Home

Rechtbank Middelburg, 04-10-2012, BX9845, 12/705904-11 [P]

Rechtbank Middelburg, 04-10-2012, BX9845, 12/705904-11 [P]

Gegevens

Instantie
Rechtbank Middelburg
Datum uitspraak
4 oktober 2012
Datum publicatie
11 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:RBMID:2012:BX9845
Zaaknummer
12/705904-11 [P]

Inhoudsindicatie

Vrijspraak deeltijd leraar lagere school in een zedenzaak.

Bewijs is voor een belangrijk deel slechts te herleiden is tot één bron, namelijk telkens de verklaring van het kind in kwestie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG

Sector strafrecht

Parketnummer: 12/705904-11 [P]

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 oktober 2012

in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen

[verdachte],

geboren op [1946],

wonende te [adres]

raadsvrouw mr. Hooijman, advocaat te Rotterdam,

ter terechtzitting verschenen.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 september 2012, waarbij de officier van justitie mr. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 11 april 2011 te Goes ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige pupil en/of aan zijn zorg/opleiding toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, de borst(en), althans de borststreek, van die [slachtoffer 1] heeft betast en/of vastgepakt en/of over die borst(en)/borststreek heeft gewreven;

art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht

en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 11 april 2011 te Goes, met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, de borst(en), althans de borststreek, van die [slachtoffer 1] heeft betast en/of vastgepakt en/of over die borst(en)/borststreek heeft gewreven;

art 247 Wetboek van Strafrecht

2.

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 11 april 2011 te Goes ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige pupil en/of aan zijn zorg/opleiding toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen de borst(en), althans de borststreek, van die [slachtoffer 2] heeft betast en/of vastgepakt en/of over die borst(en)/borststreek heeft gewreven, en/of zijn hand(en) op/tegen de vagina van die [slachtoffer 2], althans de schaamstreek, heeft gelegd en/of gehouden;

art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht

en voor zover terzake het onder 2 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 11 april 2011 te Goes, met [slachtoffer 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen de borst(en), althans de borststreek, van die [slachtoffer 2] heeft betast en/of vastgepakt en/of over die borst(en)/borststreek heeft gewreven, en/of zijn hand(en) op/tegen de vagina van die [slachtoffer 2], althans de schaamstreek, heeft gelegd en/of gehouden;

art 247 Wetboek van Strafrecht

3.

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 11 april 2011 te Goes ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige pupil en/of aan zijn zorg/opleiding toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, de borst(en), althans de borststreek, van die [slachtoffer 3] heeft betast en/of vastgepakt en/of over de borst(en)/borststreek heeft gewreven en/of zijn, verdachtes, hand(en) op de borst(en), althans de borststreek, heeft gehouden en/of meermalen de bil(len) van die [slachtoffer 3] met zijn, verdachtes, hand(en) heeft betast en/of zijn, verdachtes, hand(en) op die bil(len) heeft gehouden en/of in de bil(len) van die [slachtoffer 3] heeft geknepen en/of meermalen zijn, verdachtes, hand(en) op/tegen de vagina van die [slachtoffer 3], althans de schaamstreek, heeft gelegd en/of gehouden;

art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht

en voor zover terzake het onder 3 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks van 1 november 2010 tot en met 11 april 2011 te Goes, met [slachtoffer 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, de borst(en), althans de borststreek, van die [slachtoffer 3] heeft betast en/of vastgepakt en/of over de borst(en)/borststreek heeft gewreven en/of zijn, verdachtes, hand(en) op de borst(en), althans de borststreek, heeft gehouden en/of meermalen de bil(len) van die [slachtoffer 3] met zijn, verdachtes, hand(en) heeft betast en/of zijn, verdachtes, hand(en) op die bil(len) heeft gehouden en/of in de bil(len) van die [slachtoffer 3] heeft geknepen en/of meermalen zijn, verdachtes, hand(en) op/tegen de vagina van die [slachtoffer 3], althans de schaamstreek, heeft gelegd en/of gehouden;

art 247 Wetboek van Strafrecht

4.

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 11 april 2011 te Goes ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige pupil en/of aan zijn zorg/opleiding toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum ], bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen de borst(en), althans de borststreek, van die [slachtoffer 4] heeft betast en/of vastgepakt en/of gekieteld en/of over die borst(en)/borststreek heeft gewreven;

art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht

en voor zover terzake het onder 4 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 11 april 2011 te Goes, met [slachtoffer 4], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen de borst(en), althans de borststreek, van die [slachtoffer 4] heeft betast en/of vastgepakt en/of gekieteld en/of over die borst(en)/borststreek heeft gewreven;

art 247 Wetboek van Strafrecht

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. Hij baseert zich daarbij op de aangiften, de verklaringen van de slachtoffers en de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5].

De officier van justitie heeft aangevoerd dat de artikelen 247 en 249 Wetboek van Strafrecht ten doel hebben om door hun leeftijd afhankelijke minderjarigen en andere kwetsbare personen te beschermen tegen seksuele handelingen.

Van ontuchtig handelen is sprake bij seksuele handelingen die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en hierbij gaat het zowel om de aard als de intentie van de ontuchtige handelingen. Een seksuele handeling wordt in deze artikelen ontuchtig wanneer iemands recht op seksuele zelfbeschikking wordt geschonden, bijvoorbeeld omdat de seksuele handeling plaatsvindt binnen een ongeoorloofde relatie. Verdachte heeft gelet op de gezagsverhouding tussen verdachte en de slachtoffers - gastdocent en leerling - en het grote leeftijdsverschil de sociaal-ethische norm geschonden. De officier van justitie is van mening dat verdachte - door het meermalen betasten van borsten en/of geslachtsdelen - opzet had op het plegen van de seksueel getinte handelingen.

Hierbij komt dat verdachte tijdens de EHBO-lessen bepaalde grepen met een van de kinderen voordeed maar hierbij eigenlijk nooit jongens gebruikte maar steeds (vaak dezelfde) meisjes. Verdachte pleegde zijn ontuchtige handelingen als docent aan wie de feitelijke zorgplicht van minderjarige kinderen tijdelijk of gedeeltelijk was overgedragen. Als gastdocent gaf verdachte instructies aan de minderjarige kinderen en dienden zij naar hem te luisteren, wat duidelijk maakt dat de kinderen tijdens de EHBO-lessen als aan verdachte's zorg toevertrouwde minderjarigen kunnen worden beschouwd die voor een min of meer grote mate van hem afhankelijk waren.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Niets rondom verdachte noch de wijze van lesgeven geeft blijk van de aantijgingen tegen hem. De verdediging is in tegenstelling tot de officier van justitie van mening dat uit het dossier blijkt dat verdachte bij het voordoen van de EHBO-grepen dit niet steeds met (vaak dezelfde) meisjes voordeed. De aangiftes dienen ,gelet op de bijzondere groepsdynamiek van deze klas, het pubergedrag en het meelopen, als onbetrouwbaar te worden bestempeld.

Met betrekking tot de ontuchtige handelingen heeft de verdediging nog aangegeven dat deze alle wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van de ontucht niet bewezen kunnen worden. De handelingen van verdachte waren klassikaal gegeven puur uit kennisoverdracht gegeven handelingen waarbij verdachte geen seksuele bedoeling had.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

Algemene opmerkingen

Volgens het tweede lid van art. 342 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.

In de onderhavige zaak geldt voor alle feiten dat het bewijs van hetgeen verdachte verweten wordt, voor een belangrijk deel slechts te herleiden is tot één bron, namelijk telkens de verklaring van het kind in kwestie. De enkele verklaring van het betreffende kind is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het daarbij behorende tenlastegelegde feit te komen. Dit is slechts anders indien de verklaringen van de betrokken kinderen onderling als steunbewijs kunnen dienen of zich in het dossier ander bewijsmateriaal bevindt dat voldoende steun biedt aan de door de betrokken kinderen afgelegde belastende verklaringen.

Het dossier

De rechtbank constateert dat het dossier, naast de verklaringen van en de aangiften namens de slachtoffers en de pertinente ontkenning van verdachte, tevens een groot aantal verklaringen bevat die in het voordeel van verdachte spreken. Deze ontlastende verklaringen zijn door de officier van justitie - ondanks het expliciet voorhouden ervan door de rechtbank bij de instructie van de zaak - niet genoemd in zijn requisitoir noch in zijn repliek nadat de verdediging deze ontlastende verklaringen ook had voorgehouden.

Tevens kan worden geconstateerd dat de officier van justitie uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] slechts die gedeelten heeft aangehaald die belastend voor verdachte zouden kunnen zijn terwijl de verklaringen hoofdzakelijk ontlastende gedeelten bevat.

De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [getuige 6] en [getuige 3], klasgenoten van aangeefsters, een heel ander beeld van de groep schetsen dan die van aangeefsters. Genoemde getuigen geven aan dat het grootste gedeelte van hun klasgenoten het door aangeefsters geschetste beeld overdreven vindt en dat een aantal aangeefsters er om bekend staat vaak sterke verhalen te vertellen. [getuige 6] geeft bij het onder 3 ten laste gelegde aan dat zij hierbij aanwezig was, oplettend was maar niets van de ontuchtige handelingen heeft gezien.

Door diverse aangeefsters wordt getuige [getuige 7] steeds genoemd als een van degenen die hen van tevoren voor [bijnaam verdachte] had gewaarschuwd, [bijnaam verdachte] zou in de bloesjes van meisjes kijken. [getuige 7] zelf verklaart evenwel niets te weten van het gezegde dat [voornaam verdachte] in de bloesjes van meisjes zou kijken, dat zij dit ook nog nooit van iemand heeft gehoord, en dat [voornaam verdachte] altijd een aardige man was en geen bijnaam had.

De ten laste gelegde feiten zouden - in tegenstelling tot de meeste zedendelicten in het algemeen - in aanwezigheid van de andere leerlingen zijn gepleegd, in een klaslokaal waar collega's regelmatig kunnen binnenlopen en de klassenleerkracht in het lokaal aanwezig was. Zowel de klassenleerkracht, de directrice van de school en andere leerkrachten verklaren echter geen klachten over verdachte te hebben ontvangen en niets van mogelijke ontuchtige handelingen te hebben gezien.

De mogelijke beïnvloeding van de kinderen en/of de aangevers.

Uit het dossier leidt de rechtbank af dat voorafgaand aan de aangiften sprake is geweest van onderling overleg tussen aangeefsters en dat in de periode van de aangiften tussen de ouders van de betrokken kinderen, wellicht onvermijdelijk, contact is geweest over de aangiften. Ook zijn de ten laste gelegde feiten klassikaal besproken.

Gelet op de mogelijke beïnvloeding van de kinderen door de gesprekken tussen leerlingen en ouders en de informatie die is verstrekt tijdens de klassikale bespreking, kleven er naar het oordeel van de rechtbank bezwaren aan het als steunbewijs gebruiken van de verklaringen van de kinderen in elkaars zaken. Voor bewezenverklaring van de ten aanzien van elk der kinderen aan verdachte ten laste gelegde feiten is het derhalve noodzakelijk dat de verklaringen van de betrokkenen kinderen voldoende steun vinden in sterk, innerlijk consistent, en onafhankelijk ander bewijsmateriaal.

De verklaring van verdachte

Verdachte heeft ontkend dat er ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden tussen hem en de in de tenlastelegging genoemde leerlingen. Ter terechtzitting van 20 september 2012 heeft hij gepersisteerd bij zijn ontkenning. Verdachte heeft hierbij aangegeven dat bij het geven van dit soort EHBO-lessen lichamelijk contact onvermijdelijk is. Alle aanrakingen die er geweest zijn waren volgens verdachte in het behoorlijke en zonder seksuele bedoeling, maar mocht er lichamelijk contact geweest zijn dat gezien kan worden als ontuchtig, is dit zonder opzet geschiedt.

Uit het voorgaande volgt, samenvattend, dat de verklaringen van de betrokkenen kinderen onvoldoende steun vinden in het benodigd sterk, innerlijk consistent, en onafhankelijk ander bewijsmateriaal. Dat betekent dat ten aanzien van elk tenlastegelegd feit alleen de aangifte van het betrokken kind als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Er wordt dus niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal hem dan ook van deze feiten vrijspreken.

5 De benadeelde partijen

5.1.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] elk € 300,00 als voorschot op de immateriële schade toe te kennen. Hij heeft gevorderd daarnaast de maatregel tot schadevergoeding op te leggen.

5.1.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op de gevorderde vrijspraken, dienen te worden afgewezen.

5.1.3 Het oordeel van de rechtbank

De benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vorderen een schadevergoeding van respectievelijk € 342,00, € 1.500,00 en € 650,00 voor de feiten 1, 2 en 3.

Verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen en bepalen dat die slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.

6 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair, 3 subsidiair, 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten;

Benadeelde partijen

- verklaart de navolgende benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering:

* [slachtoffer 1], wonende te [adres];

* V[slachtoffer 2], wonende te [adres], en

* [slachtoffer 3], wonende te [adres];

- bepaalt dat die vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;

- veroordeelt voornoemde benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. De Jager, voorzitter, mr. Duinhof en mr. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van Buyze, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op

4 oktober 2012.