Home

Rechtbank Noord-Holland, 17-01-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:878, C/15/323335 HA RK 21-238

Rechtbank Noord-Holland, 17-01-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:878, C/15/323335 HA RK 21-238

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
17 januari 2022
Datum publicatie
4 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:878
Zaaknummer
C/15/323335 HA RK 21-238

Inhoudsindicatie

Wrakingskamer. Verzoeker niet-ontvankelijk, nu het verzoek is gedaan nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.

Uitspraak

beslissing

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]

Wrakingskamer

zaaknummer / rekestnummer: C/15/323351/HA RK 21-238

Beslissing van 17 januari 2022

Op het verzoek tot wraking ingediend door:

[verzoeker] ,

wonende te Nieuw-Vennep,

verzoeker,

gemachtigde: mr. C. Jankie.

Het verzoek is gericht tegen:

mr. W.B. Klaus,

hierna te noemen: de voorzieningenrechter.

1 Procesverloop

1.1

Verzoeker heeft op 18 december 2021, door de rechtbank ontvangen op 19 december 2021, schriftelijk de wraking verzocht van de voorzieningenrechter in de zaak met zaaknummer HAA 21/4115 (de hoofdzaak). Deze zaak was aanhangig bij deze rechtbank, afdeling Bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 21 oktober 2021 op zitting behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. De burgemeester van de gemeente Haarlemmermeer (de wederpartij) heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam] . De voorzieningenrechter heeft op 2 december 2021 uitspraak gedaan en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

1.2

Omdat al uitspraak was gedaan, heeft de wrakingskamer verzoeker bij brief van 20 december 2021 verzocht aan te geven of hij het wrakingsverzoek wil handhaven of niet. Verzoeker heeft bij brieven van 26 december 2021 en 6 januari 2022 laten weten het wrakingsverzoek te handhaven en daarbij een nadere motivering gegeven.

1.3

De wrakingskamer heeft gelet op het onderstaande afgezien van een mondelinge behandeling.

2 De beoordeling

2.1

Verzoeker heeft zich in zijn verzoek op het standpunt gesteld dat er in de uitspraak van 2 december 2021 een aantal evidente onjuistheden staan en een aantal belangrijke zaken bewust zijn verdraaid of verzwegen. De voorzieningenrechter is volgens verzoeker partijdig geweest omdat hij niet is ingegaan op het verweer van verzoeker. Ook is er voorbijgegaan aan overgelegde stukken en de uitleg die door verzoeker is gegeven over uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorzieningenrechter heeft volgens verzoeker in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gehandeld.

In reactie op de brief van de wrakingskamer van 20 december 2021 stelt verzoeker dat nergens in de wet staat dat wraking niet meer mogelijk is als er een einduitspraak is gedaan. Volgens verzoeker volgt uit de beslissing van rechtbank Oost-Brabant van 10 juni 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:2928, dat een voorlopige voorziening per definitie een voorlopig karakter heeft en daarom geen einduitspraak is.

De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

2.2

Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit die bepaling volgt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan voordat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. Nadat uitspraak is gedaan is de zaak immers niet langer bij de rechter of rechters in behandeling. Wraking is dan niet meer mogelijk. Wraking is geen rechtsmiddel tegen een gegeven beslissing.

2.3

Verzoeker heeft aan bovenstaand vereiste niet voldaan. Immers, de voorzieningenrechter heeft op 2 december 2021 uitspraak gedaan, waarmee de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening is voltooid. Het wrakingsverzoek is vervolgens op 19 december 2021 gedaan, dus na de uitspraak. Dat de beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft, doet niet af aan het voorgaande. Verzoekers verwijzing naar de beslissing van rechtbank Oost-Brabant treft om die reden geen doel.

2.4

Dit betekent dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek komt de wrakingskamer niet toe.

3 Beslissing

De rechtbank

3.1

verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;

3.2

beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de wederpartij in de

hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.

Deze beslissing is gegeven door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, voorzitter, mr. H.P. van der Lelie en mr. H.A. Pott Hofstede, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Pronk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2022.[concipiënt_initialen]

griffier voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.