Home

Rechtbank Midden-Nederland, 13-02-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:603, 475304 / HA RK 19-36

Rechtbank Midden-Nederland, 13-02-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:603, 475304 / HA RK 19-36

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
13 februari 2019
Datum publicatie
15 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2019:603
Zaaknummer
475304 / HA RK 19-36

Inhoudsindicatie

Verschoningszaak.

Uitspraak

VERSCHONINGSKAMER

Zaaknummer/rekestnummer: 475304 / HA RK 19-36

Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van verschoningszaken van

13 februari 2019

op het verzoek in de zin van artikel 8:19 van het Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb)

van:

mr. N.M. Spelt

rechter,

(verder te noemen: verzoekster).

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2019 en het verzoekschrift van 11 februari 2019.

1.2.

De uitspraak is bepaald op heden.

2 Het verschoningsverzoek

2.1.

Het verzoek tot verschoning is ingediend in de zaak met het kenmerk UTR 18/3338 WIA. In deze zaak is de eiseres [A] , bijgestaan door mr. P.T.H. Heblij. De verweerder is de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bijgestaan door mr. M.E. Buter. Als derde-partij is betrokken de Stichting [stichting] bijgestaan door mr. B.P.I. Vorstermans.

2.2.

Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar verschoningsverzoek.

De gemachtigde van de derde-partij had de ochtend van de zitting op 7 februari 2019 tweemaal verzocht om aanhouding van de zaak. Deze verzoeken heeft de verzoekster afgewezen. De derde-partij was niet aanwezig. Onderweg naar de zitting kwam zij op de gang de gemachtigde van de eiseres, mr. Heblij, tegen. Zij realiseerde zich dat zij hem kende als rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Oost-Brabant en met hem had samengewerkt. Na beraad heeft verzoekster besloten om gezien de gegeven omstandigheden een verschoningsverzoek in te dienen omdat zij zich niet vrij voelde de zaak verder te behandelen en om naar alle partijen toe de schijn van vooringenomenheid te vermijden.

3 De beoordeling

3.1.

Artikel 8:19 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, kan verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:15 Awb. Dit artikel bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

3.2.

Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees dat daarvan sprake is objectief gerechtvaardigd is.

3.3.

Van de schijn van partijdigheid kan, geheel los van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in dat specifieke geval aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden. Rechtzoekenden moeten immers vertrouwen kunnen stellen in het rechterlijk apparaat. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn van partijdigheid of vooringenomenheid.

3.4.

Uit het verzoek van verzoekster blijkt dat er sprake is van zodanige omstandigheden dat zij zich niet meer voldoende vrij voelt om in onderhavige zaak op te treden dan wel te beslissen. De verschoningskamer ziet hierin, in aanmerking genomen de motivering van het verzoek, een genoegzame grond voor verschoning. Verzoekster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de schijn kan bestaan dat het haar aan onpartijdigheid zal ontbreken. Het verzoek zal daarom gegrond worden verklaard.

4 De beslissing