Home

Rechtbank Midden-Nederland, 22-11-2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:5836, UTR 13-1598

Rechtbank Midden-Nederland, 22-11-2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:5836, UTR 13-1598

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
22 november 2013
Datum publicatie
25 november 2013
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2013:5836
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 13-1598

Inhoudsindicatie

Bodemzaak, handhaving, verweerder heeft eiser de last kunnen opleggen om twee mestsilo's op een perceel te Dronten te verwijderen, geen concreet zich op legalisatie, geen bijzondere omstandigheden, beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Lelystad

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 13/1598

(gemachtigde: mr. F.R.H. Kuiper, advocaat te Hattem),

en

(gemachtigde: mr. M. Bekooy, advocaat te Zwolle).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

[F], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser gelast twee mestsilo's op het perceel [adres 1] te [woonplaats] (het perceel) te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom.

Bij besluit op bezwaar van 6 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder naar aanleiding van het bezwaar van eiser besloten het primaire besluit onder aanvulling van de motivering te handhaven.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, H. van der Vosse en [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [B] en [C].

Overwegingen

1.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Op 9 november 2007 heeft eiser een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor het oprichten van twee mestsilo’s op het perceel. De twee silo’s zijn zeven meter hoog en hebben een omvang van 700 m². Deze aanvraag is aangehouden vanwege strijdigheid met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied Dronten (9010)” (het bestemmingsplan) en uiteindelijk - nadat de gemeenteraad het wijzigingsplan “Buitengebied [adres 1]” heeft vastgesteld - ingewilligd bij besluit van 19 januari 2011.

Aangezien er een open dag op het agrarisch bedrijf van eiser aan zat te komen en mestsilo’s met inwerkingtreding van de Wabo in principe vergunningvrije bouwwerken zijn geworden, wilde eiser een week voordat de vergunning werd verleend (op 12 januari 2011) beginnen met de bouwwerkzaamheden. Hij heeft op die dag bij de publieksbalie in het gemeentehuis aan een medewerker (de heer[D]) gevraagd wat de afstand is van de voorkant van zijn bouwperceel tot aan de achterkant van de in 2004 gebouwde aardappelbewaarschuur. Aan de hand van de bouwtekeningen behorend bij de bouwvergunning van 12 mei 2004 heeft de heer [D] de afstand bepaald op 148 meter. De heer [D] heeft deze afstand op 12 januari 2011 per sms-bericht aan eiser doorgegeven.

Op 23 maart 2011 heeft een gemeentelijke inmeting op het perceel plaatsgevonden ten behoeve van een op te richten tweede aardappelbewaarschuur. Bij deze meting is geconstateerd dat de twee mestsilo’s op een andere locatie zijn gebouwd dan aangegeven op de bouwtekeningen behorend bij de vergunning van 19 januari 2011. Bovendien zijn de mestsilo’s gelegen binnen een zone van tien meter tot overige bouwwerken (in dit geval de aardappelbewaarschuur) waar niet gebouwd mag worden, hetgeen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Uiteindelijk heeft verweerder eiser bij besluit van 19 april 2011 gelast de bouwwerkzaamheden aan de twee mestsilo’s te beëindigen, onder oplegging van een dwangsom.

Bij brieven van 14 en 18 juli 2011 hebben de voormalige bewoners van het perceel [adres 2] (familie [E]) en het perceel [adres 3] (familie [F] verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de illegaal geplaatste mestsilo’s.

Bij besluit van 16 augustus 2011 heeft verweerder naar aanleiding van het bezwaar van eiser besloten het besluit van 19 april 2011 onder aanvulling van de motivering te handhaven.

De familie [E] heeft op 29 juni 2012 het handhavingsverzoek ingetrokken, omdat zij hun perceel aan eiser hebben verkocht.

Vervolgens heeft verweerder de besluiten genoemd onder het kopje “Procesverloop” genomen.

Op 7 januari 2013 is er door een toezichthouder van de gemeente geconstateerd dat de twee mestsilo’s door eiser zijn verwijderd.

2.

De rechtbank overweegt ambtshalve dat ondanks het feit dat de twee mestsilo’s inmiddels zijn verwijderd, eiser toch procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep. Dit omdat hij stelt schade te hebben geleden tengevolge van verweerders besluit, onder meer vanwege het geheel afbreken van de twee mestsilo’s en het gedurende 1,5 jaar elders afhuren van mestsilo’s. Of dat zo is, laat de rechtbank hier nadrukkelijk in het midden, maar de stelling is niet zodanig onaannemelijk dat eiser de toegang tot de bestuursrechter moet worden onthouden.

3.

Vast staat dat de bouw van de twee mestsilo's in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, nu de twee mestsilo’s zijn gelegen binnen een zone van tien meter tot de erfgrens waar niet gebouwd mag worden, en dat daarvoor geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is verleend, zodat verweerder bevoegd was om ter zake handhavend op te treden.

4.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

5.1.

Eiser betoogt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden. Daartoe voert hij aan dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. Eiser heeft meerdere voorstellen gedaan om tot legalisatie te komen. Keer op keer wijst verweerder deze voorstellen van de hand, waardoor legalisatie niet mogelijk wordt. Het is echter uitdrukkelijk niet zo dat legalisatie niet mogelijk is. Verweerder kan wel, maar wil dit blijkbaar niet. De argumenten die verweerder aandraagt, overtuigen niet. Dit leidt volgens eiser tot de conclusie dat het bestreden besluit onjuist en onzorgvuldig is gemotiveerd.

5.2.

Deze beroepsgrond slaagt niet. Vaststaat dat verweerder niet bereid is mee te werken aan eisers voorstellen om tot legalisatie te komen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5955) volstaat in beginsel het enkele feit dat verweerder niet bereid is een omgevingsvergunning te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het ter zake door verweerder ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking en omgevingsvergunningen niet zullen kunnen worden geweigerd. Onder die omstandigheden is van concreet zicht op legalisatie geen sprake. Verweerder heeft in het bestreden besluit de onderzochte en met eiser besproken legalisatiemogelijkheden uiteengezet en verwezen naar gemotiveerde afwijzingen van door eiser in dit kader gedane principeverzoeken. Verweerder heeft in het bestreden besluit dan ook afdoende gemotiveerd waarom de voorstellen van eiser niet kunnen slagen en waarom de overtreding niet kan worden gelegaliseerd door een verandering of vergroting van het bouwperceel tot 3,5 hectare. De gemachtigde van verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting benadrukt dat de maximale oppervlakte (2,5 hectare) en de vorm van de agrarische bouwpercelen (rechthoekig) fundamentele uitgangspunten zijn geweest bij het opstellen van het op dit moment geldende bestemmingsplan. Deze uitgangspunten zijn in het (ontwerp)bestemmingsplan “Buitengebied (9100)” overgenomen.

Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser betoogd dat verweerder ten tijde van het primaire en het bestreden besluit op de hoogte was van het gegeven dat het in de provincie Flevoland mogelijk zou worden om agrarische bouwpercelen te vergroten tot 3,5 hectare. Deze stelling mist feitelijke grondslag, nu de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft betwist dat deze verandering ook in de gemeente Dronten op de agenda staat. Eiser heeft zijn stelling niet verder onderbouwd. Daarnaast zou dit gegeven ook niet tot de conclusie leiden dat er ten tijde van het primaire en het bestreden besluit sprake was van concreet zicht op legalisatie.

6.1.

Eiser stelt verder dat handhavend optreden volgens hem onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Zo is het handhavingsbesluit volgens eiser apert onevenredig gezien de enorme financiële consequenties voor eiser. Deze schade bedraagt honderdduizenden euro’s (het verplaatsen van één silo kost tussen de € 190.000,- en de € 220.000,-). Daartegenover staat het belang van de ruimtelijke ordening, maar dat belang is op geen enkele wijze in het geding (4,5 meter op een lengte van 300 meter is zeer gering). Bovendien liggen de mestsilo’s op ongeveer 290 meter van de openbare weg en zijn ze omgeven door akkers. Hierdoor is voor niemand zichtbaar dat de mestsilo’s zijn gebouwd binnen de tien meter zone uit het bestemmingsplan. Ter zitting heeft eiser ter onderbouwing hiervan foto’s overgelegd van de situatie ter plaatse. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog de halsstarrigheid van verweerder als extra argument genoemd. Voor een beroep op aperte onevenredigheid dienen alle belangen te worden meegewogen, maar dient verweerder bovenal te motiveren waarom uiteindelijk welk belang wel of niet voldoende gewicht in de schaal legt. En dit heeft verweerder niet gedaan.

6.2.

Ook deze beroepsgrond treft geen doel. In de uitspraak van 24 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY0988) heeft de ABRvS overwogen dat het algemeen belang gediend is bij het handhaven van het bestemmingsplan. Daaraan doet niet af dat de overtreding voor een derde niet te zien is. Verweerder heeft volgens de ABRvS aan het algemene belang bij handhaving van het bestemmingsplan en het belang van het voorkomen van precedentwerking meer gewicht kunnen toekennen dan aan de financiële belangen van eiser. De door eiser gestelde omstandigheid dat verweerder zich in deze zaak halsstarrig heeft opgesteld, wat daar ook van zij, biedt tot slot geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoort te worden afgezien. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank zijn belangenafweging ook voldoende gemotiveerd. Uit het bestreden besluit kan immers worden opgemaakt dat de economische schade van eiser niet opweegt tegen het algemeen belang dat met handhaving is gediend. Ook in het advies van de commissie bezwaarschriften dat door verweerder is overgenomen, staat een uitgebreide motivering van de gemaakte belangenafweging.

7.1.

Eiser beroept zich verder op het vertrouwensbeginsel. Eiser stelt bij de bouw van de mestsilo's te zijn afgegaan op de mededeling per sms van de heer [D] van de gemeente dat de afstand van de bestaande aardappelschuur op het perceel tot de voorzijde van de erfgrens 148 meter bedraagt, waaruit hij heeft afgeleid dat de locatie van onderhavige mestsilo's niet is gelegen binnen de zone van tien meter tot de erfgrens waar op grond van het bestemmingsplan niet gebouwd mag worden.

7.2.

Ook deze beroepsgrond treft geen doel. In de hierboven genoemde uitspraak heeft de ABRvS overwogen dat weliswaar vaststaat dat de door de ambtenaar opgegeven afstand niet overeenstemde met de feitelijke situatie, maar dat er niet is gebleken van een ongeclausuleerde toezegging van verweerder waaraan eiser het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat de situering van onderhavige mestsilo's in overeenstemming is met het bestemmingsplan en daartegen niet handhavend zou worden opgetreden. De sms van een ambtenaar waarin hij op basis van de bij hem bekende gegevens de afstand van de bestaande aardappelschuur op het perceel tot de voorzijde van de erfgrens weergeeft, is niet een zodanige toezegging, nog daargelaten dat de opgegeven afstand niet overeenstemde met de feitelijke situatie omdat de aardappelschuur in afwijking van de verleende bouwvergunning is gebouwd.

8.

Ter zitting heeft gemachtigde van eiser ten slotte geconcludeerd dat sprake is van détournement de pouvoir. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden. Nu niet in geschil is dat sprake is van een overtreding, was verweerder gehouden van zijn bevoegdheid daartoe gebruik te maken. Van détournement de pouvoir is dan ook geen sprake.

9.

Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

10.

Op het verzoek van eiser om schadevergoeding is, gelet op het toepasselijke overgangsrecht en het feit dat het bestreden besluit dateert van vóór 1 juli 2013, nog het inmiddels per laatstgenoemde datum vervallen artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Voor vergoeding van schade met toepassing van deze bepaling kan alleen sprake zijn indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eiser om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2013.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel