Home

Rechtbank Midden-Nederland, 16-05-2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:2171 CA0295, 16/656136-12 (P)

Rechtbank Midden-Nederland, 16-05-2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:2171 CA0295, 16/656136-12 (P)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
16 mei 2013
Datum publicatie
16 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2013:CA0295
Zaaknummer
16/656136-12 (P)

Inhoudsindicatie

Verdachte heeft samen met anderen een hasjdeal gefaciliteerd en heeft zich daardoor schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben, vervoeren en verkopen van een grote hoeveelheid softdrugs.

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht

Zittingslocatie Utrecht

Parketnummer: 16/656136-12 (P)

vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 mei 2013

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1984],

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres

[woonplaats], [adres].

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van laatstelijk 16 april en 2 mei 2013. De zaak is tegelijk, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen [medeverdachte 1] met parketnummer 16/701346-12, [medeverdachte 2] met parketnummer 16/701345-12 en [medeverdachte 3] met parketnummer 16/701390-12.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. C.N.G.M. Starmans, naar voren hebben gebracht.

2. Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1: op 15 juli 2012 te Utrecht samen met anderen een hoeveelheid van ongeveer 15 kilo hasj opzettelijk heeft verkocht, vervoerd en/of aanwezig heeft gehad;

feit 2: op 15 juli 2012 te Utrecht samen met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.

3. Voorvragen

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit.

De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. De officier van justitie heeft – zo heeft de verdediging gesteld – gehandeld in strijd met het verbod van willekeur, nu zij een aantal medeverdachten niet vervolgt voor handelen in strijd met de Opiumwet.

De officier van justitie acht zichzelf wel ontvankelijk in de vervolging en heeft daartoe gewezen op het opportuniteitsbeginsel, dat haar een grote vrijheid laat haar eigen afweging te maken wie zij wel en niet vervolgt.

De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt daartoe dat de officier van justitie op basis van het opportuniteitsbeginsel beslist of tegen een verdachte vervolging zal worden ingezet. Dat de officier van justitie er bij een aantal medeverdachten voor heeft gekozen hen niet te vervolgen voor handelen in strijd met de Opiumwet acht de rechtbank niet onbegrijpelijk, mede nu bedoelde medeverdachten onder andere worden vervolgd voor (poging tot) moord dan wel doodslag, diefstal met geweld dan wel afpersing, wederrechtelijk vrijheidsberoving en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook ontvankelijk verklaren in de vervolging.

Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4. Waardering van het bewijs

4.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op: de verklaring van verdachte en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. Voorts baseert de officier van justitie zich op de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] en [getuige 7] en op de bevindingen van de politie ten aanzien van de onderzoeken naar de aangetroffen valse bankbiljetten, de telecomgegevens, de verpakkingswijze van hasj en de betekenis van ‘polm’. Naar de mening van de officier van justitie kan op basis van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte samen met anderen bezig was met een drugsdeal en dat er sprake was van 15 kilo dan wel een grote hoeveelheid hasj. Er was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].

De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken.

4.3 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging voert daartoe het volgende aan.

Ten aanzien van feit 1. Er is onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat er in de tas waar het om draaide 15 kilo hasj zat. Niet kan worden uitgesloten dat de inhoud van de tas van een geheel andere orde was. Het dossier bevat voor een groot deel slechts vermoedens en geruchten dat er sprake zou zijn geweest van 15 kilo hasj.

Wat betreft medeverdachte [medeverdachte 1] merkt de verdediging op dat hij heeft verklaard dat het om 15 kilo hasj zou gaan en dat hij de inhoud van de tas had gezien. Dit heeft hij in latere verhoren echter betwist.

Wat betreft medeverdachte [medeverdachte 5] merkt de verdediging op dat hij bij de politie heeft verklaard dat hetgeen in de tas zat naar hasj rook. Deze verklaring is echter onvoldoende geloofwaardig. De verdediging heeft deze verklaring niet kunnen verifiëren, omdat [medeverdachte 5] niet als getuige bij de rechter-commissaris is gehoord nadat hij had aangekondigd zich op zijn verschoningsrecht te zullen beroepen. Een bewezenverklaring kan aldus niet worden gebaseerd enkel op basis van deze verklaring. De verdediging verwijst daarbij naar jurisprudentie van het EHRM in de zaken Vidgen tegen Nederland en Al-Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk.

Ten aanzien van feit 2. Er is onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Het voorhanden hebben van een vuurwapen vereist een meer of mindere mate van bewustheid omtrent de aanwezigheid van het wapen en een zekere beschikkingsmacht over het wapen. Hiervan geeft het dossier geen blijk.

4.4 Het oordeel van de rechtbank

4.4.1 Ten aanzien van feit 1

4.4.1.1 Het bewijs

De rechtbank baseert haar oordeel op de hierna volgende bewijsmiddelen.

Verdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [A] had hem benaderd en gevraagd of hij, [medeverdachte 3], handel kon regelen. Dat kon [medeverdachte 3] niet. [medeverdachte 2] (verdachte [medeverdachte 2]) kon het ook niet regelen. Zo kwam [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 1] (verdachte [medeverdachte 1].) . [medeverdachte 1] kon het wel regelen. [medeverdachte 3] had in Amsterdam een ontmoeting met [A]. Ze waren toen met zijn zessen. De groep van [medeverdachte 3] bestond uit drie personen en de groep van [A] bestond uit drie personen. [medeverdachte 3] heeft toen gesproken met [A].

Op 15 juli 2012 is [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een woning in de flat aan de [adres] te [woonplaats] binnengegaan. Er waren drie Antillianen bij. Na een paar minuten ging [medeverdachte 1] weer naar beneden en kwam weer binnen met een persoon. Die persoon is verdachte [verdachte] ([verdachte]). De handel werd bekeken.

Verdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij door [medeverdachte 3] was benaderd, omdat een paar mensen – drie negroïde personen – handel wilden. [medeverdachte 3] vroeg of [medeverdachte 2] wist of iemand dat kon regelen. [medeverdachte 2] kwam daarop met [medeverdachte 1] ([medeverdachte 1]) . Toen heeft [medeverdachte 1] het via iemand anders geregeld.

Zondagmiddag hadden ze – [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] – elkaar reeds ontmoet op de Bankokdreef in Utrecht en bij de McDonald’s in Amsterdam. [medeverdachte 3] kende één van de Surinamers die zij daar hadden ontmoet en ging met ze praten. [medeverdachte 3] had met ze afgesproken. Daarna zijn ze naar de [adres] te Utrecht gegaan. Ze zouden daar de handel bekijken. [medeverdachte 1] had de sleutel van de woning.

Toen ze in de woning aan de [adres] waren ging [medeverdachte 1] naar beneden en kwam hij weer boven met een Marokkaanse jongen. Dat was de persoon die [medeverdachte 1] had geregeld. Die persoon had een tas van de Albert Heijn met handel erin. De Surinamers keken, spraken over de prijs en pakten de tas.

Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de huissleutels van de [adres] te [woonplaats] had geleend van zijn neef. Hij is samen met [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3]), [medeverdachte 2] ([medeverdachte 2]) en [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) naar die woning gegaan. Er waren drie negroïde mannen, bekenden van [medeverdachte 3]. Het ging om 15 kilo hasj. [verdachte] had het meegenomen in een tas. Het was via [medeverdachte 3] gegaan. Ze waren er met zijn vieren van op de hoogte dat ze hasj gingen verhandelen aan die drie negroïde personen. Die personen hebben alles meegenomen.

Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij op 15 juli 2012 een telefoontje kreeg van [medeverdachte 1]. Hij is vervolgens naar hem toegegaan voor zaken. [verdachte] wist niet precies het adres waar hij moest zijn, daarom kwam [medeverdachte 1] hem beneden in het portiek ophalen en zijn ze samen naar boven gelopen. [medeverdachte 1] had de huissleutel. Toen hij de woning binnen kwam zag hij drie Amsterdammers, [medeverdachte 1] en twee andere – Marokkaanse – jongens.

Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij (op 15 juli 2012) met [A] ([A]) en [medeverdachte 6] ([medeverdachte 6]) eerst naar Utrecht is geweest en daarna naar de McDonald’s in Amsterdam. Bij de McDonald’s hebben zij drie Marokkaanse jongens ([medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]) ontmoet. [A] had een afspraak met hen en sprak met de jongste van de drie, [medeverdachte 3].

Verdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij met [A] en [medeverdachte 6] naar Utrecht is gereden. Zij zijn een flat op de [adres] ingegaan. Daar waren Marokkanen. [A] had met hen afgesproken. Één van de personen haalde er nog een persoon bij. Die persoon had een tas van Albert Heijn bij zich. Wat in de tas zat rook naar hasj. [medeverdachte 6] pakte een blok, verpakt in bruin plakband, uit de tas. Toen rook [medeverdachte 5] de inhoud van de tas. [A] noemde een prijs, zij – de Marokkanen – noemden een hogere prijs en [medeverdachte 6] zei dat hij geld moest halen. [A] pakte de tas. Vervolgens verlieten [A], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] de woning.

Verdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat er blokken in de tas zaten. Het waren drie blokken gewikkeld in bruin-/grijskleurig plakband. [medeverdachte 4] dacht dat de tas 5 tot 10 kilo woog.

Uit een tapgesprek d.d. 16 juli 2012 blijkt het volgende. [B] wordt gebeld door [C]. [C] zegt dat de zoon van de zus van [naam] gisteren had afgesproken met een paar. Hij zou 15 Polm leveren. Ze zijn de flat in gegaan.

Uit onderzoek van de politie blijkt dat Polm een hasj is. Hasj afkomstig uit Marokko wordt veelal in plakken aangetroffen, deze plakken zijn vaak in plastic geseald.

Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij op 15 juli 2012 op de [adres] te [woonplaats] een man zag weglopen met een stevig geweven blauw met witte Albert Heijn tas. De man moest moeite doen om de tas op te pakken en de tas puilde uit.

Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij op 15 juli 2012 op de [adres] te [woonplaats] een man zag weglopen met een blauwe Albert Heijn tas. De tas zat best vol.

4.4.1.2 Nadere overwegingen

4.4.1.2.1 Ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte 1]

De verdediging heeft aangevoerd dat een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit niet kan steunen op de verklaring van [medeverdachte 1] dat het om 15 kilo hasj zou gaan.

De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat [medeverdachte 1] als getuige bij de politie weliswaar zou hebben verklaard dat hij zou hebben gezien dat er 15 kilo hasj in de tas zat, maar dat hij dit bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft teruggenomen. Nu [medeverdachte 1] niet ter terechtzitting als getuige is gehoord kan de betrouwbaarheid van zijn eerdere verklaring niet worden getoetst en mag deze niet voor het bewijs worden gebruikt.

De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Op grond van de verklaringen die [medeverdachte 1] tegenover de rechter-commissaris als getuige heeft afgelegd kan weliswaar worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] om hem moverende redenen is teruggekomen op zijn eerdere verklaring dat hij de hasj in de woning heeft gezien, maar zijn eerdere verklaring dat de deal om 15 kilo hasj ging heeft hij daarmee niet teruggenomen. [medeverdachte 1] wist dit dus kennelijk uit andere redenen van wetenschap dan door het daadwerkelijk zien van de hasj in de woning. [medeverdachte 1] was een direct betrokkene bij de deal en heeft als tussenpersoon gefungeerd bij het regelen van de handel. Het is niet aannemelijk dat een tussenpersoon bemiddelt bij een deal zonder dat hij weet wat de handel betreft, zowel wat betreft de substantie als wat betreft de hoeveelheid daarvan. Voorts blijkt nergens uit dat de verhoren van [medeverdachte 1] in strijd met de wetgeving of enige andere rechtsregel zijn afgenomen. [medeverdachte 1] is niet onder druk gezet en heeft zijn verklaringen bij de politie geheel vrijwillig in aanwezigheid van zijn raadsvrouw afgelegd. De rechtbank heeft een opname van deze verklaring ter zitting geheel beluisterd en heeft kunnen constateren dat de schriftelijke weergave daarvan in essentie correct is. De rechtbank heeft dan ook geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van die verklaring te twijfelen.

Daarbij komt dat de verdediging door middel van het verhoor van [medeverdachte 1] als getuige bij de rechter-commissaris in de gelegenheid is gesteld om hem vragen te stellen over zijn eerder afgelegde verklaringen. [medeverdachte 1] is in voornoemd verhoor niet teruggekomen op zijn eerder afgelegde verklaring dat het om 15 kilogram hasj ging. Uitsluitend op zijn verklaring dat hij de hasj in de woning heeft gezien is hij teruggekomen.

Voorts wordt zijn verklaring op dit punt ondersteund door ander bewijs, zoals blijkt uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, waaronder met name de verklaring van [medeverdachte 5] omtrent de geur van de ‘handel’, het tapgesprek over 15 Polm en de verklaringen van onafhankelijke getuigen en van [medeverdachte 4] over de tas en de inhoud daarvan.

4.4.1.2.2 Ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte 5]

De verdediging heeft voorts aangevoerd dat een bewezenverklaring van het onder 1 en laste gelegde feit niet kan steunen op de verklaring van [medeverdachte 5] dat hetgeen in de tas zat naar hasj rook. Daar [medeverdachte 5] had aangekondigd zich als getuige op zijn verschoningsrecht te zullen beroepen is hij bij de rechter-commissaris niet als getuige gehoord en is de verdediging niet in de gelegenheid geweest om haar ondervragingsrecht te effectueren. Om die reden kan de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 5] niet worden getoetst.

De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Het verweer treft enkel doel wanneer de verklaring van de betwiste getuige ‘sole and decisive’, oftewel de enige en beslissende, is. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van het Europees Hof voor Rechten van de Mens in de zaak Vidgen tegen Nederland (EHRM 10 juli 2012, LJN BX3071) en naar een uitspraak van de Hoge Raad waarin wordt ingegaan op de betekenis van deze uitspraak voor Nederland (HR 29 februari 2013, LJN BX5539). De verklaring van getuige [medeverdachte 5] is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar belangrijk, maar niet ‘sole and decisive’. Met andere woorden: diens verklaring vormt niet uitsluitend en in beslissende mate het belastende bewijs voor de inhoud van tas in de zaak van verdachte. De verklaring van [medeverdachte 5] wordt ten aanzien van de inhoud van de tas ondersteund door ander bewijs, waaronder de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en het onderzoek naar de telefoontap. Dit laatste gesprek gaat, gelet op de inhoud daarvan, onmiskenbaar over de deal die in de woning van de zuster van [medeverdachte 1] zijn beslag heeft gekregen.

De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de verklaring van [medeverdachte 5] ten aanzien van de inhoud van de tas niet betrouwbaar is.

De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe dat zij de verklaring van [medeverdachte 5] over de inhoud van de tas wel betrouwbaar acht. Hij heeft hierover consequent verklaard en voorts wordt zijn verklaring op dat punt, zoals hiervoor reeds overwogen, ondersteund door ander bewijs.

4.4.1.3 Conclusie

De rechtbank acht, gelet op de door haar onder 4.4.1 genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en nauwe samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat er sprake was van een deal waarbij 15 kilogram hasj werd verhandeld door (onder meer) [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte].

In de tas, waarvan de verdachte niet over de inhoud heeft willen verklaren, zat naar het oordeel van de rechtbank 15 kilo hasj. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het ging om 15 kilo hasj. [medeverdachte 5] rook hasj en hij, evenals [medeverdachte 4], hebben het uiterlijk van de inhoud van de tas omschreven: blokken met bruin- dan wel grijsachtig plakband. Deze omschrijvingen komen overeen met de wijze waarop volgens de politie hasj wordt verpakt. Voorts wordt in een tapgesprek reeds binnen 24 uur na het incident al zeer gedetailleerd gesproken over de deal met 15 kilo (polm=) hasj.

De deal vond naar het oordeel van de rechtbank plaats tussen [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte] als verkopers aan de ene kant en de kopers aan de andere kant.

[medeverdachte 3] is door één van de kopers benaderd om de hasj te regelen. [medeverdachte 3] heeft daarop [medeverdachte 2] gevraagd hiervoor zorg te dragen en [medeverdachte 2] heeft op zijn beurt [medeverdachte 1] geregeld. Voorafgaand aan de deal hebben zij gedrieën tweemaal met de kopers afgesproken. [medeverdachte 1] heeft vervolgens een woning ter beschikking gesteld alwaar de deal kon plaatsvinden en heeft verdachte [verdachte] gevraagd de drugs te leveren. Bij de daadwerkelijke deal later die dag – in de woning – waren zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aanwezig. Vervolgens is ook [verdachte] ter plaatse gekomen om de hasj te leveren. Allen waren aldus een schakel in de keten en er was aldus naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.

4.4.2 Ten aanzien van feit 2

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken. Er is onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat verdachte de beschikking heeft gehad over een vuurwapen en dat hij zich daarvan bewust was.

5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

op 15 juli 2012 te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en vervoerd en aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid van ongeveer 15 kilogram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj en hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van dat middel.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6. De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8. Motivering van de straffen en maatregelen

8.1. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 200 uren met aftrek en met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.

8.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het feit dat het gebeurde voor verdachte zeer beangstigend is geweest.

8.3. Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft samen met anderen een hasjdeal gefaciliteerd en heeft zich daardoor schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben, vervoeren en verkopen van een grote hoeveelheid softdrugs. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Het gebruik van dergelijke middelen veroorzaakt, mede door vaak daarmee gepaard gaand crimineel gedrag, onrust en schade in de samenleving. Deze laatste gevolgen zijn ook op zeer pijnlijke wijze duidelijk geworden toen verdachte en diens handlangers bij de totstandkoming van de deal onder bedreiging van vuurwapens werden geript van hun hasj. Er ontstond een vuurgevecht waarbij een persoon om het leven is gekomen. Verdachte heeft hierbij kennelijk nimmer stilgestaan en enkel gekozen voor eigen financieel gewin.

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 7 november 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, te weten handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De rechtbank ziet geen reden voor een andere of lichtere straf. Zij acht dan ook een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en noodzakelijk. Met de voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10. Beslissing

De rechtbank:

verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;

spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;

verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;

verklaart het bewezene strafbaar;

verklaart verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden;

beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast;

stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;

bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;

veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 200 (tweehonderd) uren,

beveelt dat, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren (heeft) verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;

beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag;

heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.

Dit vonnis is gewezen door

mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,

mrs. M.A.A.T. Engbers en H. Vegter, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2013.

Mr. H. Vegter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

BIJLAGE: De tenlastelegging

Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat

1.

hij op of omstreeks 15 juli 2012 te Utrecht, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

opzettelijk heeft verkocht en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad,

een (grote) hoeveelheid (van ongeveer 15 kilogram), in elk geval een

hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een

gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep

waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish) en/of hennep,

zijnde hashish en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet

behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a

van die wet,

terwijl het feit al dan niet betrekking heeft op een grote hoeveelheid van dat

middel;

2.

hij op of omstreeks 15 juli 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement

Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

een of meer vuurwapens van categorie III, te weten een [(semi-)automatisch]

pistool en/of munitie van categorie III, te weten een of meer patro(o)n(en)

(kaliber .45), voorhanden heeft gehad.