Home

Rechtbank Midden-Nederland, 30-05-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2758, UTR 16/ 5855

Rechtbank Midden-Nederland, 30-05-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2758, UTR 16/ 5855

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
30 mei 2017
Datum publicatie
19 juni 2017
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2017:2758
Zaaknummer
UTR 16/ 5855

Inhoudsindicatie

Schorsing rijbewijs en verplicht onderzoek naar rijgeschiktheid. Onder invloed van lachgas. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 16/5855

(gemachtigde: mr. A. Benamar),

en

(gemachtigde: drs. I.S.B. Metaal).

Procesverloop

Bij besluit van 13 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser verplicht zich te laten onderzoeken naar het gebruik van psychoactieve middelen en de geldigheid van het rijbewijs van eiser geschorst.

Bij besluit van 14 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door drs. W. van Os, medisch adviseur.

Overwegingen

  1. Verweerder heeft het, in bezwaar gehandhaafde, primaire besluit genomen naar aanleiding van een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), van de politie Eenheid Midden-Nederland, waaruit het vermoeden is ontstaan dat eiser niet langer voldoet aan de eisen van geschiktheid waaraan hij gezien het aan hem afgegeven rijbewijs moet voldoen. Verweerder heeft aan zijn besluit een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 9 augustus 2016 van de politie Eenheid Midden-Nederland ten grondslag gelegd, waarin is gerelateerd dat eiser is staande gehouden wegens het besturen van een auto onder invloed van lachgas.

  2. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van lachgas onverenigbaar is met het besturen van een motorvoertuig. De medisch deskundige van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat lachgas een negatief effect heeft op de rijvaardigheid, ook al is het effect kortstondig, omdat het gas leidt tot een verdoofd gevoel, waarbij men minder oplettend is en langzamer handelt. Deze toelichting heeft de rechtbank tot de overtuiging gebracht dat het besturen van een motorvoertuig zich niet verdraagt met het gebruik van lachgas en dat de verkeerveiligheid in gevaar wordt gebracht wanneer een bestuurder van een auto onder invloed van lachgas verkeert.

  3. Eiser heeft aangevoerd dat hij weliswaar een ballon in zijn mond had tijdens het rijden, maar dat hij geen lachgas inhaleerde. Dat deed alleen de bijrijder. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid tot het vorderen van een onderzoek hem reeds toekomt als aannemelijk is dat iemand bij zijn aanhouding onder invloed van drogerende of psychoactieve stoffen was. Uit de politiestukken blijkt voldoende dat hiervan sprake was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op dit standpunt heeft gesteld. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN1077), volgt dat niet vereist is dat is vastgesteld dat de aangehouden persoon daadwerkelijk onder invloed van drogerende middelen was. Dit moet aannemelijk zijn. Het gebruik hoeft niet te worden aangetoond, wat in het geval van lachgas ook niet kan, zoals de medisch deskundige ter zitting heeft toegelicht. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat voldoende aannemelijk is dat eiser is staande gehouden onder invloed van de psychoactieve stof lachgas. Eiser had tijdens het rijden een ballon in/aan zijn mond en nadat eiser was staande gehouden troffen de verbalisanten meerdere lege slagroompatronen aan in de auto. Eiser gedroeg zich daarbij balorig, had traanogen en een rode kleur op zijn wangen. De stelling van eiser dat op de website van het Trimbos Instituut waar verweerder naar verwijst, nergens is te vinden dat deze uiterlijke kenmerken passen bij het gebruik van lachgas - voor zover deze stelling al juist is - leidt niet tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat eiser onder invloed was van lachgas. Reeds de hiervoor genoemde feiten (dat eiser is gesignaleerd met een ballon in/aan zijn mond, dat er lege slagroompatronen in de auto zijn aangetroffen en eisers gedrag tijdens zijn staande houding) zijn voldoende om aannemelijk te achten dat eiser onder invloed was van lachgas. Dat de lege slagroompatronen zijn aangetroffen aan de zijde van bijrijder doet daarbij niet ter zake. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn stelling dat er dusdanige tegenstrijdigheden staan in het proces-verbaal van bevindingen over zijn gedrag dat het proces-verbaal daarmee aan waarde inboet. De rechtbank ziet in de geconstateerde tegenstrijdigheid tussen de termen “balorig” en “meewerkend” geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling in het proces-verbaal van bevindingen dat eiser onder invloed was van lachgas. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat er vraagtekens geplaatst moeten worden bij zijn aanhouding. Uit het proces-verbaal blijkt duidelijk dat de reden van aanhouding was gelegen in het feit dat eiser en zijn bijrijder een ballon in hun mond hadden, hetgeen opvallend was. De beroepsgrond slaagt niet.

  4. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat niet in te zien valt dat de politie niet direct tot invordering van zijn rijbewijs is overgegaan als hij daadwerkelijk een groot gevaar voor de verkeersveiligheid vormde. Eiser had aangegeven op weg te zijn naar Marokko, wat een paar dagen rijden is. Reden te meer om zijn rijbewijs direct in te vorderen. Het komt op eiser allemaal onlogisch over. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat hem niet bekend is wat de afweging van de politie hiervoor is geweest. Maar wat die afweging ook is geweest, er is een melding gedaan bij verweerder en verweerder moet dan zelf toetsen aan de criteria of er aanleiding is om het rijbewijs te schorsen.

De rechtbank volgt verweerder ook hierin. Naar het oordeel van de rechtbank doet de afweging die de politie op het moment van de staande houding heeft gemaakt om eiser door te laten rijden, niet af aan de zelfstandige beoordeling over de schorsing van het rijbewijs die verweerder moet maken nadat er bij hem een melding als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW is binnen gekomen. Dit is een bestuursrechtelijke maatregel, die los staat van eventuele strafrechtelijke gevolgen, zoals bijvoorbeeld de onmiddellijke invordering van een rijbewijs. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

5. Voor de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs is niet slechts vereist dat er een vermoeden is dat eiser bij zijn staande houding onder invloed was van drogerende stoffen, maar tevens dat hij een motorrijtuig heeft bestuurd onder invloed van dergelijke stoffen. Niet in geschil is dat eiser op 9 juli 2012 als bestuurder van het motorrijtuig is opgetreden. Nu tevens, zoals hiervoor is overwogen, aannemelijk was dat hij onder invloed van drogerende stoffen was, was verweerder gehouden het rijbewijs van eiser te schorsen. Dat eiser zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, kan gelet op het imperatieve karakter van artikel 131, tweede lid, van de WVW en artikel 6 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid, daarbij geen rol spelen.

6. Met betrekking tot de opmerking van eiser in zijn beroepschrift over de traagheid van de procedure overweegt de rechtbank ten slotte dat verweerder er in het verweerschrift terecht op heeft gewezen dat er geen sprake is van een overschrijding van de wettelijke beslistermijn(en) en dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, zodat niet valt in te zien dat eiser door het handelen van verweerder in zijn belangen is geschaad.

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel