voor een onderzoek in het ziekenhuis. In een later stadium heeft [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] een afschrift van een brief van het ziekenhuis aan De Boegschroef doen toekomen met een afspraak op donderdag 15 juli 2021. Die brief is echter niet aan [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] gericht maar aan een andere, in Veendam wonende persoon.
Op donderdag 2 september 2021 was voor [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] wederom een vervolgafspraak bij de bedrijfsarts (Jungbauer) gepland. [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] heeft die afspraak per WhatsApp geannuleerd. Zij schreef daarin onder meer:
“Annulering van de afspraak - neem contact op met uw werkgever, dus ik heb u een e-mail gestuurd. Ik voel me slecht, CT-scan van de nieren maandag, ik heb geen persoon om mee te rijden - ik ken Groningen niet.”
Op verzoek van De Boegschroef heeft het UWV op 19 oktober 2021 een deskundigenoordeel uitgebracht over de vraag of [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Volgens het UWV moet die vraag bevestigend worden beantwoord. Ter onderbouwing is verwezen naar het opgestelde arbeidsdeskundig rapport, waarin onder meer staat:
“ 4. Beoordeling re-integratie inspanningen
Bij de toetsing of een werknemer voldoende meewerkt aan zijn re-integratie gelden de volgende uitgangspunten. Een werknemer is verplicht om:
- -
-
Redelijke voorschriften op te volgen en mee te werken aan getroffen maatregelen om de eigen of passende arbeid te kunnen laten verrichten;
- -
-
Medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak over de re-integratie;
- -
-
Passende arbeid te verrichten, wat door de werkgever wordt aangeboden.
In deze situatie geldt dat er in feite 2 probleemgebieden zijn die door elkaar heen lopen. Als eerste is er de ziekmelding per 1 april 2021 en de daaraan gekoppelde verplichtingen voor werkgever en werknemer, zoals beschreven in de werkwijzer Poortwachter. Ten tweede is er een verschil van mening over zaken die een meer arbeidsrechtelijk karakter hebben, zoals loon, vakantie-uren, gewerkte uren en de inhoud van de arbeidsovereenkomst. De problemen op dit punt lijken al eerder te zijn ontstaan, in de loop van 2020 en vormen de aanleiding van de verstoorde arbeidsverhouding.
Na wat praktische problemen lukte het de bedrijfsarts om op 11 mei 2021 een probleemanalyse op te stellen. Gezien de visie van de verzekeringsarts van UWV is die probleemanalyse plausibel.
(...) Op 21 juni 2021 en 28 juni 2021 zijn er gesprekken tussen de werknemer en de nieuwe eigenaar. Hoewel de werkgever kennelijk wel het aanbod heeft gedaan om te starten met re-integratie in zittend werk, is dit door de werknemer niet gehoord of begrepen of misschien ook wel geweigerd. Dat is mij niet geheel duidelijk geworden. Er is mijns inziens wel aannemelijk dat dit aanbod hoe dan ook ondergesneeuwd is geraakt omdat de arbeidsrechtelijke aspecten meer aandacht kregen omdat werkgever en werknemer juist op die aspecten niet nader tot elkaar kwamen. Hoewel het dus een redelijk voorstel was van de werkgever om de werknemer te laten starten met re-integratie, vind ik niet dat de werknemer te kort is geschoten door niet op dat aanbod in te gaan, omdat het aanbod ondergesneeuwd is geraakt.
Ik weeg daarin mee dat de bedrijfsarts heeft geadviseerd om mediation in te zetten om de arbeidsrechtelijke problemen aan te pakken. Volgens de werkgever is dat wel voorgesteld aan werknemer maar is mediation door de werknemer geweigerd. De werknemer geeft over mediation aan dat de werkgever een advocaat heeft ingeschakeld. Uit deze gang van zaken blijkt mijns inziens dat: - ofwel bij de werknemer is niet geheel duidelijk geworden wat mediation inhoudt, - ofwel is het voorstel van de werkgever om mediation in te zetten, niet door de werknemer als zodanig begrepen. Het gevolg hiervan is echter wel dat de verstoorde arbeidsverhouding hiermee niet wordt aangepakt op de professionele manier die de bedrijfsarts en casemanager hebben voorgesteld. Het realiseren van een de-escalerende werkomstandigheid zoals de bedrijfsarts ook adviseert, komt hiermee mijns inziens ook niet naderbij. Het feit dat niet nadrukkelijk is getracht om met behulp van mediation de verstoorde arbeidsverhouding op te lossen, vind ik niet aan de werknemer te verwijten.
Tevens stel ik vast dat er geen op schrift gesteld Plan van Aanpak is opgesteld, zoals wel zou moeten volgens de werkwijzer Poortwachter. Hierin worden onder meer de afspraken en activiteiten vastgelegd in het kader van de re-integratie. Deze schriftelijke vastlegging had verhelderend kunnen zijn voor de werknemer, zeker gezien de verstoorde arbeidsverhouding. Ik vind het mede daarom niet aan de werknemer te verwijten dat het re-integratievoorstel niet duidelijk was en dat er geen mediation tot stand is gekomen.
Na de 2 gesprekken met de werknemer wil de werkgever opnieuw een spreekuur bij de bedrijfsarts inplannen. Dit is op zich een redelijk voorschrift van een werkgever naar de werknemer. De werknemer wilde hier echter niet aan meewerken, wat voor de werkgever de uiteindelijke aanleiding was om de loondoorbetaling te stoppen. Ik ben van mening dat deze weigering moet worden gezien als een ondoordachte beslissing. Haar argumenten om niet naar de bedrijfsarts te gaan zijn niet valide. Haar beslissing moet echter wel worden gezien in het licht van een voor haar reeds lange tijd voortdurende periode van stresserende omstandigheden gezien de verstoorde arbeidsverhouding en op basis van haar eerdere ervaring met de bedrijfsarts die in haar beleving niet prettig is verlopen.
Concluderend hadden de re-integratieactiviteiten van de werknemer beter gekund, echter gezien de samenloop met de verstoorde arbeidsverhouding, is mijn oordeel dat, als overziende, de re-integratie-inspanningen van de werknemer wel voldoende zijn.”
3 Het geschil
Partijen verschillen allereerst van mening over het antwoord op de vraag of er aanleiding bestaat om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Volgens De Boegschroef moet die vraag bevestigend worden beantwoord. Primair is er volgens haar sprake van verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW, subsidiair van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW) en meer subsidiair van een cumulatie van de door De Boegschroef genoemde omstandigheden (artikel 7:669 lid 3, onderdeel i, BW). Omdat het handelen of nalaten volgens De Boegschroef als ernstig verwijtbaar moet worden gekwalificeerd, kan [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] in haar optiek geen aanspraak maken op de transitievergoeding en dient de ontbinding op de kortst mogelijke termijn plaats te vinden.
[verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] is het niet eens met het standpunt van De Boegschroef en is daarom van mening dat het verzoek dient te worden afgewezen. Voor het geval de kantonrechter van oordeel mocht zijn dat er wel aanleiding bestaat om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, maakt [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] aanspraak op de transitievergoeding (€ 1.500,00 bruto) en een billijke vergoeding (€ 50.000,00). Naar de mening van De Boegschroef is daar geen plaats voor.
Verder verschillen partijen erover van mening of [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] met vrucht aanspraak kan maken op haar loon vanaf 13 juli 2021 en op de wettelijke verhoging daarover voor zover er sprake is van achterstallig loon. Volgens [verweerster tevens verzoekster in het tegenverzoek] is dat het geval, De Boegschroef meent van niet.
Waar nodig zal hierna nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.