Home

Rechtbank Midden-Nederland, 29-01-2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:2034 BY9808, 16/653125-12 en 16/653644-12

Rechtbank Midden-Nederland, 29-01-2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:2034 BY9808, 16/653125-12 en 16/653644-12

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
29 januari 2013
Datum publicatie
29 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2013:BY9808
Zaaknummer
16/653125-12 en 16/653644-12

Inhoudsindicatie

De rechtbank honoreert het beroep op schending art. 6 EVRM. Verklaringen van twee medeverdachten kunnen niet worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank veroordeelt verdachte wegens belediging en bedreiging tot een werkstraf van 16 uren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht

Zittingslocatie Utrecht

16/653125-12 en 16/653644-12

Parketnummers: 16/653125-12 (zaak A) en 16/653644-12 (zaak B) (Promis)

Vonnis van de meervoudige strafkamer van 29 januari 2013 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1997],

thans verblijvende in Almata te Den Dolder.

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 januari 2013.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de advocaat, mr. R. Takens naar voren hebben gebracht.

2. Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

Zaak A

feit 1: op 8 april 2012 zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als vernieling van een deur van een kelderbox;

feit 2: op 24 december 2011 zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak;

feit 3: op 4 januari 2012 zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak;

feit 4: op 10 januari 2012 zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met braak;

Zaak B

feit 1 en feit 2: zich op 8 april 2012 heeft schuldig gemaakt aan belediging en bedreiging van agenten, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening.

3. Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4. Vrijspraak

4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

ten aanzien van het in zaak A onder 1, primair en subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde

De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van het onder 1, primair en subsidiair ten laste gelegd, nu zij van oordeel is dat er ten aanzien van dit feit onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte als mededader bij deze woninginbraken betrokken is geweest.

Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde woninginbraken heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De officier van justitie verwijst hiertoe naar de desbetreffende aangiftes en de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die allebei verklaringen over deze inbraken hebben afgelegd en wijzen naar de persoon van verdachte als zijnde één van de mededaders. De officier van justitie is van mening dat deze beide verklaringen bruikbaar zijn voor het bewijs. Er bevinden zich immers voldoende andere stukken in het dossier op basis waarvan toetsing kan plaatsvinden, aldus de officier van justitie.

Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde vordert de officier van justitie vrijspraak. Verdachte wordt weliswaar door een getuige herkend, maar er zijn onvoldoende aanwijzingen voorhanden dat verdachte op dat moment ook trachtte in te breken.

4.2. Het standpunt van de verdediging

Ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde woninginbraken heeft de raadsman het volgende verweer gevoerd.

De verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dienen van het bewijs te worden uitgesloten. Het bewijs dat verdachte bij de woninginbraken aan de [adres] en [adres] betrokken is geweest, zijn hoofdzakelijk gebaseerd op deze belastende verklaringen. De verdediging heeft getracht de medeverdachten hierover te ondervragen, maar beide verdachten hebben te kennen gegeven zich op hun verschoningrecht te beroepen en geen vragen te willen beantwoorden. Hierdoor heeft de verdediging niet de gelegenheid gehad deze getuigen effectief te ondervragen. Daarnaast is de verdediging op geen enkel wijze gecompenseerd voor dit nadeel. Onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van het Europees Hof (EHRM 10 juli 2012, Vidgen vd. Nederland) stelt de raadsman zich op het standpunt dat onder deze omstandigheden de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Omdat er geen verder bewijs van betrokkenheid van verdachte bij deze inbraken overblijft, zal vrijspraak moeten volgen, aldus de raadsman.

Ten aanzien van het onder 4 verzoekt de raadsman verdachte vrij te spreken op grond van de door de officier van justitie aangegeven redenen.

4.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt.

Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zaak A

Ten aanzien van deze ten laste gelegde woninginbraken overweegt de rechtbank als volgt.

De rechtbank is van oordeel dat de aangiften van de woninginbraken van de feiten 1, 2 en 3 in combinatie met de gedetailleerde verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2] en de algemenere verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1] op zich wettig bewijs zouden kunnen opleveren.

De verklaringen van genoemde medeverdachten zoals afgelegd bij de politie komen in het geheel niet overeen met de verklaringen door verdachte afgelegd en verschillen ook van elkaar op onderdelen zoals de rol van eenieder, waardoor zij elkaar niet zonder meer volledig steunen. De verdediging heeft beide genoemde medeverdachten daarom willen ondervragen. Bij het verhoor van deze medeverdachten bij de rechter-commissaris hebben zij zich beiden op hun verschoningsrecht beroepen en hebben geen vragen beantwoord. Het is deze getuigen toegestaan geen vragen te beantwoorden.

De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van beide medeverdachten “decisive” zijn. Zonder die verklaringen is er geen bewijs.

De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of er sprake is van voldoende compenserende factoren waardoor het proces als geheel eerlijk is als bedoeld in artikel 6 EVRM. De enkele procedurele gelegenheid om de medeverdachten bij de rechter-commissaris te ondervragen acht de rechtbank in dit geval niet voldoende. Inhoudelijke compensatie in de zin van voldoende ondersteunend bewijs is er evenmin. Mogelijke andere aanwijzingen in het dossier, zoals de gestelde trendbreuk van woninginbraken na het arresteren van de vijf verdachten, de verhouding tussen de plaats van de woninginbraken en de woning van (mede)verdachte(n) of het aantreffen van gestolen ipods bij één van de mede-verdachten, zijn enerzijds te vaag en anderzijds onvoldoende onderzocht door de politie.

Nu de verklaringen van de medeverdachten flink van elkaar verschillen, er onvoldoende ander bewijs is en de verdediging hun betrouwbaarheid feitelijk niet heeft kunnen toetsen, kan de rechtbank de stelling van de officier van justitie dat de rechtbank de betrouwbaarheid van de getuigen in voldoende mate kan vaststellen, niet onderschrijven.

De rechtbank is van mening – gelet op de jurisprudentie van het EHRM – dat het ondervragingsrecht van de verdediging is geschonden nu de verdediging beide genoemde medeverdachten niet effectief heeft kunnen ondervragen en er onvoldoende compenserende factoren zijn waardoor het proces als geheel toch als eerlijk kan worden beschouwd en de verdediging een beroep heeft gedaan op die schending.De rechtbank zal daarom de verklaringen van de medeverdachten zoals afgelegd bij de politie uitsluiten van het bewijs.

De rechtbank zal daarom verdachte van de als feiten 1,2 en 3 ten laste gelegde woninginbraken vrijspreken.

De rechtbank merkt ten overvloede het volgende op. Naar aanleiding van het onderhavige dossier worden naast verdachte nog aan vier andere verdachten (onder wie de medeverdachten die een bekennende verklaring bij de politie hebben afgelegd en zich bij de rechter-commissaris op hun verschoningsrecht hebben beroepen) feiten tenlastegelegd onder andere een of meer dezelfde en soortgelijke woninginbraken in een bepaalde periode zoals de aan verdachte ten laste gelegde feiten . Van één van de bekennende verdachten is de eigen verklaring in samenhang met andere bewijsmiddelen op zich toereikend voor een bewezenverklaring. Van de andere deels bekennende medeverdachte is dit niet zo, maar hier heeft de verdediging geen beroep gedaan op schending van artikel 6 EVRM en is de hem belastende verklaring van de medeverdachte niet van het bewijs uitgesloten. De drie overige – ontkennende – verdachten, onder wie verdachte, zullen grotendeels van de tegen hen geuite beschuldigingen worden vrijgesproken omdat de verklaringen van de bekennende verdachten wegens schending van artikel 6 EVRM niet aan het bewijs kunnen bijdragen. De rechtbank vindt deze uitkomst onbevredigend.

Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde zaak A

De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waaronder de herkenning van verdachte door slechts één getuige, gelet op de stellige ontkenning van verdachte dat hij bij dit feit betrokken was onvoldoende om tot een wettig en overtuigend bewijs te komen. Verdachte wordt derhalve van dit feit vrijgesproken.

5. Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het in zaak B, onder 1 en 2 ten laste gelegde

Nu verdachte deze ten laste gelegde feiten heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.

Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:

1. Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 5 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1];

2. Een proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] van 5 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1];

3. Een proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2];

4. Een proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [aangever 1] en [aangever 2];

5. De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 15 januari 2013 heeft afgelegd.

6. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

Zaak B

Onder 1

hij op of omstreeks 05 september 2012 te Utrecht opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [aangever 1] en of [aangever 2] (beide politieagent), gedurende en ter

zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de staandehouding van [X] (zijnde de broer van

verdachte) in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de

woorden "kankerhonden".

Onder 2

hij op of omstreeks 05 september 2012 te Utrecht [naam] (hoofdagent van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend op die [naam] afgelopen en terwijl hij, verdachte, door politie-collega's werd vastgehouden, heeft

geroepen: "ik maak jullie kapot" en terwijl hij in de richting van

die [naam] keek: "ik scheur je kapot" en daarbij wild om

zich heen heeft bewogen.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7. De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als

Ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde:

Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9. Motivering van de straffen en maatregelen

9.1. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A, onder 2 en 3 en in de zaak B onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een jeugddetentie van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de maatregel Hulp en Steun zal worden opgelegd en dat verdachte zijn reeds ingezette behandeling zal afmaken.

9.2. Het strafmaatverweer van de verdediging

De verdediging heeft geen specifiek strafmaatverweer gevoerd.

9.3. Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft een tweetal politieagenten beledigd en heeft een van hen ook bedreigd. De verdachte heeft hiermee het respect en het gezag ten aanzien van de ambtenaren die een publieke taak verrichten ondermijnd. Ook heeft hij hen in hun goede eer en naam aangetast door hen met kwetsende woorden uit te schelden en te bedreigen. Daarnaast leert de ervaring dat een bedreiging gevoelens van angst en onveiligheid kunnen veroorzaken.

De rechtbank neemt hierbij weliswaar mede in overweging de context waarin voornoemde feiten zijn begaan. Verdachte raakte immers geëmotioneerd toen zijn broer door de politie werd aangehouden, maar dat laat onverlet dat verdachte zeer wel in staat moet zijn geweest de strekking van zijn handelen te begrijpen.

Verdachte heeft een blanco strafblad. De passende straf is een werkstraf van na te melden duur, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest (70 dagen) heeft gezeten. Voor een voorwaardelijk strafdeel - waarin de door de raad voor de kinderbescherming gesignaleerde opgroeiproblemen van verdachte en noodzakelijke begeleiding opgelegd kan worden- is dus geen ruimte. De rechtbank merkt nog op dat in het kader van de ondertoezichtstelling van verdachte, verdachte intensief wordt begeleid. Immers verdachte verblijft nu in de gesloten jeugdzorg. Over enige tijd zal verdachte waarschijnlijk terugkeren naar huis, en zal hij thuis nog intensief begeleid worden door hulpverlening.

Ten aanzien van de benadeelde partij

Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde geen straf of maatregel is opgelegd, is [A] in de vordering niet-ontvankelijk.

10. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11. Beslissing

Verklaart het in zaak A, onder 1, primair en subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B, onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Zaak B

Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:

Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 16 (zestien) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 8 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.

Benadeelde partij

Verklaart [A] niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Voorlopige hechtenis

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door

mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter tevens kinderrechter,

mrs. P.W.G. de Beer en P.P.C.M. Waarts, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. J. Gardenier, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 januari 2013.