Home

Rechtbank Noord-Holland, 08-01-2013, CA1026, 15/801281-12

Rechtbank Noord-Holland, 08-01-2013, CA1026, 15/801281-12

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
8 januari 2013
Datum publicatie
27 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1026
Zaaknummer
15/801281-12

Inhoudsindicatie

Promis; invoer verdovende middelen te Schiphol; invoer cocaïne te Schiphol; opzet bewezen verklaard; strafoplegging in de vorm van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf; geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 1,69 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking. De rechtbank merkt op dat de door de officier van justitie gevorderde duur van de straf in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd, waarbij de officier van justitie door een gedeelte daarvan voorwaardelijk te eisen, voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om nog verder in het voordeel van verdachte af te wijken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sector Strafrecht

Locatie Schiphol

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15/801281-12

Uitspraakdatum: 8 januari 2013

Tegenspraak

Promisvonnis

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 januari 2013 in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),

zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en haar raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1. Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

zij op of omstreeks 22 oktober 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3. Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en gevorderd dat verdachte ter zake daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien (16) maanden, waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

4. Bewijs

4.1. Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:

* de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 januari 2013 afgelegd;

* het proces-verbaal van aanhouding en bevindingen d.d. 22 oktober 2012 (dossierparagraaf 1.1.);

* het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 1 november 2012 (dossierparagraaf 1.1.4.);

* het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 22 november 2012, zaaknummer 2012.11.08.051 (los opgenomen).

4.2. Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat

zij op 22 oktober 2012 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6. Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7. Motivering van de straf

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van circa 1,69 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als straf in aanmerking.

De rechtbank merkt op dat de door de officier van justitie gevorderde duur van de straf in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd, waarbij de officier van justitie door een gedeelte daarvan voorwaardelijk te eisen, voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Noch in de omstandigheden van de onderhavige zaak, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om nog verder in het voordeel van verdachte af te wijken.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht;

2 en 10 van de Opiumwet.

9. Beslissing

De rechtbank:

verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven;

verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;

bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde feit oplevert;

verklaart dit feit strafbaar;

verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZESTIEN (16) MAANDEN en beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot VIER (4) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren;

bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door:

mr. M.J. Kronenberg, voorzitter,

mr. C.M. Cichowski-van der Kleijn en mr. J.A.M. Jansen, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 januari 2013.