Home

Rechtbank Noord-Holland, 15-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7634, 8200524 CV EXPL 19-19099

Rechtbank Noord-Holland, 15-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:7634, 8200524 CV EXPL 19-19099

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
15 juli 2020
Datum publicatie
29 september 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:7634
Zaaknummer
8200524 CV EXPL 19-19099

Inhoudsindicatie

Dexia-zaak. Afwijzing vordering verklaring voor recht dat Dexia niets meer verschuldigd is (waiver-zaak). Advies van tussenpersoon zonder benodigde vergunning.

Uitspraak

Handel, Kanton en Insolventie

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 8200524 CV EXPL 19-19099

Uitspraakdatum: 15 juli 2020

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V.

gevestigd te Amsterdam

eiseres

verder te noemen: Dexia

gemachtigde: USG Legal Professionals

tegen

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]

gedaagde

verder te noemen: [gedaagde]

gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces)

1 Het procesverloop

1.1.

Dexia heeft bij dagvaarding van 19 november 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.

1.2.

Dexia heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

1.3.

Voorheen werden bij alle locaties van de rechtbank Noord-Holland soortgelijke zaken behandeld. De desbetreffende bij de locaties Alkmaar en Zaandam dienende zaken, waaronder de onderhavige, zijn overgedragen aan de locatie Haarlem om de behandeling te bespoedigen.

2 De feiten

2.1.

Tussen Dexia (als rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V.) en [gedaagde] is op 6 april 2000 een effectenleaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) genaamd Capital Effect met contractnummer [contractnummer] tot stand gekomen. In de overeenkomst is bepaald dat deze een duur heeft van 240 maanden (20 jaar). De maandtermijn bedroeg € 44,85 en de totale leasesom bedroeg € 10.764,00. Onderaan de overeenkomst staat onder de handtekening van [gedaagde] vermeld: “Adviseur: [aanduiding] -SpaarAdvies”.

2.2.

Volgens de eindafrekening van Dexia is de overeenkomst op 20 juni 2005 met een restschuld van € 537,89 geëindigd.

2.3.

In het door Dexia overgelegde financiële overzicht is vermeld dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst € 2.691,00 aan maandtermijnen aan Dexia heeft betaald en dat [gedaagde] € 543,69 aan dividenden heeft ontvangen en een fiscaal voordeel van € 330,91 heeft genoten.

2.4.

Op 25 januari 2007 heeft het Gerechtshof Amsterdam de zogeheten “Duisenberg-regeling” voor aandelenleaseproducten algemeen verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade. [gedaagde] heeft door middel van een “opt-out” verklaring in de zin van artikel 7:908 lid 2 BW aangegeven niet aan deze regeling gebonden te willen zijn.

2.5.

In zijn arresten van 28 maart 2008 en 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de rechtsregels en beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken als de onderhavige. Op 1 december 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een viertal arresten de uitspraak van de Hoge Raad uitgewerkt in het zogeheten “hofmodel”. In zijn arrest van 29 april 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven.

2.6.

Begin 2012 heeft Dexia aan [gedaagde] laten weten te zullen overgaan tot betaling van een schadevergoeding van € 298,79. Dat bedrag is berekend aan de hand van het hofmodel, waarbij Dexia ervan is uitgaan dat het aangaan van de overeenkomst voor [gedaagde] destijds geen onaanvaardbaar zware financiële last vormde, zodat geen (gedeeltelijke) vergoeding aan [gedaagde] van de door hem destijds betaald inleg heeft plaatsgevonden. De betaling heeft niet plaatsgevonden omdat het rekeningnummer niet juist was en Dexia [gedaagde] op het bij Dexia bekende adres niet kon traceren. Dexia is van mening dat het bedrag alsnog aan [gedaagde] vergoed moet worden conform het hofmodel.

2.7.

Bij brief van 23 januari 2012 heeft Leaseproces namens [gedaagde] aan Dexia bericht dat [gedaagde] zijn vordering op Dexia onverkort handhaaft.

2.8.

Dexia heeft bij brief van 14 augustus 2019 [gedaagde] de mogelijkheid geboden om aan te tonen en te onderbouwen dat hij nog recht zou hebben op schadevergoeding. Indien [gedaagde] zou menen geen recht meer te hebben op enige schadevergoeding, kon hij de bij de brief gevoegd “waiver” ondertekenen en retourneren. [gedaagde] heeft de waiver niet retour gezonden. Een inhoudelijke reactie van [gedaagde] is uitgebleven. Ook naar aanleiding van de door Dexia verzonden herinneringsbrief van 19 september 2019 werd geen inhoudelijke reactie verkregen.

3 De vordering

3.1.

Dexia vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomst van effectenlease met nummer [contractnummer] niets meer verschuldigd is, althans te verklaren voor recht dat zij slechts gehouden is te voldoen een bedrag van € 298,79, althans hetgeen zij onder het hofmodel aan [gedaagde] verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.

3.2.

Dexia legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat zij van oordeel is dat zij aan al haar verplichtingen in verband met de genoemde effectenleaseovereenkomst heeft voldaan. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij nog steeds een vordering op Dexia heeft, zonder dat hij dit motiveert. [gedaagde] heeft weliswaar het recht om zijn vordering slechts te pretenderen, maar daar staat tegenover het recht van Dexia als pretense debiteur om de zaak zelf aan de rechter voor te leggen. Daarom wendt Dexia zich thans tot de rechtbank teneinde het onderhavige geschil te beëindigen.

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing