Home

Rechtbank Noord-Nederland, 23-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2825, 20/2452

Rechtbank Noord-Nederland, 23-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2825, 20/2452

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
23 juni 2021
Datum publicatie
8 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:2825
Zaaknummer
20/2452

Inhoudsindicatie

“Omgevingsvergunning met rijksmonumentactiviteit in het kader van de verbouwing van het gemeentehuis te Groningen. Het belang van monumentenzorg verzet zich niet tegen verlening van de omgevingsvergunning. Verweerder handelt in overeenstemming met deskundigenadviezen en heeft in redelijkheid kunnen besluiten dat het belang van het doorvoeren van de neoclassicistische stijl opweegt tegen het belang van het in het zicht bewaren van de plafondschilderingen.”

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/2452

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Snel).

(gemachtigde: mr. R. Snel).

Procesverloop

In het besluit van 14 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van de verbouwing van het gemeentehuis te Groningen.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft een aanvullend stuk ingediend op 25 mei 2021.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [aanwezige 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1.1.

Op 13 juni 2019 heeft derde-partij een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Op 14 mei 2020 heeft verweerder, in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Eiseres heeft een zienswijze ingediend.

1.2.

In het bestreden besluit heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het gemeentehuis op de locatie Grote Markt 1 te Groningen. De vergunning is verleend voor het restaureren, het renoveren en het plegen van onderhoud van en aan het gemeentehuis en met als doel het pand te voorzien van een nieuwe raadzaal op de zolderverdieping. De omgevingsvergunning bevat twee onderdelen, te weten: een bouwactiviteit en een rijksmonumentactiviteit.

1.3.

Het gemeentehuis is opgeleverd in 1810 en is van de hand van de architect Jacob Otten Husly. Het pand heeft sinds het bouwjaar diverse verbouwingen en aanpassingen ondergaan. Het pand is aangewezen als rijksmonument in 1971.

1.4.

De kunstenaar Rudi van de Wint heeft in het jaar 1990 plafondschilderingen aangebracht op de eerste verdieping van het gemeentehuis. De schilderingen bevinden zich in de vestibule en de gangen beide nabij de vooringang van het gemeentehuis. De schilderwerken maken onderdeel uit van een reeks van werken met als titel ‘het oog’. Ook de wandschilderingen in de grote vergaderzaal van de tweede kamer van de Staten Generaal behoren tot deze reeks.

1.5.

Het Monumenten Advies Bureau heeft in 2017 een bouwhistorisch onderzoek en een waardestelling van het gemeentehuis uitgevoerd.

1.6.

Op 28 februari 2020 heeft de Stichting Restauratie Advies Limburg (hierna: SRAL) een advies uitgebracht over de conservering en uitname van de schilderingen.

1.7.

Op 31 maart 2020 heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) geadviseerd over het vergunningsdeel rijksmonumentactiviteit.

1.8.

Op 29 april 2020 heeft de gemeentelijke monumentcommissie een advies uitgebracht in het kader van vergunningverlening.

1.9

In juni 2019 is een waardestelling van de plafondschilderingen uitgevoerd door universitair docenten Peter de Ruiter van de Rijksuniversiteit Groningen en Kees van der Ploeg van de Radboud Universiteit Nijmegen.

Geschil

2. Het betoog van eiseres richt zich enkel tegen het onderdeel rijksmonumentactiviteit. Het onderdeel bouwactiviteit van de omgevingsvergunning staat als zodanig niet ter discussie in deze procedure.

3.1.

Het betoog van eiseres is erop gericht de schilderwerken van Rudi van de Wint in het zicht te behouden. Eiseres stelt zich hiertoe op het standpunt dat het belang van monumentenzorg zich verzet tegen het door de verweerder voorgenomen plan de schilderwerken van Rudi van de Wint te verbergen achter een reversibele laag. In dit kader voert eiseres argumenten aan die hieronder bij ‘beoordeling’ zullen worden besproken.

3.2.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in redelijkheid heeft kunnen besluiten de schilderwerken van Rudi van de Wint achter een tijdelijke laag te plaatsen. De gemaakte belangenafweging ziet, aldus verweerder, op een afweging tussen twee monumentale waarden, namelijk het belang van het doorvoeren van de neoclassicistische stijl van de buitenkant van het pand afgewogen tegen het belang van het in het zicht behouden van de schilderwerken van Rudi van de Wint. Verweerder meent dat beide waarden niet tegelijkertijd gerealiseerd kunnen worden. Verweerder voert aan dat hij in redelijkheid heeft kunnen afwegen dat het belang van het doorvoeren van de neoclassicistische stijl opweegt tegen het belang van het in het zicht bewaren van de schilderwerken.

Beoordelingskader

4.1.

Op grond van artikel 2.1 eerste lid en onder f, van de wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument.

4.2.

Artikel 2.15 van de Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning als bedoeld in bovengenoemd artikel slechts wordt verleend indien het belang van monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Beoordeling

5. Verweerder heeft bij de beslissing omtrent een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentactiviteit beslisruimte, zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1468. In dit geval dient verweerder het belang van het doorvoeren van de neoclassicistische stijl af te wegen tegen het belang van behoud van de schilderwerken van Rudi van de Wint. De rechtbank dient deze belangenafweging terughoudend te toetsen en dient daarbij de vraag te beantwoorden of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen besluiten.

6.1.

Eiseres voert aan dat verweerder een omgevingsvergunning heeft verleend die mogelijk maakt dat de schilderwerken achter een reversibele laag geplaatst worden, terwijl de RCE hierover een negatief advies heeft gegeven.

6.2.1.

Verweerder voert aan dat de vergunningsaanvraag er in eerste instantie op gericht was de schilderwerken volledig te verwijderen en elders te conserveren. Het rapport van de RCE van 31 maart 2020 is geschreven vanuit dit uitgangspunt. In het advies is de volgende passage opgenomen:

“Ik adviseer u de vergunning te verlenen en hieraan de volgende voorschriften te verbinden:

- Een voorstel aan te leveren waaruit blijkt dat een uiterste inspanning is geleverd om de cultuurhistorische waarde van het totaalconcept van de kunstenaar R.W. van de Wint in de gang en de vestibule op de bel étage ter plekke (in situ) in stand te houden;

- Een voorstel aan te leveren waarbij recht wordt gedaan aan het kunstwerk als (roerend) erfgoed als blijkt dat behoud in situ niet mogelijk is; (…)”

6.2.2.

Naar aanleiding van het advies heeft verweerder gezocht naar een oplossing voor het behoud van de schilderwerken op de huidige plek. Deze oplossing is gevonden in de stucanetmethode die wordt uitgevoerd door het restauratiebedrijf Rescura B.V. Daarbij worden de wandschilderingen aan het zicht onttrokken maar blijven ze wel in stand.

6.2.3.

Het aanvullende advies van de RCE over deze oplossing bevat de volgende passage:

“Met het uitnemen van de plafondschilderingen verdwijnt deze historische laag uit het stadshuis en gaat de samenhang verloren. Bovendien brengt het uitnemen en (tijdelijk) opslaan de nodige risico’s mee voor de instandhouding. Ook het toekomstige beheer is nog onzeker. Mede om reden heb ik gevraagd om een uiterste inspanning voor behoud in situ. Via een mail van de opdrachtgever d.d. 30 mei 2020 heb ik begrepen dat er een alternatief is gevonden die (onzichtbaar) behoud in situ mogelijk maakt. Het gaat om een plafondbespanning met stucanet op 5mm afstand van de schilderingen. Het stucanet met daarop een pleisterlaag wordt aangebracht op staven (8mm) langs de gordelbogen en een staaf (6mm) in de richting van de gang. Boven de kroonlijst een voeg voor ventilatie. Een proefopstelling is voorzien op 26 juni a.s. waaruit blijkt dat de haalbaarheid van dit alternatief nog niet geheel duidelijk is. Uit het alternatief blijkt de (uiterste) inspanning van de opdrachtgever voor behoud in situ.”

6.3.1.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de adviezen van de RCE inzichtelijk en consistent, zodat verweerder zich hierop heeft kunnen baseren.

6.3.2.

De rechtbank overweegt dat het advies van de RCE op 31 maart 2020 strekte tot vergunningverlening met een aan de vergunning verbonden voorwaarde dat verweerder de uiterste inspanning zou leveren om het behoud van de schilderwerken op de huidige plek mogelijk te maken. In het aanvullende advies overweegt de RCE dat uit het voornemen van verweerder de stucanetmethode toe te passen om de schilderwerken te bedekken de uiterste inspanning van verweerder voor het behoud van de schilderwerken op de huidige plek blijkt.

6.3.3.

De rechtbank concludeert dat verweerder in lijn heeft gehandeld met het RCE advies en het advies geen negatieve eindconclusie of afwijzend advies kent over het bedekken van de schilderwerken. Het betoog van eiseres slaagt niet.

7.1.

Eiseres voert daarnaast aan dat verweerder door de vergunningverlening in deze situatie in strijd handelt met uitgangspunten binnen de monumentenzorg. De bescherming van het rijksmonument ziet op alle tijdlagen die sinds de oplevering aan het monument zijn toegevoegd. Alle tijdlagen dienen daarom terug te komen in het uiteindelijke ontwerp. Nut en noodzaak van het weglaten van de tijdlaag van 1990 ontbreken en deze beslissing van verweerder is als zodanig, aldus eiseres, slechts gebaseerd op een kwestie van smaak. Gelet op het gebruik van het stadshuis kunnen beide waarden terugkomen. Door een neoclassicistische stijl door te voeren creëert verweerder in wezen een situatie die eerder nooit heeft bestaan. Het stadshuis is nimmer stijlzuiver geweest.

7.2.1.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voorbereiding van de restauratievisie van het stadshuis over de afgelopen jaren uitgebreid en zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Hierbij hebben meerdere advies- en architectenbureaus de gemeente ondersteund. Verweerder wijst op de restauratievisie waarin de volgende onderbouwing van het uitgangspunt van de restauratie staat opgenomen:

“Het stadshuis Groningen kent een lange ontwikkelingsgeschiedenis. Vele ontwerpen, wijzigingen, financiële perikelen, sterfgevallen en perioden van politieke onrust kenmerken een roerige tijdspanne. Wat nog redelijk overeind is gebleven in alle consternatie is de wijze waarop het stadshuis zich presenteert in de stad. Dat komt dichtbij de oorspronkelijke bedoelingen van het winnende prijsvraag ontwerp van Jacob Husly. De expressie van het classicistische gebouw ademt orde en stabiliteit uit en dat was precies de bedoeling. Achter de voordeur is weinig te vinden dat de bouwstijl van het exterieur bevestig. De structuur van de ontsluiting sluit nog het meest aan, wat de vorm betreft niet wat de afwerking betreft. De aanperkende vertrekken (prachtig van maat) hebben nooit een neoclassicistische uitmonstering gekend. Het interieurontwerp ordent de verzameling van interieurs die in de loop der tijd zijn ingebracht, rond een krachtig gangenstelsel. Vele opvolgende verbouwingen, pragmatisme, goedbedoeld onderhoud, restauraties en aanpassing hebben het stadshuis onbedoeld afgedreven van de bedoelde kwaliteit: “het leven is er volledig uit”.

Ondanks afwijkingen, ligt het classicistische ordeningsprincipe ten grondslag aan de ontwikkeling van de opstanden en de plattegronden. Eenzelfde ordening is terug te vinden in de wijze waarop de oorspronkelijke functies in de plattegrond zijn ondergebracht.

De expressie van het gebouw in de stad en het ordeningsprincipe vormen de basis voor de restauratievisie.”

Verweerder betoogt dat de moderne schilderwerken van Rudi van de Wint niet passen binnen het beoogde herstel van de neoclassicistische stijl, die juist op de locatie van de schilderwerken kan worden ervaren. Een kenmerk van deze stijl is een overeenstemming van decoratieordening tussen het exterieur en het interieur. De schilderwerken bevinden zich op het plafond van de eerste verdieping. Dit is de voornaamste verdieping en gelijktijdig de entree tot het stadshuis. De beleving van deze verdieping kenmerkt zich door een neoclassicistische stijl door de daar geplaatste pilasters, kapitelen en kroonlijsten. In het oorspronkelijke interieurbeeld dienen de plafonds als hemel te fungeren door middel een lichte uitstraling. De schilderwerken passen niet in dit oorspronkelijke interieurbeeld waar, aldus verweerder, rust, reinheid en regelmaat de boventoon dienen te voeren.

7.2.2.

Verweerder voert aan dat gelet op het (aanvullende) advies van de RCE de volgende voorwaarde aan de omgevingsvergunning is verbonden:

“De kunstwerken van (wijlen) Rudi van der Wint dienen niet te worden uitgenomen, maar in situ behouden. Het in situ behoud dient buitengewoon zorgvuldig te worden gedaan. Er mag niet worden begonnen met de zogenaamde facing alvorens een technisch akkoord is van de (monumenten)toezichthouder en de RCE over de aanpak heeft geadviseerd. Hierbij gaat het met name om de klimatologische risico’s die ontstaan bij het inpakken op de technische staat van de schildering. Het reinigen/conserveren van de schildering om de technische staat van de schildering te vergroten in het belang van het beperken van bovengenoemd risico. Het SRAL-rapport dient hierbij gehanteerd als voorstel.”

8. De rechtbank overweegt dat verweerder een uitgebreid gemotiveerde restauratievisie heeft opgesteld, veelvuldig heeft overlegt met adviesorganen als de RCE en de gemeentelijke monumentencommissie, verweerder de plannen heeft aangepast op basis van dit advies en aan de omgevingsvergunning de voorwaarde heeft verbonden dat de plannen pas mogen worden uitgevoerd op het moment dat een technisch akkoord bestaat over de methode van conservering en op het moment dat de RCE en de toezichthouder daarover hebben geadviseerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet hierop in redelijkheid kunnen besluiten het belang van herstel van de neoclassicistische stijl te laten prevaleren boven het belang van het in het zicht behouden van de schilderwerken van Rudi van de Wint. Hierbij is ook van belang dat de verweerder de werken tracht te behouden op een wijze waarbij geen onomkeerbare gevolgen optreden.

9.1.

Eiseres voert verder aan dat de stucanetmethode die verweerder beoogt te hanteren voor de bedekking van de schilderwerken onvoldoende garantie biedt dat de schilderwerken zonder schade behouden blijven.

9.2.

De rechtbank overweegt dat de rapportages die tot stand zijn gekomen na het primaire besluit en die zien op de vormgeving van de stucanetmethode een uitwerking zijn van de al aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarden. Gelet hierop kan de rechter de rapportages meenemen in de toetsing van dit geschil.

9.3.

De rechtbank concludeert dat het betoog van eiseres dat de door verweerder gemaakte plannen voor behoud van de schilderwerken onvoldoende zijn, niet standhoudt. Verweerder onderbouwt de te gebruiken methodes met deskundigenrapportages. Het betoog van eiseres geeft geen reden te twijfelen aan de geschiktheid van de door verweerder voorgenomen werkwijze. Het is niet aannemelijk geworden dat de plafondschilderingen door de voorgenomen stucanetmethode teloor zullen gaan.

10. Voorts concludeert de rechtbank dat niet is gebleken dat er strijd is met het gemeentelijke beleid, opgenomen in de Richtlijnen voor Onroerend Erfgoed Groningen van het college van burgemeester en wethouders.

11. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder, gelet op zijn beslisruimte, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het belang van monumentenzorg zich in dit geval niet verzet tegen verlening van de omgevingsvergunning met rijksmonumentactiviteit.

12. Het beroep is ongegrond.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van D.A. Bekking, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 23 juni 2021 en openbaar gemaakt op de eerst volgende maandag.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel