Home

Rechtbank Noord-Holland, 09-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5163, 8372284 \ AO VERZ 20-36

Rechtbank Noord-Holland, 09-07-2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5163, 8372284 \ AO VERZ 20-36

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
9 juli 2020
Datum publicatie
30 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:5163
Zaaknummer
8372284 \ AO VERZ 20-36

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Niet is komen vast te staan dat werkgever ontslag op staande voet heeft gegeven of dat de arbeidsovereenkomst anderszins op initiatief van werkgever is geëindigd. Geen transitievergoeding verschuldigd. Loonvordering/eindafrekening gedeeltelijk toegewezen, werkgever mocht niet verrekenen.

Uitspraak

Handel, Kanton en Insolventie

locatie Haarlem

Zaaknr./rolnr.: 8372284 \ AO VERZ 20-36

Uitspraakdatum: 9 juli 2020

Beschikking in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats]

verzoekende partij

verder te noemen: [verzoeker]

gemachtigde: mr. H.W.E. Vermeer

tegen

[werkgever] , h.o.d.n. [handelsnaam]

gevestigd te [vestigingsplaats]

verwerende partij

verder te noemen: [werkgever]

gemachtigde: mr. D.A.B. ten Hulsen (DAS)

1 Het procesverloop

1.1.

[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om [werkgever] te veroordelen tot betaling van salaris, vanwege een door [werkgever] onterecht gegeven ontslag op staande voet, daarnaast heeft [verzoeker] een nevenverzoeken gedaan. [werkgever] heeft een verweerschrift ingediend.

1.2.

Op 2 juli 2020 heeft een skypezitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2 De feiten

2.1.

[verzoeker] , geboren [geboortedatum] (leeftijd: 19 jaar), is op 1 maart 2018 in dienst getreden bij [werkgever] . De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van elektromonteur, met een salaris van € 1800,- netto per maand.

2.2.

[verzoeker] heeft tijdens zijn dienstverband bij [werkgever] een MBO niveau 2 opleiding gevolgd, welke opleiding is betaald door [werkgever] . Daarnaast staat [verzoeker] bij het Regio College ingeschreven voor een MBO niveau 3 opleiding in het cursusjaar 2019-2020. [werkgever] heeft voor deze opleiding een factuur ontvangen. [werkgever] heeft deze factuur niet betaald.

2.3.

In oktober 2019 is [verzoeker] arbeidsongeschikt geraakt.

2.4.

Over de maand januari 2020 heeft [werkgever] aan [verzoeker] € 1.500,- aan salaris betaald.

2.5.

Op 4 februari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en de broer van [werkgever] , [broer van werkgever] , eveneens werkzaam bij [werkgever] . Na dat gesprek is [verzoeker] naar het kantoor van [werkgever] gegaan en vervolgens is hij naar huis gegaan.

2.6.

Op 7 februari 2020 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan [werkgever] de volgende e-mail gezonden: ‘In deze behartig ik de belangen van [verzoeker] . Ik begrijp dat u hem afgelopen dinsdag heeft ontslagen, omdat hij niet bereid was in te stemmen met een verlaging van zijn salaris, dan wel met een uitbreiding van zijn werktijd onder evenredige verhoging van zijn salaris. Ook vertelde cliënt mij dat u hem over de maand januari 2020 slechts € 1.500 netto heeft uitbetaald, in plaats van zijn vaste salaris van € 1.800 netto per maand.

Mij lijkt dat zowel het één als het ander geen juiste gang van zaken is. Maar ik geef u, overigens onder voorbehoud van alle rechten, door deze de gelegenheid mij uw visie op deze feiten toe te lichten. Dat kan alleen schriftelijk en dat dient uiterlijk op 12 februari 2020 door mij te zijn ontvangen.

Ik wij er wel op dat als wij niet tijdig tot een bevredigende oplossing van deze kwestie komen, ik mij alle rechten voorbehoud om herstel van de arbeidsovereenkomst, dan wel schadevergoeding te vorderen en voor zoveel loon niet tijdig is betaald, daarover ook wettelijke rente en de verhoging van artikel 7:625 BW te vorderen.’

2.7.

Door [werkgever] is daarop per e-mail van 7 februari 2020 als volgt gereageerd: ‘Op 29 oktober heeft [verzoeker] een klaplong gehad, tijdens zijn ziekte hebben we zijn salaris volledig uitbetaald. Deze ziekte heeft 3 maanden geduurd, terwijl er voor het herstel van een klaplong maximaal 6 weken staat. Tijdens zijn ziekte had [verzoeker] een afspraak met de Arboarts gepland staan in december. Hier is hij helaas niet komen opdagen omdat [verzoeker] in België op vakantie was. Dit overigens zonder overleg met ons. Hierna is er een nieuwe afspraak gepland bij de Arboarts, die bevestigde dat [verzoeker] al ligt werk kon uitvoeren.

Afgelopen week is [verzoeker] weer op het werk verschenen om ligt werk te verrichten. Hij is bij ons op het kantoor gekomen om te praten over zijn arbeidsuren. Tijdens het gesprek heeft [verzoeker] aangegeven niet 40 uur te willen werken, waar zijn salaris wel op gebaseerd is. Zijn salaris is gebaseerd op 40 uur werken in de week. [verzoeker] heeft ons aangegeven dat hij 32 uur wil werken, en heeft toen zijn aangepaste salaris te horen gekregen. Hier was [verzoeker] het niet mee eens, en gaf zelf aan dat hij dan wilde stoppen met werken. Hij is absoluut niet door ons ontslagen, maar [verzoeker] heeft zelf ontslag genomen afgelopen dinsdag 04-02-2020.

[verzoeker] heeft nu een openstaande schuld bij ons van zijn cursusgeld van 539 euro. Het restbedrag van [verzoeker] zijn salaris van 300 euro, zullen wij hiermee verrekenen. Graag zien wij het bedrag van 239 euro zo spoedig mogelijk op onze rekening.’

2.8.

Na 4 februari 2020 heeft [verzoeker] geen werkzaamheden bij [werkgever] verricht. [verzoeker] is op 2 maart 2020 elders in dienst getreden.

2.9.

[broer van werkgever] heeft over de gebeurtenissen op 4 februari 2020 schriftelijk verklaard: ‘Ik heb op 4 februari 2020 een gesprek met [verzoeker] gehad bij ons op kantoor. [verzoeker] is eind van de dag naar de zaak gekomen. Het gesprek ging over zijn contract uren en de uitgevoerde uren. [verzoeker] heeft een contract van 40 uur mar die werkt 32 uur per week.

Ik heb [verzoeker] gevraagd of hij 40 uur wilt werken. Hij gaf aan dat hij 32 uur gaat werken.

Ik heb hem toen duidelijk gemaakt dat de salaris dan wordt aangepast volgens de nieuwe uren die hij wilt werken. [verzoeker] was het niet mee eens en gooide zijn tankpas op tafel en zei dan houdt het op en liep naar [werkgever] toe. Hij gaf [werkgever] een hand en zei leuk om samen gewerkt te hebben en liep vervolgens weg.

Hierbij verklaar ik dat [verzoeker] niet is ontslagen en dat hij zelf ontslag heeft genomen en weg liep.’

2.10.

[medewerker 2] , werkzaam bij [werkgever] , heeft over de gebeurtenissen op 4 februari 2020 schriftelijk verklaard: ‘op datum 04-02-2020 Was ik dhr [werkgever] in een bespreking.

Tussendoor kwam [verzoeker] naar boven en zei tegen [werkgever] : leuk om samen gewerkt te hebben, ik neem ontslag daarna is hij weggelopen.’

2.11.

[medewerker 3] , werkzaam bij [werkgever] , heeft over de gebeurtenissen op 4 februari 2020 schriftelijk verklaard: ‘Ik zat mijn werkgever [werkgever] en [medewerker 2] boven waar zij in een bespreking waren. Op gegeven moment liep [verzoeker] naar binnen. Hij zei tegen [werkgever] dat het leuk was om te werken, en dat hij wou stoppen. Ging daarna weer weg.’

3 Het verzoek

3.1.

[verzoeker] heeft de kantonrechter bij verzoekschrift verzocht om, vanwege een onterecht gegeven ontslag op staande voet, [werkgever] te veroordelen tot betaling van het salaris over februari 2020 ter hoogte van € 1.800,-, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Daarnaast heeft [verzoeker] verzocht om [werkgever] te veroordelen tot nabetaling van € 300,- over de maand januari, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, vakantiegeld over 2017/2018 ter hoogte van € 864,- te vermeerderen met wettelijke rente en vakantiegeld over 2019/2020 ter hoogte van € 1.296,- te vermeerderen met wettelijke rente. Verder heeft [verzoeker] verzocht om [werkgever] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding berekend op basis van indiensttredingsdatum 1 april 2017, namelijk het netto-equivalent van € 2.045,23, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten slotte heeft [verzoeker] verzocht om veroordeling van [werkgever] tot het verstrekken van bruto/nettospecificaties, tot het verstrekken van een getuigschrift en tot betaling van de proceskosten.

3.2.

Ter zitting heeft [verzoeker] zijn verzoeken verminderd en gewijzigd. Het verzoek van [verzoeker] om [werkgever] te veroordelen tot betaling van het vakantiegeld over 2017/2018 is ingetrokken en het verzoek om [werkgever] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding is verminderd tot de transitievergoeding op basis van indiensttredingsdatum 1 maart 2018. Zijn overige verzoeken heeft [verzoeker] gehandhaafd.

3.3.

Aan de verzoeken legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. In dat kader heeft [verzoeker] het volgende aangevoerd. [verzoeker] is op 4 februari 2020 door [broer van werkgever] weggestuurd met de mededeling dat hij niet meer terug hoefde te komen, er was geen sprake van een dringende reden en een dringende reden is ook niet aan [verzoeker] meegedeeld. Door het ontslag met onmiddellijke ingang heeft [verzoeker] schade geleden. [verzoeker] stelt dat het onwaarschijnlijk is dat sprake zou zijn van een ontslag op zijn eigen verzoek, omdat het in dat geval op de weg van [werkgever] had gelegen om [verzoeker] schriftelijk op de consequenties te wijzen en een eindafrekening op te stellen, hetgeen [werkgever] niet gedaan heeft. Omdat het initiatief voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij [werkgever] ligt, maakt [verzoeker] aanspraak op de wettelijke transitievergoeding. Ook heeft [werkgever] [verzoeker] ten onrechte in de maand januari 2020 € 1.500,- netto aan salaris uitbetaald, in plaats van de € 1.800,- netto die hij normaal gesproken ontving. Vanwege het ontbreken van de eindafrekening houdt [verzoeker] zijn rechten met betrekking tot vakantiedagen gereserveerd, en verzoekt [verzoeker] om betaling van het vakantiegeld over, naar de kantonrechter begrijpt, juni 2019 tot en met februari 2020.

4 Het verweer

5 De beoordeling

6 De beslissing