Home

Rechtbank Middelburg, 25-03-2010, BL8815, 12/700118-07 (P)

Rechtbank Middelburg, 25-03-2010, BL8815, 12/700118-07 (P)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Middelburg
Datum uitspraak
25 maart 2010
Datum publicatie
25 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBMID:2010:BL8815
Formele relaties
Zaaknummer
12/700118-07 (P)

Inhoudsindicatie

In de coffeeshop Checkpoint is structureel gehandeld in strijd met de gedoogvoorwaarden (m.n. overtreding van de maximale hoeveelheid van 500 gram softdrugs en overtreding van het exportverbod). Daarnaast is via de zogenaamde achterdeur op grote schaal de Opiumwet overtreden. Ondanks de faciliterend rol van met name de gemeente waarvan ook het openbaar ministerie op de hoogte is geweest en ondanks het feit dat jarenlang niet bestuursrechtelijk en strafrechtelijk handhavend is opgetreden, wordt het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard. Ook Checkpoint diende namelijk een welbegrepen eigenbelang. De rol van de overheid is wel de reden dat aan de eigenaar en de medewerkers van de coffeeshop aanzienlijk lagere straffen worden opgelegd dan doorgaans het geval is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG

Sector strafrecht

parketnummer: 12/700118-07 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 maart 2010

in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte

[verdachte],

geboren op [1951],

wonende te [adres],

raadsman mr. Beckers, advocaat te Maastricht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 15 juni 2009, 3 en 5 november 2009, 2, 3, 5, 10 en 19 februari 2010, en 5 en 11 maart 2010. Verdachte is op de zitting van

15 juni 2009 en 11 maart 2010 verschenen. Op de overige zittingen is zijn gemachtigde raadsman verschenen. De officier van justitie mr. Rammeloo en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting d.d. 5 november 2009 en 5 februari 2010 op vordering van de officier van justitie gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging luidt als volgt:

1.

Parketnummer 700089-07 (Wolvega) en Parketnummer 700118-07 (Roden)

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006

24 oktober 2006 tot en met 31 mei 2007 (onderzoek Wolvega) en/of

op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 juni 2007

tot en met 19 mei 2008 (onderzoek Roden),

in de gemeente(n) Terneuzen en/of Hulst en/of Vlissingen, althans in het

Arrondissement Middelburg en/of het Arrondissement Breda, althans in elk geval

in Nederland,

(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf (te weten als

eigenaar/exploitant van "coffeeshop Checkpoint"),

(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt

en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,

(een) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel van

hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere

substanties zijn toegevoegd), en/of

(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) (van meer

dan 30 gram) hennep en/of hasjsiesj,

zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij

de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid

van artikel 3a van die wet;

art 3 ahf/ond B Opiumwet

art 3 ahf/ond C Opiumwet

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

2.

parketnr. 700089/07 (Wolvega)

hij op of omstreeks 1 juni 2007, in de gemeente Terneuzen,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid van (in totaal)

ongeveer 96725 gram 96816 gram, althans 96725 gram, in elk geval meer dan

30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige

elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn

toegevoegd en/of hennep, namelijk:

- in een pand aan de [pand verdachte] een hoeveelheid van ongeveer

92235 92327 gram hennep en/of hasjiesj, en/of

- in coffeeshop Checkpoint aan de [adres] een hoeveelheid

van ongeveer 4489 gram hennep en/of hasjiesj,

zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de

Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van

artikel 3a van die wet;

art 3 ahf/ond C Opiumwet

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.

hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari

2006 tot en met 20 mei 2008 in de gemeente Terneuzen, althans in het

Arrondissement Middelburg,

(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

(telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als

bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep

en/of hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige

elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd),

zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet

behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a van die wet,

immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s), toen en

aldaar, aan een of meer perso(o)n(en) (te weten klanten van de "Coffeeshop

Checkpoint"), waarvan hij wist dat die perso(o)n(en) die hennep en/of hasjiesj

vanuit Nederland naar België en/of Frankrijk zou(den) vervoeren,

hennep en/of hasjiesj verkocht en/of verstrekt en/of afgeleverd,

zulks terwijl die perso(o)n(en) daadwerkelijk die hennep en/of hasjiesj vanuit

Nederland (te weten Terneuzen) naar Frankrijk en/of België heeft/hebben

vervoerd;

art 3 ahf/ond A Opiumwet

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

en voor zover terzake het onder 3 telastgelegde een veroordeling niet mocht

kunnen volgen, terzake dat

een of meer perso(o)n(en) (te weten klanten van "coffeeshop Checkpoint") op

een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot

en met 20 mei 2008 in de gemeente Terneuzen, althans in het Arrondissement

Middelburg,

(telkens) al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen,

althans alleen,

(telkens) buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, als

bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep

en/of hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige

elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd),

zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet

behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a van die wet,

tot welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen)

in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 20 mei 2008, in de

gemeente Terneuzen, althans in het Arrondissement Middelburg,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

(telkens) medeplichtig is geweest door opzettelijk gelegenheid en/of middelen

en/of inlichtingen te verschaffen tot het plegen van die misdrijven/het

misdrijf,

welke medeplichtigheid (telkens) bestond uit het verkopen en/of verstrekken

en/of afleveren van een of meer hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hasjiesj

(gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep

waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), waarvan verdachte en/of een

of meer van zijn mededader(s) wist/wisten dat die perso(o)n(en) die hennep

en/of hasjiesj vanuit Nederland naar België en/of Frankrijk zou(den) vervoeren;

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

art 48 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

art 48 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

art 3 ahf/ond A Opiumwet

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

4.

Parketnummer 700118-07 (Roden)

hij op of omstreeks 20 mei 2008, in de gemeente Terneuzen en/of Hulst en/of

Vlissingen, althans in het Arrondissement Middelburg, tezamen en in vereniging

met anderen of een ander, althans alleen,

opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 128,65 130,8 kilogram

hennep en/of hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en

plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn

toegevoegd),

in elk geval (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (van meer dan 30 gram) hennep

en/of hasjiesj,

namelijk:

- in een pand aan de [adres ] (woning van

verdachte) ongeveer 81,20 gram hasjiesj en/of

- in een pand aan de [adres medeverdachte 1] (woning [medeverdachte 1])

ongeveer 93 gram hennep hasjiesj en/of 41 gram hennep en/of 2262 gram henneptoppen

en/of

- in een pand aan de [adres medeverdachte 2 en/of 3] (woning [medeverdachte 2] en/of

[medeverdachte 3]) ongeveer 77,71 kilogram hennep en/of 0,6 gram hasjiesj en/of

- in een pand aan de [adres medeverdachte 4] (woning [medeverdachte 4])

ongeveer 280,58 gram hennep en/of 2,47 gram hasjiesj en/of

- in een pand aan de [adres medeverdachte 5] (woning [medeverdachte 5])

ongeveer 8,132 kilogram hennep en/of 13,6 gram hasjiesj en/of

- in een pand aan de [adres medeverdachte 6] (woning [medeverdachte 6])

ongeveer 23,164 kilogram hennep en/of

- in een pand aan de [pand verdachte] (eigendom verdachte, onbewoond)

ongeveer 71,2 gram hennep en/of

- in een pand aan de [adres medeverdachte 7] (woning [medeverdachte 7]),

ongeveer 4348 gram hennep en/of 433,2 gram hennep (verwerkt in joints) en/of

2,40 gram hasjiesj en/of

- in een pand aan de [adres medeverdachte 8] (woning [medeverdachte 8])

ongeveer 9942 gram hennep en/of

- in een pand aan de [adres Checkpoint] (Coffeeshop checkpoint)

ongeveer 4212,3 gram hennep en/of hasjiesj en/of

- in een pand aan de [adres kantoor] (kantoor coffeeshop

Checkpoint) ongeveer 7,76 gram hasjiesj en/of 7,15 gram hasjiesj,

zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij

de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid

van artikel 3a van die wet;

art 3 ahf/ond C Opiumwet

art 11 lid 2 Opiumwet

5.

hij in of omstreeks de periode van 26 juni 2007 tot en met 01 juli 2007 in de

gemeente Terneuzen, in elk geval in Nederland,

ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen

misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,

opzettelijk vanuit België binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als

bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 4043 gram, in elk geval

een (grote) hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij

die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van

artikel 3a van die wet,

opzettelijk met een van zijn mededader(s) telefonisch een afspraak heeft

gemaakt tot levering van een hoeveelheid hennep vanuit België naar Nederland

en/of (waarna) die mededader een (personen)auto met hennep heeft beladen

en/of met die (beladen) (personen(auto) naar/in de richting van Nederland is

vertrokken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

art 3 ahf/ond A Opiumwet

art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 11 lid 4 Opiumwet

en voor zover terzake het onder 5 telastgelegde een veroordeling niet mocht

kunnen volgen, terzake dat

[medeverdachte 9] in of omstreeks de periode van 26 juni 2007 tot en met

01 juli 2008 2007 in België, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 9]

voorgenomen misdrijf om opzettelijk (vanuit België) binnen het grondgebied van

Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,

ongeveer 4043 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid hennep,

zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan

wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,

opzettelijk (met verdachte) een telefonische afspraak heeft gemaakt tot

levering van een hoeveelheid hennep vanuit België naar Nederland en/of waarna

die [medeverdachte 9] een (personen)auto met hennep heeft beladen en/of naar/in de

richting van Nederland is vertrokken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,

tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 26

juni 2007 tot en met 01 juli 2007 opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of

inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door met

die [medeverdachte 9] telefonisch contact te onderhouden en/of (daarin) een

afspraak tot levering van een partij verdovende middelen (hennep) op 1 juli

2007 bij/aan de "coffeeshop Checkpoint" te maken en/of een prijsafspraak te

maken, althans die [medeverdachte 9] mede te delen dat het met de prijs wel goed

komt;

art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

art 3 ahf/ond A Opiumwet

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

art 11 lid 4 Opiumwet

6.

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 juni 2007

tot en met 20 mei 2008, in de gemeente Terneuzen,

(telkens) tezamen en in verenging met een ander of andern, althans alleen,

(telkens) gebruik makende van technische hulpmiddelen, te weten 45 (verborgen)

camera's, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt,

wederrechtelijk van (een) perso(o)n(en), aanwezig op een voor publiek

toegankelijke plaats (te weten coffeeshop Checkpoint) en/of een/de openbare

weg (nabij en/of rondom coffeeshop Checkpoint), (een) afbeelding(en) heeft

vervaardigd;

art 441b Wetboek van Strafrecht

7.

hij in of omstreeks de periode van 02 juni 2007 tot en met 25 september 2008,

in de gemeente Terneuzen (in perceel [adres Checkpoint]), al dan niet

opzettelijk, één of meer radiozendapparaten, te weten:

- een radiozendapparaat als bedoeld in artikel 1.1 onder kk van de

Telecommunicatiewet een zogenaamde GSM-jammer, (merk Radio Capsule, model

SRC-300), bestemd voor het uitzenden van een permanent signaal over de

frequentiebanden van 920 tot en met 945 Megahertz en/of 1810 tot en met 1895

Megahertz (welke frequentiebanden in gebruik zijn bij een of meer providers

van mobiele telefonie) en/of

- twee radiozendapparaten als bedoeld in artikel 1.1 onder kk van de

Telecommunicatiewet, zogenaamde portofonen, (merk Motorola, model Radiuis

CP100, serienummers 009TFW4527 en/of 009TFW4481), bestemd voor het uitzenden

en ontvangen van (communicatie)signalen op vrij programmeerbare frequenties

liggende in de 400-500 Megahertzband,

heeft aangelegd en/of geheel of gedeeltelijk heeft aangelegd en/of aanwezig

heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder

van die radiozendapparaten op grond van hoofstuk 3 van de Telecommunicatiewet

geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;

art 10.9 lid 1 Telecommunicatiewet

art 1 lid 1/ahf sub 1 Wet op de Economische Delicten

art 10.16 lid 1 Telecommunicatiewet

8.

hij op of omstreeks 20 mei 2008, in de gemeente Terneuzen,

(een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door

een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn

kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover

daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde

betekenis te zijn gebezigd;

art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

9.

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 juni 2007

tot en met 20 mei 2008,

in de gemeente Terneuzen, althans in het Arrondissement Middelburg en/of het

Arrondissement Breda en/of elders in Nederland,

tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,

(telkens) opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit

een samenwerkingsverband van personen en/of rechtspersonen, te weten uit hem,

verdachte en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of

[medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of

[medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 4]

en/of [medeverdachte 5] en/of Chess B.V. en/of een of meer ander(e)

perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en),

welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven

als bedoeld in artikel 11, derde lid en/of artikel 11, vierde lid en/of

artikel 11 vijfde lid van de Opiumwet, namelijk:

- het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of

hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen

van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd) en/of

- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf,

opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen

en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep en/of hasjiesj

(gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep

waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd) en/of

- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen

van hennep en/of hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en

plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn

toegevoegd) en/of

- het medeplegen van en/of de medeplichtigheid aan een of meer van de

hierboven omschreven gedraging(en),

en welke deelneming bestond uit (al dan niet door middel van één of meer

rechtsperso(o)n(en)):

- het opzetten van een (aantal) rechtsperso(o)n(en) rond en/of ten dienste van

(de exploitatie van) "coffeeshop Checkpoint" en/of

(zie onder meer pagina 6417, 3164, 1180 tot en met 1999)

- het aanvragen van en/of op naam hebben staan van een

gedoogvergunnig/beschikking voor het uitbaten/exploiteren van "coffeeshop

Checkpoint" en/of

(zie onder meer pagina 6412, 5468, 1133 tot en met 1147)

- het exploiteren van een coffeeshop en/of

(zie onder meer pagina 6422, 6195)

- het (laten) aanschaffen en/of (laten) installeren van een (geautomatiseerd)

kassasysteem (met geïntegreerde weegschaal) ten behoeve van de verkoop van

bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en) en/of het (laten) inrichten van een of

meer verkooppunt(en) in die coffeeshop ter uitvoering van bovengenoemd(e)

misdrijf/misdrijven en/of

(zie onder meer pagina 6423, 3166, 5124)

- het in dienst nemen en/of aansturen van personeel ten behoeve van de

bevoorrading (met bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en)) van bovengenoemde

verkooppunten (vanuit een kantoorruimte) ter uitvoering van bovengenoemd(e)

misdrijf/misdrijven en/of

(zie onder meer pagina 6417, 1203 tot en met 1221)

- het in (loon)dienst nemen en/of aansturen en/of opleiden van een of meer

medewerker(s) ten behoeve van de inkoop van een of meer partij(en) van

bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en) voor "Coffeeshop Checkpoint" en/of

(zie onder meer pagina 6195, 6196, 6417, 6437, 6535, 6536, 6539, 6540, 12338,

12339, 12340)

- het onderhouden van contacten met een of meer mededader(s) met betrekking

tot de uitvoering van voornoemd(e) misdrijf/misdrijven en/of

(zie onder meer pagina p. 5409, 6534, 6535, 12011, 12066)

- het hebben van een of meer ontmoeting(en) met een of meer mededader(s) met

betrekking tot de uitvoering van voornoemd(e) misdrijf/misdrijven en/of

(zie onder meer pagina 12011)

- het geven van opdrachten aan een of meer mededader(s) met betrekking tot de

uitvoering van voornoemd(e) misdrijf/misdrijven en/of

(zie onder meer pagina 3171, 3188, 5409, 5412, 5947, 5962, 12145,

- het aanschaffen en/of ter beschikking stellen van een of meer

dienstvoertuig(en) ten behoeve van het vervoeren van een of meer partij(en)

van bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en) en/of

(zie onder meer pagina 6417, 5948)

- het (laten) maken/inrichten van een (verborgen) kast in een kantoor van

Coffeeshop Checkpoint ten behoeve van de opslag in en/of bevoorrading met

bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en) van "Coffeeshop Checkpoint" en/of door

zodoende controlerende instanties (zoals de politie) te misleiden omtrent de

totale handelshoeveelheid van bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en) van/in

"Coffeeshop Checkpoint" en/of

(zie onder meer pagina 6423, 6438, 5400)

- het benaderen van een of meer medewerker(s) van "Coffeeshop Checkpoint" voor

het ter beschikking stellen van opslagruimte(n) ten behoeve van de opslag van

een of meer partijen van bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en) en/of

(zie onder meer pagina 6443, 6444, 3165, 5192, 5193, 5207, 5393, 5412, 6003,

6023, 12607, 12609)

- het betalen van een geldelijke vergoeding aan een of meer medewerker(s)

voor de opslag van een of meer partij(en) van bovengenoemd(e) verdovend(e)

middel(en) en/of

(zie onder meer pagina 1416, 6473, 5195, 6005)

- het in (loon)dienst nemen/hebben en/of aansturen van een of meer

thuiswerker(s)/thuiswerkster(s) met betrekking tot de uitvoering van

voornoemd(e) misdrijf/misdrijven en/of

(zie onder meer pagina 6423, 5092, 5142, 5186, 5348, 5392, 5399, 5440, 5465,

6003, 6015)

- het in (loon)dienst nemen en/of aansturen van een of meer vervoerder(s) van

bovengenoemd(e) verdovende middel(en) ter uitvoering van voornoemd(e)

misdrijf/misdrijven en/of

(zie onder meer pagina 6438, 6439, 3390, 3345, 3340, 5091, 5196, 5197, 5207,

5349, 5393, 5412, 5434, 5440, 5467, 5468,

- het onderhouden van contacten met een of meer leverancier(s) van

bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en) van "Coffeeshop Checkpoint" ten

behoeve van de uitvoering van voornoemd(e) misdrijf/misdrijven en/of

(zie onder meer pagina 12002, 8007, 12694, 12762, 12764, 12784, 12872, 12883,

12886, 12894, 12902, 12908, 12917, 12931, 12932, 12934, 12942, 12943, 12944,

12945, 12949, 12951)

- het hebben van ontmoetingen met een of meer leverancier(s) van

bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en) van "Coffeeshop Checkpoint" ten

behoeve van de uitvoering van voornoemde misdrijven en/of

(zie onder meer pagina 8007, 12465, 12634, 12864, 12934, 12936, 12940, 12953)

- het aansturen van een meer perso(o)n(en) ten behoeve van de logistieke en/of

organisatorische ondersteuning van de uitvoering van voornoemde misdrijven

en/of

(zie onder meer pagina 6436, 3167, 5081, 5085, 5086, 5391, 5396)

- het vaststellen van de verkoopprijs en/of inkoopprijs van bovengenoemd(e)

verdovend(e) middel(en) en/of

(zie onder meer pagina 4005, 3165, 12485, 12338)

- het controleren en/of handhaven en/of bevorderen van de kwaliteit van een of

meer partij(en) van bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en) en/of

(zie onder meer pagina 4005, 5351, 5398, 12338)

- een of meer geldbedrag(en) ter beschikking stellen ten behoeve van de

inkoop van een of meer partij(en) van bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en)

en/of

(zie onder meer pagina 3164, 12066)

- het aanwezig hebben van een of meer geldbedrag(en) die

betrekking hadden op de uitvoering van bovengenoemd(e) misdrijf/misdrijven

(zie onder meer pagina 6443, 5109)

- het (mede)plegen en/of medeplichtig zijn aan een of meer van bovengenoemd(e)

misdrijf/misdrijven,

(zie onder meer pagina 24, 6422, 3166, 8189, 1003, 1009, 1222, 1240, 1241,

1242)

terwijl hij, verdachte, van de organisatie medeoprichter en/of leidinggevende

en/of bestuurder is geweest;

art 11a lid 2 Opiumwet

art 11a lid 1 Opiumwet

3 Inleiding

De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen een reeks andere verdachten. Alle strafzaken hebben na dagvaarding een gelijke proceduregang gevolgd. Zij zijn gezamenlijk aangebracht op een regiezitting. De verwijzing(en) naar de rechter-commissaris voor het verhoren van getuigen en voor het doen van overige onderzoek was in alle zaken gelijkluidend. De resultaten van de werkzaamheden van de rechter-commissaris zijn in alle dossiers gevoegd en dat geldt ook voor de stukken die werden verkregen na incidenten of anderszins. De officier van justitie heeft in alle zaken één requisitoir gehouden en pas aan het einde daarvan gespecificeerd naar de verschillende verdachten. De raadslieden hebben zich in de hele proceduregang geschaard achter elkaars verzoeken en verweren.

Gezien het voorgaande en het principiële karakter van het merendeel van de strafzaken in deze megazaak (Roden/Wolvega/Zoerte, hierna genoemd Checkpoint) heeft de rechtbank ervoor gekozen om de vonnissen in te richten op dezelfde wijze. Dat betekent ook dat in alle vonnissen de verweren door de raadslieden van alle verdachten worden besproken.

De rechtbank zal ter bevordering van de leesbaarheid en de transparantie van het vonnis reeds vanaf de voorvragen (en derhalve al vóór de bewijsoverwegingen) de vindplaatsen van voetnoten voorzien. Het strafdossier in de zaak Checkpoint is opgenomen in een groot aantal ordners. De zaak Checkpoint omvat drie deelonderzoeken. De bladzijden zijn telkens voorzien van een doorlopende paginanummering. Hieronder zal de rechtbank voor de verwijzing naar de onderliggende bewijsmiddelen zich beperken tot het noemen van de specifieke pagina’s waarop de informatie staat vermeld. Om aan te geven uit welk deelonderzoek de pagina’s komen zal de rechtbank voor de paginanummers de eerste letter van het onderzoek opnemen. Het onderzoek Wolvega wordt derhalve aangeduid met een “W”, het onderzoek Roden met een “R” en het onderzoek Zoerte met een “Z”. De leesbaarheid van het vonnis is naar het oordeel van de rechtbank óók gediend door alle (mede)verdachten te noemen bij hun achternaam.

4 De voorvragen

4.1 De geldigheid van de dagvaarding

De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.

4.2 De bevoegdheid

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

4.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.3.1 Het standpunt van de verdediging

Ramsahai

De verdediging heeft gesteld dat de vereiste onafhankelijkheid ontbreekt. Het openbaar ministerie dat betrokken is geweest bij het onderzoek Checkpoint, en nu de verdachten vervolgt, is ook het openbaar ministerie dat het beleid en de handhaving met betrekking tot de coffeeshop Checkpoint in de driehoek mede heeft bepaald. Zij had een leidende en regisserende rol voor wat betreft de aanpak van de criminele organisatie. De verdediging wijst in dat kader op een persbericht van het openbaar ministerie. Daarnaast is het politieonderzoek in deze zaak uitgevoerd door hetzelfde korps waarvan de korpsbeheerder betrokken was bij het ontwikkelen van het beleid in de driehoek. Het openbaar ministerie in Middelburg had onderhavige zaak moeten overdragen aan een openbaar ministerie in een ander arrondissement, omdat de driehoek met elkaar overhoop lag. Nu dit niet is gebeurd is er volgens de verdediging, die in dit verband ook heeft verwezen naar het arrest Ramsahai van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM), sprake van een grove schending van de beginselen van een goede procesorde en dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging.

De driehoek was - op het moment dat de gedoogverklaring aan [verdachte] op 15 november 2005 werd afgegeven - op de hoogte van het feit dat er steeds meer klanten de coffeeshop bezochten en dat een groot deel daarvan uit het buitenland afkomstig was. Ook heeft het openbaar ministerie de verplaatsing van Checkpoint naar de nieuwbouw niet tegengehouden, terwijl zij wist dat de coffeeshop hoofdzakelijk de buitenlandse markt bediende.

De verdediging heeft gesteld dat de officier van justitie in zijn onderzoek naar Checkpoint geen enkel oog heeft gehad voor de mogelijke strafbare betrokkenheid van de driehoek, in de zin van medeplichtigheid. Het onderzoek heeft zich alleen gericht op de exploitanten en het personeel van de coffeeshop Checkpoint.

Het openbaar ministerie heeft eenzijdig informatie verstrekt. Mr. Suijkerbuijk, de toenmalige advocaat van Checkpoint, heeft - namens Checkpoint - tijdens het onderzoek langdurig en intensief contact gehad met de gemeente en justitie. Op 15 juni 2007 heeft hij in een e-mail aan de zaaksofficier van justitie aangedrongen op overleg en daarbij op treffende wijze de bizarre positie geschetst waarin Chess BV en [verdachte] waren terechtgekomen: “… Cliënt zit klem tussen twee overheden met verschillende agenda’s.” In dat licht is de vraag van de officier van justitie waarom [verdachte] zich nooit tot het openbaar ministerie heeft gewend onbegrijpelijk.

Tijdens het onderzoek naar Checkpoint is mr. Suijkerbuijk in dienst genomen bij het openbaar ministerie in Middelburg. Mr. Valente heeft hem uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij een beroep op zijn verschoningsrecht dient te doen, omdat hij anders vervolgd zal worden. Het openbaar ministerie kan in bijzondere omstandigheden op voorhand laten weten dat iemand niet zal worden vervolgd voor het opgeven van zijn verschoningsrecht. Het openbaar ministerie is blijkbaar van mening dat in onderhavige zaak geen bijzondere omstandigheden aan de orde zijn. Het stond mr. Suijkerbuijk, nu [verdachte] het niet wenselijk vindt dat zijn voormalige advocaat zich beroept op zijn verschoningsrecht, vrij om over de zaak te spreken. De opstelling van mr. Suijkerbuijk bewijst alleen het openbaar ministerie een dienst en niet [verdachte].

De verdediging heeft voorts nog gewezen op het feit dat de plaatsvervangend-hoofdofficier van justitie mr. Valente heeft deelgenomen aan een overleg tussen de deelnemers van de driehoek voorafgaand aan de verhoren bij de rechter-commissaris. Zij is van mening dat het openbaar ministerie door deze handelwijze haar recht op vervolging heeft verspeeld en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Het gedogen

De verdediging heeft voorts betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, omdat hij heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, meer in het bijzonder het vertrouwens-, gelijkheids- en kenbaarheidsbeginsel. De verdediging heeft om dit betoog te onderbouwen in haar pleitnota een uitvoerig beeld geschetst van de totstandkoming en de inhoud van het gedoogbeleid, de verkoop van cannabis aan buitenlanders en de omvang van de coffeeshop.

De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachten erop mochten vertrouwen dat - nu de coffeeshop door een onderdeel van de overheid werd gedoogd - zij niet door een ander onderdeel van diezelfde overheid strafrechtelijk zouden worden vervolgd. Indien sprake zou zijn geweest van een wijziging van het vervolgingsbeleid, had dat aan Checkpoint en zijn medewerkers kenbaar gemaakt dienen te worden.

De verdediging concludeert voorts dat de vervolging in strijd is met het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, nu het openbaar ministerie de vervolging heeft ingezet op basis van een uitleg van de gedoogcriteria die door geen enkel ander parket wordt gedeeld en ook niet is gebaseerd op vastgesteld en kenbaar gemaakt beleid. Zij heeft daarbij gewezen op de onjuiste uitleg van de officier van justitie van de gedoogcriteria met betrekking tot de verkoop aan buitenlanders en de omvang van de coffeeshop. Het is al lange tijd duidelijk dat het weren van buitenlanders uit coffeeshops juridisch niet haalbaar is. De in de gedoogverklaring hieromtrent opgenomen bepaling had een symbolisch karakter. De burgemeester heeft deze bepaling vanaf het begin in zijn begeleidend schrijven buiten werking gesteld. De verdediging heeft opgemerkt dat, indien de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] door de gedoogverklaring wordt gedwongen onderscheid te maken tussen Nederlanders en buitenlanders, dit voorschrift onverbindend dient te worden verklaard. Ten aanzien van de omvang van de coffeeshop hanteert de officier van justitie een niet bestaand gedoogcriterium. De verkoop van meer dan 500 gram cannabis per dag levert volgens de verdediging, in tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie stelt, geen overschrijding op van de gedoogcriteria, mits niet meer dan 5 gram per klant wordt verkocht. Door op deze gronden te vervolgen handelt het openbaar ministerie in strijd met de gepubliceerde gedoogcriteria en dat levert een schending op van het vertrouwensbeginsel.

Daarnaast is er sprake van een vervolging door het openbaar ministerie die strijd oplevert met het verbod van willekeur, nu coffeeshop Miami zijn klanten wel mag blijven bedienen. Dit betreft ook zo’n 1.000 klanten per dag, voornamelijk afkomstig uit het buitenland.

Vertrouwensbeginsel

De verdediging heeft gesteld dat de rechtbank door het openbaar ministerie is misleid door de informatie van de criminele inlichtingeneenheid (hierna: CIE) van 18 april 2007 als start van het onderzoek aan te merken. In de driehoek is immers in 2005 al door officier van justitie mr. Jeuken gezegd dat een strafrechtelijk onderzoek tegen Checkpoint ingesteld zou worden. Naar de mening van de verdediging dient dit tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te leiden.

De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie kritisch te toetsen. De verdediging is van mening dat de zuiverheid van oogmerk bij deze beslissing ontbreekt. Zij mag daarbij niet voorbij gaan aan de rol van de lokale driehoek, die er medeverantwoordelijk voor is dat Checkpoint heeft kunnen uitgroeien tot de onderneming die zij ten tijde van het strafrechtelijk onderzoek was. De politie, justitie, de belastingdienst, de plaatselijke politiek en het openbaar ministerie hebben vanaf 1999 stelselmatig het overtreden van de Opiumwet goedgekeurd, aangemoedigd en gefaciliteerd. De belastingdienst wist dat gebruik werd gemaakt van stashes en had dat aan de officier van justitie moeten melden. Dit blijkt ook uit de brief van staatssecretaris De Jager van 6 februari 2008. Niettemin waren de politie en ook justitie al jarenlang op de hoogte dat gedoogvoorwaarden werden overtreden. Door niet eerder in te grijpen heeft het openbaar ministerie haar recht op vervolging verspeeld en derhalve dient zij niet ontvankelijk te worden verklaard. De zaaksofficier van justitie had voorts bij zijn vervolgingsbeslissing de opstelling van de driehoek dienen te betrekken. Nu hij dit niet heeft gedaan is het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging geschonden. Het openbaar ministerie dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn strafvervolging wegens grove strijd met de beginselen van een behoorlijk procesrecht.

Telefoontaps

De verdediging heeft naar voren gebracht dat al vanaf 2004 bekend was bij de politie dat Checkpoint een stash aanhield. Sinds die tijd is de hoeveelheid informatie over Checkpoint die bij de overheid in haar diverse vormen bekend was alleen maar toegenomen, zodat het niet noodzakelijk was een zwaar en ingrijpend dwangmiddel als een telefoontap toe te passen. De rechter-commissaris had bovendien niet mogen oordelen dat er een verdenking bestond van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid van het wetboek van strafvordering en evenmin dat daardoor een ernstige inbreuk op de rechtsorde was gemaakt. Het ging in deze zaak immers om een gedoogde coffeeshop waarbij iedereen kan begrijpen dat wat via de voordeur wordt verkocht, via de achterdeur moet worden aangevoerd. Juist in verband met de inkoop van de drugs was [verdachte] in juni 2007 uit voorlopige hechtenis geschorst. Toepassing van de telefoontap is in deze zaak in strijd geweest met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Op het grondwettelijk en verdragsrechtelijk, in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), gewaarborgde recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven van verdachten is een onherstelbare inbreuk gemaakt. Deze inbreuk moet leiden tot niet-ontvankelijk-verklaring van het openbaar ministerie.

4.3.2 Het standpunt van de officier van justitie

Ramsahai

De officier van justitie heeft gesteld dat het onderzoek zich heeft gericht op de strafbare feiten van Checkpoint. Dit opsporingsonderzoek is gescheiden van het beleid van de driehoek. Het belangrijkste is dat het onderzoek voor de verdachten “fair” moet zijn geweest. Dat dit het geval is geweest, blijkt uit de onderzoeksresultaten die transparant zijn terug te vinden in het procesdossier. Naar de mening van de officier van justitie is het EVRM niet geschonden en heeft Checkpoint niet te maken gehad met - vanuit de driehoek gestuurd - bevooroordeeld onderzoek. Bovendien is de hele zaak voorgelegd aan de rechtbank, zodat de rechter de zaak integraal kan beoordelen.

De officier van justitie stelt dat in een grensregio moeilijk is tegen te houden dat vanuit een gedoogde shop softdrugs aan buitenlanders wordt verkocht. Naar de mening van de officier van justitie was de vaststellingsovereenkomst over de verhuizing van Checkpoint een gewone zakelijke transactie. Logisch was dat de gedoogverklaring mee zou verhuizen.

De officier van justitie stelt dat de gemeente, de driehoek en het openbaar ministerie niet vereenzelvigd kunnen worden met wat Checkpoint deed. Hij heeft aangegeven dat het gedoogbeleid en de afstemming over de handhaving weliswaar in de driehoek is gemaakt, maar dat het aan Checkpoint was om hiermee aan de slag te gaan en zich aan de voorwaarden te houden.

De officier van justitie heeft aangevoerd dat mr. Suijkerbuijk, toenmalig advocaat van Checkpoint, ervoor had kunnen kiezen een getuigenverklaring af te leggen, ondanks zijn geheimhoudingsplicht. Hem is door mr. Valente niet opgedragen een beroep te doen op zijn verschoningsrecht. Wel is hem opgedragen op het parket niet over de zaak Checkpoint te praten.

Naar de mening van de officier van justitie is niet gebleken dat getuigen inhoudelijk hun – bij de rechter-commissaris af te leggen – verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Er is uitsluitend over procedurele kwesties gesproken.

Het gedogen

De officier van justitie is van mening dat het gedoogbeleid niet aan een vervolging van strafbare feiten in de weg staat. De Aanwijzing, het gedoogbeleid en de driehoek gaan in feite over de “voordeur” van de gedoogde shop en niet over de “achterdeur”. Als de gedoogvoorwaarden worden overtreden is het openbaar ministerie altijd bevoegd deze op te sporen en te vervolgen. Over de opsporing is zelfs in de driehoek gesproken. De driehoek vond Checkpoint te groot en dat wist Checkpoint ook. De omvang van de shop was de crux. Er was geen sprake van nieuw beleid van het openbaar ministerie. Dat vooraf niet gewaarschuwd is dat ingegrepen zou worden, is niet onverenigbaar met het gezamenlijk in de driehoek invulling geven aan de handhaving van het gedoogbeleid.

In verband met de gedoogvoorwaarden heeft de officier van justitie uitgelegd dat in het pand niet meer dan 500 gram handelsvoorraad aanwezig mocht zijn. Buiten het pand mocht helemaal geen voorraad aanwezig zijn. Voorts mocht geen softdrugs verkocht worden aan diegenen van wie werd vermoed dat zij die drugs naar het buitenland zouden vervoeren. Door Checkpoint is niets ondernomen om invulling te geven aan deze voorwaarde. Naar de mening van de officier van justitie zijn genoemde gedoogvoorwaarden geschonden en is regelrecht gehandeld in strijd met de Opiumwet.

Vertrouwensbeginsel

De officier van justitie heeft aangevoerd dat Checkpoint van meet af aan een grote coffeeshop was. Checkpoint bepaalde de handel en leek zich daarbij aan de regels te houden. Voor iedereen was duidelijk dat Checkpoint kleiner moest worden. Daarvoor was Checkpoint zelf – als vergunninghouder – de eerst aangewezen verantwoordelijke. Op basis van informatie van de CIE dat er een grote hoeveelheid softdrugs in de coffeeshop zou liggen, is opsporingscapaciteit vrijgemaakt en is een strafrechtelijk onderzoek tegen Checkpoint gestart. Er was reden te veronderstellen dat die grote verkochte hoeveelheid niet alleen illegaal werd aangevoerd, maar ook dat Checkpoint zelf strafbare feiten pleegde.

Telefoontaps

De officier van justitie heeft aangevoerd dat aan de vereisten voor de inzet van BOB-middelen was voldaan en dat het voor het onderzoek nodig was die middelen in te zetten omdat niet uitsluitend kon worden afgegaan op wat verdachten zeiden en omdat los van hun mededelingen moest worden nagegaan of de voorwaarden in concreto werden overtreden. Drugsdelicten leveren volgens de officier van justitie ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde op. De eerste inval bevestigde de hypothese dat Checkpoint strafbare feiten pleegde. [verdachte] is uit voorlopige hechtenis geschorst onder de voorwaarde dat hij geen nieuwe strafbare feiten zou plegen en daarna is Checkpoint weer gaan draaien als vanouds. De officier van justitie meent dat de inzet van de BOB-middelen ook daarna gerechtvaardigd was.

4.3.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.3.1 Ramsahai

De rechtbank stelt voorop dat een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar de gedoogde coffeeshop Checkpoint in Terneuzen en naar de medewerkers van die shop. Dit onderzoek is verricht door de politie Zeeland, onder leiding van het openbaar ministerie Middelburg. De vraag - die nu door de verdediging aan de orde is gesteld – is of dit Zeeuwse openbaar ministerie wel voldoende onafhankelijk was om dit onderzoek te verrichten.

Naar het oordeel van de rechtbank betekent het feit dat het openbaar ministerie deelneemt aan de driehoeksoverleggen, waarin over allerlei handhavingsvraagstukken wordt gesproken, in zijn algemeenheid niet dat dat onderdeel van het openbaar ministerie (het parket) vervolgens niet meer zou kunnen optreden tegen strafbare feiten die in het eigen arrondissement worden gepleegd. Dat is, gezien de taak- en bevoegdheidsverdeling, nu juist wel het geval. Dat de driehoek heeft ingestemd met een gedoogverklaring maakt dit niet anders; het is heel gebruikelijk dat verdenking van overtreding van de gedoogvoorwaarden of verdenking van strafbare feiten die nooit zijn gedoogd, door het eigen parket worden onderzocht en vervolgd.

Of zich in deze zaak bijzondere omstandigheden voorgedaan hebben is dan de volgende vraag. In deze zaak is, in tegenstelling tot hetgeen zich in de zaak Ramsahai voordeed, geen van de verdachten werkzaam onder gezag van het openbaar ministerie Middelburg. De officier van justitie die tot de invallen heeft besloten en de officier van justitie die de zaak op zitting heeft behandeld, hebben bovendien niet zelf in de thans relevante periode in de driehoeksoverleggen geparticipeerd. De behandelend officier van justitie heeft ook in persoon actief bijgedragen aan de waarheidsvinding, hetgeen ook door de verdediging is opgemerkt. De conclusie is dat van de stelling dat de officier van justitie in zijn vervolgingsbeslissingen niet onafhankelijk heeft geoordeeld in het geheel niet is gebleken.

Er is in deze zaak wel één complicerende factor geweest, die de verdediging overigens in een ander verband heeft benoemd, maar die de rechtbank op deze plaats zal bespreken. De toenmalige raadsman van Checkpoint, mr. Suijkerbuijk, is op enig moment overgestapt van de advocatuur naar het openbaar ministerie. Na een periode in Breda te hebben gewerkt, is hij geplaatst bij het parket in Middelburg. Gesteld is dat mr. Suijkerbuijk, terwijl [verdachte] uitdrukkelijk als zijn wens te kennen heeft gegeven dat zijn voormalig raadsman een verklaring zou afleggen, zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen omdat hiertoe door het parket de opdracht zou zijn gegeven. De suggestie is gewekt dat hij zelfs onder druk zou zijn gezet om dat te doen.

De rechtbank stelt vast dat een dergelijke gedachte niet zou zijn ontstaan als een ander parket dan het Middelburgse parket vervolgingsbeslissingen in deze zaak had genomen. In die zin is de gang van zaken te betreuren. De vraag is echter niet wat de schijn is, maar hoe de kwestie inhoudelijk moet worden beoordeeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat het aan de voormalig raadsman zelf is te bepalen of en in hoeverre hij zich op zijn verschoningsrecht wenst te beroepen. Uit de verklaring die mr. Suijkerbuijk bij de rechter-commissaris wel heeft afgelegd blijkt dat hij zijn voornemen om zich op zijn verschoningsrecht te beroepen met de deken heeft besproken en dat hij door dat gesprek in zijn initiële voornemen bevestigd werd. Hij heeft ook gezegd hij na zijn aantreden als officier van justitie op het parket met mr. Valente heeft gesproken over het dilemma, dat Valente hem heeft gezegd dat hij vrij was te verklaren, maar dat hij nog altijd de geheimhoudingsplicht had als gewezen raadsman. Verder heeft mr. Valente gezegd dat, mocht mr. Suijkerbuijk die geheimhoudingsverplichting schenden, dat gevolgen zou kunnen hebben. Mr. Suijkerbuijk heeft ook verklaard: “Het gesprek dat ik met mr. Valente heb gehad over mijn positie als gewezen raadsman is evenmin van invloed geweest op de door mij gemaakte afweging ten aanzien van mijn geheimhoudingsplicht. Ik voelde mij niet op enigerlei wijze geïntimideerd door dat gesprek. Ik trek mij op dit punt niets aan van wat anderen vinden dat ik zou moeten doen”.

Dit alles overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat niet gebleken is dat het openbaar ministerie mr. Suijkerbuijk onder druk heeft gezet in het nemen van zijn beslissing. Dat deze beslissing voor [verdachte] een teleurstelling is geweest maakt dat niet anders. Overigens is het de rechtbank niet gebleken dat [verdachte] over de houding van zijn gewezen raadsman een klacht heeft ingediend bij de deken of de raad van discipline.

Dit onderdeel samenvattend is de rechtbank van oordeel dat de vereiste onafhankelijkheid van het openbaar ministerie aanwezig is geweest. Het Zeeuwse politiekorps en de Zeeuwse officier van justitie konden – naar het oordeel van de rechtbank - dit opsporingsonderzoek verrichten. Op dit punt zijn geen beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden en de verweren daaromtrent worden dan ook verworpen.

4.3.3.2 Gedogen

Inleiding

Ten behoeve van de verkoop van softdrugs in de coffeeshop Checkpoint is een gedoogverklaring afgegeven. Het typisch Nederlandse verschijnsel gedogen is het gevolg van een ontwikkeling in het overheidsbeleid en raakt in zijn doelen en praktische uitwerking tal van terreinen zoals de volksgezondheid, de maatschappelijke ontwikkeling, de internationale verhoudingen en ook de rechtsorde, daarbij inbegrepen de openbare orde, de al dan niet grensoverschrijdende criminaliteit en de handhaving van rechtsregels.

In deze strafzaak hebben de procespartijen aandacht gevraagd voor de geschiedenis, de uitgangspunten en de vormgeving van het landelijke gedoogbeleid en de lokale vertaling daarvan in de gemeente Terneuzen. De rechtbank zal daarom bij de bespreking van de gevoerde verweren inzake de ontvankelijkheid van de officier van justitie niet voorbijgaan aan het bredere kader van het gereguleerd gedogen van de verkoop van softdrugs en de betrokkenheid daarbij van overheidsorganen. Allereerst zal de rechtbank een kort overzicht geven van de ontwikkelingen in het gedogen om deze daarna toe te spitsen op de situatie in Terneuzen. Daarmee wordt de strafzaak Checkpoint van een relevant decor voorzien. Vervolgens zal zij bepalen hoe de aan [verdachte] verleende gedoogverklaring rechtens dient te worden uitgelegd om daarna te bespreken of de daarin gestelde voorwaarden zijn overtreden. De rechtbank zal besluiten met een conclusie over de ontvankelijkheid van de officier van justitie vanuit het perspectief van de gedoogsituatie.

De uitleg van de gedoogvoorwaarden en de bespreking van de vermeende overtredingen worden onderbouwd door de bevindingen van de rechtbank uit het strafdossier en het verhandelde ter zitting. Voor de meer algemene beschrijving van het ontstaan en de latere ontwikkelingen van het gedoogbeleid heeft de rechtbank geput uit openbare bronnen. Deze beschrijving kan niet volledig en uitputtend zijn. De rechtbank heeft echter transparant willen maken vanuit welk algemeen referentiekader zij deze strafzaak heeft beschouwd.

Ontwikkelingen gedoogbeleid

Het telen, verwerken, bezitten, verkopen, im- en exporteren van drugs waaronder softdrugs (hash en weed) is sinds 1928 strafbaar . Dergelijke strafbare feiten kunnen dus door de officier van justitie worden vervolgd en voor de rechter worden gebracht. In de opsporing en de vervolging van deze feiten is Nederland de laatste vijftig jaar echter uit de pas gaan lopen met de ons omringende landen.

In de zestiger jaren wordt drugsgebruik vooral bij jong volwassenen populair. In die cultureel beschouwd woelige tijd gaat men ook spreken van een scheiding tussen hard- en softdrugs . Sindsdien worstelt de overheid met de vraag hoe om te gaan met de verkoop en het gebruik van hash en weed. Er is aanvankelijk sprake van een grote overheidstolerantie. Op popfestivals wordt tegen de verkoop en het gebruik van softdrugs niet opgetreden . Iedere zaterdag meldt de publieke radio de prijzen van de diverse soorten hash en weed . Overigens vormen de verkoop van kleine hoeveelheden en het gebruik van softdrugs in die tijd nog misdrijven!

Als duidelijk wordt dat met name het gebruik van heroïne een gevaar vormt voor de gezondheid van de gebruikers gaat de overheid over tot verdere regulering. Aan de belangen van volksgezondheid wordt een steeds groter belang gehecht. De vraag naar drugs wordt ontmoedigd door middel van een actief zorg- en preventiebeleid. Markten worden gescheiden. Werd de verkoop van een kleine hoeveelheid softdrugs eerder nog beschouwd als een misdrijf, bij de wetswijziging van 1976 wordt dit bestempeld als een overtreding. Daarmee is de strafwettelijke scheiding van hard- en softdrugs een feit. Het openbaar ministerie had deze scheiding al eerder doorgevoerd door middel van richtlijnen, waarin de verschillende soorten drugs verschillend werden behandeld vanuit de opportuniteit . De bestrijding van de productie en de handel van softdrugs wordt verscherpt terwijl bij de kleinschalige verkoop van softdrugs de rechtsfiguur van het formeel gedogen ontstaat. Worden eerst huisdealers gedoogd, later strekt het gedoogbeleid zich uit over commerciële coffeeshops. In 1991 worden landelijk de zogenaamde AHOJ-G criteria ook formeel van kracht nadat zij eerder al het kader vormden waaronder de verkoop van softdrugs wordt gedoogd. Deze criteria zijn in de loop der tijd nader uitgewerkt . De meest opvallende wijziging is het terugbrengen van de gedoogde verkoop van 30 naar 5 gram per klant , waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de verkoop is bedoeld voor het eigen gebruik van de koper.

De AHOJ-G criteria, aangevuld met nadere criteria , die bij het landelijk gedoogkader worden gehanteerd in de tenlastegelegde periode kunnen als volgt worden samengevat:

- geen Afficering/reclame: alléén een summiere aanduiding op de shop, geen borden langs de weg, geen reclame gericht op buitenlandse toeristen ;

- geen verkoop van Harddrugs of aanwezigheid in de shop;

- geen Overlast, zoals parkeeroverlast, hinderlijk rondhangen, wildplassen enz.;

- geen verkoop of toegang aan Jongeren onder de 18 jaar;

- niet meer dan 5 Gram (Gewicht) per dag verkopen aan dezelfde koper;

- geen grotere voorraad in de shop dan 500 gram;

- geen alcohol in de coffeeshop.

Met dit landelijk gedoogkader als uitgangspunt kunnen de lokale overheden de verkoop van cannabisproducten gedogen. De verkoop van cannabisproducten blijft echter als zodanig strafbaar. Bij het gedogen gaat het erom dat de openbaar ministerie gebruik maakt van een wettelijke bevoegdheid en afziet van vervolgen. In dat geval wordt het algemeen belang van hogere orde geacht dan het belang van de vervolging (opportuniteitsbeginsel).

De afweging of verkoop in een coffeeshop kan worden gedoogd, wordt gemaakt in het zogenaamde driehoeksoverleg: het periodieke overleg van de burgemeester, de officier van justitie en de (plaatselijke) politiechef . In dat overleg worden acties en beleid van bestuur en justitie op tal van terreinen besproken en gecoördineerd. Indien de driehoek tot gedogen besluit, geeft de burgemeester een gedoogbeschikking – ook gedoogverklaring genoemd – af, waarin ook nadere voorwaarden kunnen worden gesteld. De officier van justitie verbindt zich aan deze beschikking zolang de voorwaarden worden nageleefd . Voorbeelden van nadere voorwaarden zijn een minimale afstand tussen coffeeshop en een school, de noodzaak van een horecavergunning, het verbod te leveren aan personen waarvan moet worden aangenomen dat zij de drugs naar het buitenland zullen meenemen en allerlei voorwaarden ten aanzien van openingstijden, brandveiligheid, vakbekwaamheid, administratie en transactievoorwaarden.

Bij overtreding van de voorwaarden kan de burgemeester bestuursrechtelijk optreden (bijvoorbeeld al dan niet tijdelijk sluiten) en kan de officier van justitie besluiten tot vervolging.

De Aanwijzing Opiumwet schrijft voor dat het Openbaar Ministerie zich inspant om in het driehoeksoverleg met de burgemeester afspraken te maken over een efficiënte en effectieve hantering van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten.

Na het jaar 2000 lijkt de slinger zich terug te bewegen in de richting van een minder tolerant overheidsbeleid inzake softdrugs . Er komt een groeiend besef dat cannabisgebruik bij jongeren tot gezondheidsschade kan leiden, ook omdat door betere teeltmethoden het gehalte van de werkzame stof THC aanmerkelijk groter wordt. Onderzoek wijst uit dat er op grote schaal wordt gekweekt in woonwagenkampen en sociaal zwakkere wijken, waarbij de aansturing en de groothandel steeds meer geschiedt door criminele groeperingen. De winsten worden witgewassen en het onderscheid tussen ‘onderwereld’ en ‘bovenwereld’ vervaagt. Voeg daarbij de toename van overlast van drugstoeristen in vooral de grenssteden, en de maatschappelijke en de bestuurlijke ongerustheid is een feit.

De Cannabisbrief van 2004 en het regeerakkoord van 2007 zijn belangrijke ijkpunten van de aanscherping van het beleid inzake coffeeshops en het terugdringen van de hennepteelt . De minister van justitie weigert categorisch om de achterdeur te reguleren en het bestuur krijgt een instrumentarium van bevoegdheden om harder op te treden tegen coffeeshops: sluiten van drugspanden , bestuursdwang en onteigenen van overlastgevende panden .

Terwijl zich een stringenter overheidsbeleid uitkristalliseert, vinden de invallen in Checkpoint plaats op 1 juni 2007 en 20 mei 2008.

Gedoogbeleid in Terneuzen

In de gemeente Terneuzen was lange tijd geen sprake van een gedoogbeleid . Het stond politie en justitie vrij om tegen alle overtredingen van de Opiumwet op te treden. Dat verhinderde niet dat de drugsproblematiek de gemeente Terneuzen boven het hoofd groeide. Begin jaren negentig werd in ongeveer 70 panden gedeald. Soft- en harddrugs liepen daarbij door elkaar wat verkoop en gebruik betreft en er was sprake van uit de hand lopende drugsgerelateerde overlast en criminaliteit. Een en ander resulteerde in 1995 in een pakket van maatregelen van zowel bestuur als justitie. In de gemeente kwam een gedoogbeleid tot stand op grond waarvan de verkoop van cannabis onder voorwaarden werd gedoogd in slechts twee coffeeshops, te weten Miami en Checkpoint . In het project Houdgreep traden politie en justitie consequent op tegen de illegale drugspanden, straatdealen en de overlast die het drugstoerisme met zich meebracht. Het in 1995 door de driehoek ingezette beleid wordt als succesvol omschreven .

De hierboven beschreven landelijk ontwikkeling naar een strenger softdrugsbeleid lijkt tot half 2007 in Terneuzen niet te leiden tot een aanscherping van het beleid. Op 15 november 2005 wordt door de burgemeester een nieuwe gedoogverklaring afgegeven aan [verdachte] .

Uit de begeleidende brief blijkt dat de burgemeester bekend is met het grensoverschrijdend drugstoerisme. Hij schrijft dat daardoor niet meer overlast wordt veroorzaakt dan door de horeca in het aangrenzend uitgaansgebied. Voor zover de rechtbank heeft kunnen lezen in de door de officier van justitie overgelegde verslagen heeft de plaatselijke driehoek geen besluiten genomen inzake een beleidswijziging naar een stringentere handhaving van het softdrugs beleid in Terneuzen. De justitiële handhaving middels de inval in Checkpoint kwam voor het Terneuzense gemeentebestuur als een verrassing.

De gedoogverklaring

In deze strafzaak is van belang de door de burgemeester van Terneuzen op 15 november 2005 verleende ‘gedoogverklaring coffeeshop’. De rechtbank zal de voor deze strafzaak relevante onderwerpen en voorwaarden van de gedoogverklaring bespreken. Zij zal daarbij vaststellen hoe deze onderwerpen en voorwaarden moeten worden uitgelegd. De inhoud van de aanbiedingsbrief van 15 november 2005 (onderwerp: motivering beschikkingen coffeeshop Checkpoint) beschouwt de rechtbank als integraal onderdeel van de gedoogverklaring.

a. Strafrechtelijke relevantie adressant gedoogverklaring

De gedoogverklaring is verzonden naar [verdachte] [p/a Terneuzen]. Op de verzendlijst komt Checkpoint niet voor. Voorwaarde C.1 luidt voorzover van belang: “Deze gedoogverklaring is op naam aan u verleend …” , “Deze beschikking is behalve persoonsgebonden tevens …”, “niet overdraagbaar en …”

Voorwaarde C.5 bepaalt dat de gedoogverklaring van rechtswege eindigt door het zich voordoen van wijzigingen in de persoon van de exploitant, de rechtsvorm van de onderneming en/of …” De horeca-exploitatievergunning van 1 november 2005 is verleend aan Chess B.V. en stelt vast dat vijf personen als leidinggevende zullen optreden onder wie [verdachte]. In de bij de gedoogverklaring behorende aanbiedingsbrief relateert de burgemeester dat hij een horeca-exploitatievergunning heeft afgegeven aan [verdachte], Chess B.V., handelsnaam Checkpoint.

Volgens de verdediging kan slechts [verdachte] en niet Chess B.V. worden beschouwd als de adressant van de gedoogverklaring. Bestuursrechtelijk is daar veel voor te zeggen. Bij de exploitatie van de coffeeshop maakte [verdachte] gebruik van personen – zijn werknemers én de rechtspersoon Chess B.V. – en middelen: het pand en de gedoogverklaring. Deze verklaring heeft een uitdrukkelijk persoonsgebonden karakter, is niet overdraagbaar en eindigt van rechtswege bij wijziging van rechtsvorm. De gedoogverklaring is een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. [verdachte] is de “vergunninghouder” en kan de voorwaarden (doen) overtreden. Hij is ook degene die aan illegale situaties een einde kan maken.

Of vanuit het bestuursrechtelijk perspectief [verdachte] moet worden aangemerkt als adressant van de gedoogverklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant voor de strafvordering. Als de voorwaarden van de gedoogverklaring worden nageleefd, wordt door de officier van justitie niet opgetreden, ook niet tegen Chess B.V. of de medewerkers van [verdachte]. Worden de voorwaarden wel overtreden dan is de gedoogverklaring als het ware van tafel en kunnen alle (mede)plegers van de alsdan vervolgbare strafbare feiten worden vervolgd. Het is dan aan het openbaar ministerie om de betrokkenheid van de verdachten ([verdachte], Chess B.V. en anderen) aan te tonen.

b. Bezit handelshoeveelheid: hoeveelheid

Voorwaarde A.4 luidt: “De handelshoeveelheid softdrugs mag ten hoogste 500 gram bedragen en mag enkel in de inleiding omschreven ruimten aanwezig zijn.” Ter zitting hebben de procespartijen in discussie gebracht of deze 500 gram softdrugs bij voortduring in de coffeeshop aanwezig mag zijn of dat de voorwaarde moet worden gelezen als de maximum handelshoeveelheid per dag.

De voorwaarde van de maximale handelsvoorraad werd geïntroduceerd in 1996 . Algemeen wordt aangenomen dat het 500-grams criterium geen tijdseenheid bevat, zodat het continu aanvullen van de voorraad mogelijk is . De rechtbank heeft noch uit de bepalingen van de gedoogverklaring noch uit de daarbij behorende aanbiedingsbrief kunnen afleiden dat de burgemeester van Terneuzen bij het afgeven van de gedoogverklaring verplichtingen inzake de handelsvoorraad heeft willen opleggen, die de omvang van de handel zou beperken. Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat de voorwaarde van de maximale handelshoeveelheid van 500 gram niet is gebonden aan een tijdseenheid. Er mag dus steeds maximaal 500 gram softdrugs in de daartoe bestemde ruimten van de coffeeshop aanwezig zijn.

c. Bezit handelshoeveelheid: locatie

Voorwaarde A.4 luidt: “De handelshoeveelheid softdrugs mag ten hoogste 500 gram bedragen en mag enkel in de inleiding omschreven ruimten aanwezig zijn ”.

De gedoogverklaring wordt ingeleid met de mededeling dat een vergunning voor een horeca-inrichting is verleend voor de onderbouw van het pand [adres Checkpoint]. De begeleidende brief onder 1. Inleiding meldt dat er een horeca-exploitatievergunning is afgegeven voor de exploitatie van een coffeeshop in de benedenverdieping van voornoemd pand.

Voorwaarde A.16 luidt: “De oppervlakte van de horecaruimte (niveau [adres]) bedraagt ten hoogste 99 m², de maximum oppervlakte van de overige (opslag)ruimten (niveau ondergronds) waarin softdrugs aanwezig mogen zijn, is 50 m² (in totaal 150 m²)”.

Bij zijn verhoor door de rechter-commissaris heeft de bijzondere opsporingsambtenaar [politie-ambtenaar 1] een plattegrond van het pand [adres Checkpoint] overgelegd . Ten behoeve van de controle had [politie-ambtenaar 1] de gedoogverklaring en de plattegrond bij de gemeente opgevraagd. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of deze plattegrond onderdeel vormt van de gedoogverklaring, maar de plattegrond geeft wel inzicht in de indeling van het betrokken pand. De rechtbank concludeert dat met in de voorwaarde A.16 opgenomen horecaruimte en (opslag)ruimten worden bedoeld de geel gemarkeerde horecaruimte en bergruimte. De tweede bergruimte op de benedenverdieping kan daar gezien de beperking van de totale oppervlakte niet worden bijgeteld.

Uit de voorwaarde A.4 in combinatie met de aangehaalde passages uit de inleiding leidt de

rechtbank af dat de gehele onderbouw van het pand [adres Checkpoint] als horeca-inrichting kan worden geëxploiteerd als een coffeeshop. In die onderbouw staan veel ruimten ten dienste van die exploitatie: hal, portaal en toiletten voor de bezoekers en het personeel, de kleedruimte voor het personeel en het kantoor voor het houden van de in voorwaarde C.4 verplichte administratie. Daarnaast is er de horecaruimte en opslagruimte op de benedenverdieping, waarover voorwaarde A.16 bepaalt dat enkel dáár de maximaal toelaatbare handelshoeveelheid van 500 gram zich mag bevinden. Dus bijvoorbeeld niet in de andere ruimten zoals de hal, de toiletten, de kleedruimte en het kantoor.

Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat de voormelde voorwaarden aldus moeten worden uitgelegd dat in de hiervoor omschreven locatie slechts een handelsvoorraad van 500 gram softdrugs aanwezig mag zijn en wel uitsluitend in de zich in de onderbouw bevindende horecaruimte (niveau [adres], grootte 99 m²) en in de (grootste, 50 m²) opslagruimte ondergronds.

d. Verkoop voor export

Voorwaarde A.6, aanhef en tweede gedachtenstreepje, luidt: “Verboden is de verkoop c.q. aflevering van cannabisproducten aan personen, waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat deze drugs naar het buitenland zullen uitvoeren”.

In de aanbiedingsbrief meldt de burgemeester: “Het lokale gedoogbeleid is gericht op de lokale markt en om die reden streeft de gemeente naar beperking of zo mogelijk uitsluiting van verkoop aan niet-ingezetenen. Echter vanwege het verbod op discriminatie in artikel 1 van de Grondwet kan er volgens de huidige inzichten geen beperking worden gesteld aan bijvoorbeeld de buitenlandse drugstoeristen”.

Naar het oordeel van de rechtbank kan de aangehaalde passage uit de aanbiedingsbrief geen toelichting vormen op het gestelde in de voorwaarde A.6, aanhef en tweede gedachtenstreepje. De voorwaarde gaat immers niet over niet-ingezetenen, maar over personen, waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat deze drugs naar het buitenland zullen uitvoeren. De voorwaarde kan dus bijvoorbeeld ook Zeeuws-Vlamingen betreffen. Er is in deze voorwaarde geen sprake van discriminatie en de rechtbank acht de voorwaarde dan ook niet in strijd met artikel 1 van de Grondwet. De voorwaarde discrimineert niet omdat zij gelijkelijk wordt gesteld aan ingezetenen en niet-ingezetenen. De rechtbank deelt derhalve niet de mening van de verdediging dat de “pro forma opgenomen” norm leidt tot ongeoorloofde discriminatie. De op het discriminatieverbod betrekking hebben jurisprudentie is dan ook niet van toepassing.

Samengevat is de rechtbank van oordeel dat de voorwaarde A.6, aanhef en tweede gedachtenstreepje niet onverbindend is.

e. Affichering

Voorwaarde A.9 luidt : “Voor de verkoop van cannabisproducten mag op geen enkele wijze buiten de inrichting reclame worden gemaakt, dat wil zeggen er mag niet op enigerlei wijze wervend worden opgetreden om daarmee de aandacht op de inrichting te vestigen, door middel van het plaatsen van advertenties, sponsoring van evenementen, het verspreiden van foldermateriaal of welke andere reclame-uiting dan ook (krant, radio, tv, internet etc.)”.

De toelichting Ad. f Reclame bepaling uit de aanbiedingsbrief stelt dat met deze bepaling het afficheerverbod van de AHOJ-G criteria is aangescherpt. Hieruit leidt de rechtbank af dat de voorwaarde zo moet worden geïnterpreteerd dat in ieder geval aansluiting moet worden gezocht bij de algemeen aanvaarde uitleg van dit verbod. De rechtbank wijst daarbij op enkele van de vele concrete toelichtingen op het verbod: “dit betekent geen reclame anders dan summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit” en “geen borden langs de weg” .

Gezien het voorgaande legt de rechtbank voorwaarde A.9 ruim uit: verboden is het kenbaar maken van een softdrugs verkooppunt door middel van elk medium .

Zijn de voorwaarden van de gedoogverklaring overtreden?

a. Maximale handelshoeveelheid softdrugs

Voorwaarde A.4 luidt: “De handelshoeveelheid softdrugs mag ten hoogste 500 gram bedragen en mag enkel in de inleiding omschreven ruimten aanwezig zijn.”

Bij de controle op 1 juni 2007 in het pand [adres Checkpoint] werden in “de inleiding omschreven ruimten” 712,35 gram en in de kantoorruimte 3777,45 gram hashish en hennep aangetroffen. Uit de bij die inval in beslag genomen administratie van Checkpoint blijkt voor de periode 15 oktober 2006 tot 1 juni 2007 een gemiddelde dagomzet van bijna 7 kg . Volgens de voorraadadministratie (documenten ‘beginvoorraad’) was daartoe nagenoeg altijd meer dan 500 gram in het pand [adres Checkpoint] beschikbaar, op 25 januari 2007 zelfs bijna 11,5 kg . Bij de controle op 20 mei 2008 in het pand [adres Checkpoint] werden in “de inleiding omschreven ruimten” 606,60 gram en in de kantoorruimte 3605,70 gram hashish en hennep aangetroffen. Uit de in beslag genomen administratie (lijsten met beginvoorraad, dagelijks opgemaakte turflijsten, kassa en klant gegevens) blijkt opnieuw dat de totale voorraad in het pand nagenoeg constant boven de 500 gram was . Dat past in het beeld van de verklaringen die in deze strafzaak zijn afgelegd: van buiten het pand [adres Checkpoint] werden partijen softdrugs aangevoerd en opgeslagen in de kantoorruimte , zijnde een onderdeel van de locatie waar zich geen softdrugs mochten bevinden.

Gezien de bovenvermelde constateringen is er naar het oordeel van de rechtbank vrijwel voortdurend sprake geweest van overtreding van voorwaarde A.4 en wel op twee manieren: (1) er waren steeds softdrugs aanwezig in het kantoor, zijnde een andere dan de exclusief daarvoor aangewezen ruimten en (2) er werden in de onderbouw van het pand [adres Checkpoint], de locatie waarin de coffeeshop mocht worden geëxploiteerd, steeds méér dan 500 gram softdrugs opgeslagen.

De door de officier van justitie en de verdediging aangehaalde jurisprudentie met betrekking tot de opslag van softdrugs buiten de coffeeshop en de consequenties daarvan voor de overtreding van de gedoogvoorwaarden kunnen buiten beschouwing blijven nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de voorwaarde inzake de maximaal toegelaten hoeveelheid handelsvoorraad van 500 gram is overtreden door de voortdurende opslag van extra softdrugs in het kantoor.

b. Verkoop voor de export

Voorwaarde A.6, aanhef en tweede gedachtenstreepje, luidt: “Verboden is de verkoop c.q. aflevering van cannabisproducten aan personen, waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat deze drugs naar het buitenland zullen uitvoeren”.

Blijkens het onderzoek van bureau Intraval van mei 2007 kwam het merendeel van de klanten van Checkpoint en Miami uit het buitenland. Ongeveer 7% van de bezoekers kwamen uit Terneuzen en nog eens 3% bestond uit Nederlanders buiten Terneuzen. Ruwweg 90% van de bezoekers kwam uit België (50%) en Frankrijk (40%). De Nederlanders namen gemiddeld 3,0 gram softdrugs af, de Belgen 4,9 gram en de Fransen 7,6 gram. Het ging in de onderzochte periode om totaal 2300 tot 2900 bezoekers per dag voor de beide coffeeshops . Al veel eerder was bekend dat het merendeel van de klanten van de coffeeshops in Terneuzen afkomstig was uit het buitenland. Behalve naar de bronnen die de verdediging daartoe opvoert , wijst de rechtbank naar de aanbiedingsbrief bij de gedoogverklaring en naar de procedures die rond de bestemming van het pand Westkolkstaat 4 zijn gevoerd. Uit grenscontroles bleek dat de aangehouden Belgen en Fransen die in Terneuzen softdrugs hadden gekocht deze softdrugs over de Nederlands-Belgische grens wilden vervoeren.

De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of [verdachte] en het in zijn opdracht handelende personeel konden vermoeden dat (een deel van de) klanten die in Checkpoint softdrugs kwamen kopen, deze cannabisproducten naar het buitenland zouden uitvoeren.

In één joint wordt ongeveer 0,3 gram cannabis gebruikt . Checkpoint rekende met 0,2 tot 0,3 gram per joint . In ieder geval zullen uit 5 gram gemiddeld ten minste 15 joints worden gedraaid. Gebruikers roken deze hoeveelheid in het algemeen niet direct op. Dat is voor de meeste gebruikers fysiek nagenoeg onmogelijk . De horecaruimte was ook niet ingericht op het ter plaatse gebruiken door duizenden personen per dag. De kopers namen het merendeel van de aangeschafte softdrugs derhalve uit de coffeeshop mee om thuis of elders te gebruiken. Voor de in Nederland woonachtige kopers zal dat in het algemeen in Nederland zijn geweest. Met de overigens denkbare mogelijkheid dat een inwoner van Zeeuws-Vlaanderen de softdrugs mee zou nemen naar familie of kennissen over de grens behoefde een verkoper van Checkpoint geen rekening te houden. Maar ten aanzien van de kopers van Belgische en Franse origine kon hij redelijkerwijze aannemen dat deze klanten de softdrugs meenamen naar hun woonadres in het buitenland. De rechtbank voelt zich daarin gesteund door de hoeveelheden die de klanten uit het buitenland aanschaften. Nederlanders kochten per bezoek gemiddeld aanmerkelijk minder cannabis. Zij hoefden immers minder ver te reizen om hun gebruikersvoorraad aan te vullen. Belgen en Fransen kochten echter maximaal in . Voor hen was het heen en weer reizen qua tijd en geld veel bezwaarlijker.

De leiding en medewerkers van Checkpoint waren op de hoogte van het grote aantal buitenlandse kopers. Zij konden het horen aan de taal waarin de bestellingen werden gedaan en zij konden het zien aan de buitenlandse kentekens van de auto’s waarmee dagelijks het parkeerterrein vol stond. Checkpoint gebruikte flyers in de Franse en Engelse taal. De verkoop aan buitenlanders was al jaren omvangrijk . Voorwaarde A.6 verbiedt de verkoop van cannabisproducten aan buitenlanders niet. De verkoop van een of enkele joints aan buitenlanders was dus toegestaan. Maar indien men 5 gram verkocht aan talloze buitenlanders, kon men redelijkerwijze vermoeden dat een aantal van deze personen de drugs naar het buitenland zou uitvoeren. De leiding en medewerkers van Checkpoint hebben nimmer beperkingen gesteld aan de omvang van de verkoop aan de Fransen en Belgen. Er werd zelfs niet bij deze klanten geïnformeerd wat men met een twijfelachtige hoeveelheid softdrugs van plan was .

Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voorwaarde A.6, aanhef en tweede gedachtenstreepje bij voortduring en jarenlang werd overtreden. De rechtbank wijst erop dat de coffeeshophouder niet verplicht was om de maximale hoeveelheid softdrugs te verkopen. Aan iemand waarvan men redelijkerwijze kon aannemen dat deze de drugs zou exporteren, had de verkoop beperkt kunnen worden tot de hoeveelheid van het directe gebruik.

c. Affichering

Voorwaarde A.9 luidt : “Voor de verkoop van cannabisproducten mag op geen enkele wijze buiten de inrichting reclame worden gemaakt, dat wil zeggen er mag niet op enigerlei wijze wervend worden opgetreden om daarmee de aandacht op de inrichting te vestigen, door middel van het plaatsen van advertenties, sponsoring van evenementen, het verspreiden van foldermateriaal of welke andere reclame-uiting dan ook (krant, radio, tv, internet etc.)”.

De rechtbank stelt vast dat tot in 2008 langs de toegangswegen van Terneuzen blauwe borden stonden met in witte letters “coffeeshops” met een witte pijl, alles omrand door een witte lijn als ware het officiële ANWB-verwijsborden . Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voorwaarde A.9 overtreden. Maar niet door [verdachte]. Het heeft de rechtbank bevreemd dat de feitelijke plaatsing van de borden is geschied door de gemeente Terneuzen, zijnde het bestuursorgaan dat het verbod van affichering als voorwaarde in de gedoogverklaring heeft opgenomen .

Gedogen en ontvankelijkheid

Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat enkele voorwaarden van de gedoogverklaring op 15 november 2005 afgegeven door de burgemeester van Terneuzen zijn overtreden en wel – voor wat betreft de hoeveelheid en plaats van de opslag van softdrugs en de export – bij voortduring vanaf 1 januari 2006. Strafrechtelijk bezien was derhalve de verkoop van softdrugs in de onderbouw van het pand [adres Checkpoint] niet door middel van gedogen toegestaan. Daaruit volgt dat de officier van justitie bij het overwegen van de vervolging van [verdachte]/Checkpoint niet gebonden was aan de gedoogverklaring. Vanuit het perspectief van de gedoogsituatie is naar het oordeel van de rechtbank voor een niet-ontvankelijkheidverklaring dan ook geen plaats.

4.3.3.3 Vertrouwensbeginsel

Algemeen

De rechtbank stelt allereerst vast dat het vertrouwensbeginsel in deze zaak niet kan worden ingeroepen als het gaat om gedoogde strafbare feiten. Er is in het verlengde van 4.3.3.2 immers geen sprake van (ten dele) gedoogde handelingen. De verdenking betreft overtreding van de Opiumwet. Het gaat er nu om of verdachten door mededelingen of gedragingen van het openbaar ministerie erop konden vertrouwen dat de door hen gepleegde strafbare feiten niet zouden worden vervolgd. Daarbij kan een rol spelen in hoeverre verdachten meenden en mochten menen dat ze op een nette manier bezig waren met het runnen van een gedoogde coffeeshop.

Het vertrouwensbeginsel kan vervolging door het openbaar ministerie onder omstandigheden wel degelijk in de weg staan. Hoe moet dit worden beoordeeld voor de vervolging van de leiding en medewerkers van Checkpoint? Allereerst stelt de rechtbank vast dat uit het dossier niet is gebleken dat het openbaar ministerie aan de leiding en medewerkers van Checkpoint mededelingen heeft gedaan dat er tegen strafbare feiten niet zou worden opgetreden . Bij het beoordelen van de gedragingen van het openbaar ministerie ligt het echter niet zo eenvoudig.

De rechtbank heeft uit het dossier afgeleid dat het openbaar ministerie zich aanmerkelijk minder geprononceerd richting Checkpoint heeft gedragen dan de gemeentelijke overheid. Tegelijk moet het openbaar ministerie wel worden geacht via de driehoek op de hoogte te zijn geweest van de ontwikkelingen die Checkpoint sinds de tweede helft van de negentiger jaren doorgemaakte. Ontwikkelingen waaraan de leiding en medewerkers van Checkpoint vertrouwen meenden te kunnen ontlenen dat zij op een rechtmatige wijze bezig waren. Vanuit die optiek zal de rechtbank hieronder deze ontwikkelingen bespreken.

Omvang en groei bekend bij de autoriteiten

Nadat binnen de driehoek tot een gedoogbeleid was besloten, werd in mei 1996 Checkpoint een van de twee gedoogde coffeeshop in Terneuzen. Het gedoogbeleid bleek dermate succesvol dat de gemeente alle medewerking verleende aan de nieuwbouw, die voor wat betreft de verkoop- en opslagruimte uiteindelijk ongeveer vijf maal zo groot werd . Bij de laatste verhuizing is zelfs een vaststellingsovereenkomst opgesteld die voor Checkpoint compensatie voor omzetverlies moest garanderen voor het geval er in de vergunningensfeer iets zou misgaan. Ten behoeve van de coffeeshop werd een groot parkeerterrein aangelegd. Deze ruime voorzieningen werden toegestaan juist ook met het oog op de grote toeloop van klanten, voor het merendeel afkomstig uit België en Frankrijk. Voor deze locatie werd op 15 november 2005 een gedoogverklaring afgegeven, naar de rechtbank moet aannemen, met instemming van justitie en politie. In de driehoek wordt immers het gedoogbeleid gecoördineerd.

Niet alleen de groei van de faciliteiten van de coffeeshop was bij de gemeente bekend, ook was het al jarenlang voor iedereen in Terneuzen, ook voor [burgemeester 1], die van 1 december 1989 tot juli 2003 burgemeester van de stad was , zonneklaar dat er bij Checkpoint heel veel bezoekers kwamen. De opvolgend burgemeester [burgemeester 2] wist te vertellen dat er in 2002 al duizenden bezoekers per dag werden geteld . Omdat de gemeente niet wilde afgaan op indrukken heeft zij onderzoek laten doen door het bureau Intraval . Uit het rapport van dat bureau bleek dat er bij de coffeeshops Checkpoint en Miami in Terneuzen per dag tussen de 2.300 en 2.900 bezoekers kwamen en dat van de twee coffeeshops Checkpoint de grootste was. Uit de omzetcijfers van Checkpoint bleek dat er in 2006 ruim drie miljoen gram drugs werd verkocht en dat er in 2007 tot 13 mei 1,4 miljoen gram werd verkocht .

Dat Checkpoint sinds jaar en dag een forse dagomzet had, was ook bij politie en justitie bekend. Politieambtenaar [politie-ambtenaar 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat Checkpoint 2 à 3.000 bezoekers per dag had. Hij had aan de hand van de bezoekersaantallen berekeningen gemaakt van de vermoedelijke hoeveelheid weed die door Miami en Checkpoint werd verkocht en het aantal kwekerijen (honderden, volgens de getuige) dat daarvoor nodig was. [politie-ambtenaar 1] had een aardig beeld van wat er aan de achterdeur naar binnen moest komen en hij dacht dat dit gold voor iedereen bij de politie. De officier van justitie mr. Jeuken zegt dat hij zich die berekening inderdaad herinnert . Ook politieteamchef [politie-ambtenaar 3] spreekt over 2.000-3.500 klanten gemiddeld per dag voor Miami en Checkpoint en hij zegt dat de omzet van Checkpoint op jaarbasis miljoenen was.

Wat kon de overheid verder weten?

Nadat de verkoop in het nieuwe onderkomen was gestart, zijn er door de overheid nauwelijks signalen richting Checkpoint afgegeven dat de shop zich onwenselijk ontwikkelde. Integendeel. De regelmatige controles, niet door de gemeente maar door de politie, leverden geen onregelmatigheden op. Teamchef [politie-ambtenaar 3] zegt dat er niet verder werd gecontroleerd dan op basis van de AHOJ-G-criteria. Commissaris van politie [politie-ambtenaar 4] verklaart dat het volgens hem nimmer is voorgekomen dat uit de controles bleek dat niet aan de gedoogcriteria was voldaan. Officier van justitie Jeuken bevestigt dat het OM zich bezighield met de controle aan de AHOJ-G-criteria en dat er niet is opgetreden tegen Checkpoint omdat er geen concrete aanwijzingen waren. Niet van alle gedoogvoorwaarden werd de naleving echter even strikt gevolgd. Politieambtenaar [politie-ambtenaar 2] , die geregeld betrokken is geweest bij de controles van Checkpoint, zegt dat hem geen opdracht is gegeven om specifiek op de buitenlanders te controleren. Ook [politie-ambtenaar 3] spreekt hierover . Dit wekt verbazing, omdat, zoals blijkt uit het driehoeksoverleg van 13 maart 2006, de officier van justitie heeft gezegd dat de afzet voor 90% de buitenlandse markt voorziet.

Ook aspecten die buiten de gedoogverklaring vielen hebben bij de controles geen prioriteit gekregen. [politie-ambtenaar 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de achterdeur geen prioriteit had . Teamchef [politie-ambtenaar 3] zegt hetzelfde . In het verslag van het driehoeksoverleg van 14 april 2005 is vermeld dat [politieambtenaar 5] van de politie in de veronderstelling verkeerde dat er niet heel erg actief naar Checkpoint moest worden gekeken .

Ook bij een andere overheidsdienst was bekend welke omvang Checkpoint had gekregen: de fiscus. Gebleken is dat Chess BV zijn boekhoudverplichtingen steeds is nagekomen en ook steeds aangifte bij de belastingen heeft gedaan. Ook uit die gegevens blijkt telkens van de groei van de onderneming . Van belang is verder het concept rapport boekenonderzoek uit 2002 waarin op briefpapier van de Belastingdienst is vermeld onder 2.2.2: “Belanghebbende mag van de gemeente Terneuzen maximaal 500 gram softdrugs aanwezig hebben op het verkooppunt. Hierop vindt regelmatig controle plaats door of namens de gemeente. Bij een dagelijkse verkoop van twee kilogram per dag zal de voorraad dus groter moeten zijn dan de toegestane hoeveelheid. Belanghebbende heeft aangegeven dat hij daarom gebruik maakt van zogenaamde stashes. Dit zijn plaatsen waar de ingekochte drugs tijdelijk worden opgeslagen. Deze ruimten bevinden zich op enige afstand van het verkooppunt. (…) Nu dagelijks gemiddeld viermaal de op het verkooppunt maximaal aanwezige voorraad wordt verkocht, zal frequent de voorraad vanuit de stashes moeten worden aangevuld. De koeriers die hiervoor moeten zorgen zullen hiervoor een vergoeding ontvangen ”. Hoe dan ook, reeds in 2002 was [verdachte] open ten opzichte van de overheid over de aanwezigheid van stashes.

Het bevreemdt de rechtbank dat ondanks het beeld dat de overheid had van Checkpoint er in het geheel niet is opgetreden. De gemeente heeft geen handhavingsacties toegepast. De belastingdienst heeft, wetende dat er sprake was van een stash en dus van overtreding van de Opiumwet, niets gemeld aan het openbaar ministerie en het openbaar ministerie heeft, terwijl ze daartoe blijkens de gesprekken in de driehoek wel aanleiding hadden, bij de fiscus niet om informatie gevraagd . Verder hebben het openbaar ministerie en de politie de controles gericht op de AHOJ-G-criteria en hebben pas in een heel laat stadium concrete aandacht gekregen voor de achterdeurcriminaliteit.

In essentie is door het gedogen, het niet optreden tegen overtredingen van de gedoogvoorwaarden en het niet actief opsporen van strafbare gedragingen rond de aanvoer van de softdrugs een toestand ontstaan waarin de gemeente, de politie, het openbaar ministerie, de fiscus enerzijds en Checkpoint anderzijds elkaar gevangen hebben gehouden. Iedere speler op het veld had zijn eigen belangen om de situatie in stand te laten.

Tijdens een van de zittingen is de suggestie gewekt dat de band tussen de overheid en Checkpoint nog verder zou zijn gegaan. Er is gesproken over een foto waarop [burgemeester 1] en [verdachte] samen zouden zijn afgebeeld in een appartement op Curaçao. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat dit nader werd uitgezocht omdat een dergelijk bericht voor alle partijen bijzonder beschadigend zou zijn. Uit dat onderzoek is niets gebleken wat de suggestie zou kunnen ondersteunen, geen foto, geen appartement, geen sociale contacten tussen [verdachte] en [burgemeester 1] en geen financiële verwevenheid in vakantieparadijzen.

Werken met zegen van de overheid?

De wijze van controleren en de resultaten, het overleg met de gemeente en de transparantie naar de fiscus gaf Checkpoint niet de indruk dat zij fout zat. Maar er is méér waardoor bij [verdachte] en zijn medewerkers de indruk kon ontstaan dat zij werkten met de zegen van de overheid. Van de drugwinsten incasseerde de gemeente maandelijks € 1.000 om drugspreventieprojecten te financieren en dat was via de driehoek bekend bij justitie en politie . Dat in dit verband de woorden heling en witwassen zijn genoemd, vindt de rechtbank niet geheel onbegrijpelijk. Als extra service voor de drugstoeristen plaatste de gemeente verwijsborden aan de grenzen van Terneuzen, een verbazingwekkende overtreding van gedoogvoorwaarde A.9 .

Illustratief voor de verhouding tussen de gemeente en Checkpoint is het gesprek dat [verdachte] en [medeverdachte 2] op 15 december 2005 hadden met burgemeester [burgemeester 2] . [verdachte] vraagt daarbij aandacht voor de toenemende criminaliteit bij de achterdeur. Hij wil graag legaal inkopen en hij wijst erop dat het vervoer van de stash naar de coffeeshop voor onveilige situaties kan zorgen. “De burgemeester informeert voorts of de coffeeshop de expertise zou kunnen verzorgen ingeval van legale teelt door een (semi-) gemeentelijke instelling zoals Dethon”, stelt het verslag . [medeverdachte 2] zegt die expertise toe en toont zich bereid om alle financiële/fiscale gegevens aan de gemeente te verstrekken. Als dit de verhouding tussen Checkpoint en de gemeente was, bevreemdt het de rechtbank niet dat [verdachte] en zijn medewerkers dachten dat zij goed werk verrichtten met het runnen van de coffeeshop.

In voornoemd overleg zegt burgemeester [burgemeester 2] toe dat hij de problematiek rondom de achterdeur zal bespreken in de lokale driehoek. Dat de portee van dit verzoek voor de burgemeester duidelijk was, blijkt uit het verslag van de driehoek van 13 maart 2006 . Daarin is vermeld: “Als burgemeester kom je op deze manier zaken te weten die je anders niet te weten komt, maar waarvan je je afvraagt of je ze wilt weten”. De burgemeester doet verslag over de druk van criminele organisaties en dat Checkpoint de weed van buiten Zeeuws-Vlaanderen betrekt. Verder komt in het gesprek naar voren dat alle inkomsten van Checkpoint netjes worden opgegeven aan de belastingdienst. In zijn requisitoir heeft de officier van justitie gezegd dat CIE-informatie het begin vormde van het onderzoek. De rechtbank heeft geen reden daaraan te twijfelen, maar het onderzoek had ook reeds in maart 2006 gestart kunnen worden. Naar de inschatting van de rechtbank had informatie (afkomstig van de hoofdverdachte zelf!) over de druk van criminele organisaties, stashes en de herkomst van de weed, de aanvraag voor de inzet van bijzondere opsporingsmethoden kunnen rechtvaardigen. De officier van justitie heeft die keuze niet gemaakt terwijl in voormelde driehoek reeds concreet werd gesproken over het harder worden van de criminaliteit aan de achterdeur en dat de manier waarop de drugs worden betrokken de georganiseerde misdaad aantrekt.

Waarom zo plotseling strafrechtelijk opgetreden?

Uiteindelijk heeft het openbaar ministerie wel actie ondernomen. Aanleiding was enerzijds de verwachting dat gezien de klandizie van Checkpoint stashes moest hebben of een voorraad moest aanhouden die groter was dan was toegestaan . Anderzijds was er concrete CIE-informatie via diverse informanten binnengekomen die inhield dat er bij Checkpoint een kluis met een voorraad van kilo’s weed zou moeten liggen en dat in de woning van [verdachte] in de [pand verdachte] eveneens kilo’s weed zouden liggen, vermoedelijk in de garage . Daarop is een onderzoek gestart dat vrij snel leidde tot de politie-inval bij Checkpoint van 1 juni 2007 .

De rechtbank heeft in het dossier tevergeefs gezocht naar een antwoord op de vraag wat het omslagpunt is geweest in het denken van het openbaar ministerie. De officier van justitie heeft ter zitting verschillende malen betoogd dat het gedoogbeleid was bedoeld om de kleinschalige verkoop aan de lokale markt mogelijk te maken . Maar dat kan naar het oordeel van de rechtbank gezien de grootte van de verkoopruimte (met plaats voor vijf kassa’s!), de ruime parkeerplaats en andere voorzieningen niet worden volgehouden. Beperking van de verkoop aan louter de lokale markt is in de procedures rond de totstandkoming van de bouwvergunning en de gedoogverklaring zelfs niet aan de orde geweest. Het ging de gemeente en in ieder geval in 2005 ook justitie juist om de grote toeloop van ook buitenlanders in goede banen te leiden en overlast te voorkomen.

Checkpoint was vóór de tenlastegelegde periode (= vóór 1 januari 2006) dus zeker geen kleine shop die zich richtte op de lokale markt. In het driehoeksoverleg van 13 november 2006 zegt de officier van justitie Valente: “Het commerciële succes van het gedoogbeleid heeft ons in de problemen gebracht” . Maar zoals nu reeds vele malen opgemerkt, had Checkpoint al jaren tevoren duizenden bezoekers.

Geen waarschuwingen

Welke ontwikkeling het voortschrijdend inzicht van het openbaar ministerie ook heeft doorgemaakt, aan [verdachte] en zijn medewerkers is dit gewijzigde beleid niet kenbaar gemaakt. Voor hen kwam de inval van 1 juni 2007 als een grote verrassing. Voor de burgemeester overigens ook. De inval is tevoren niet besproken in het driehoeksoverleg en over dat feit heeft de burgemeester zijn ongenoegen geuit .

De officier van justitie heeft gesteld dat [verdachte] na de eerste inval een gewaarschuwd man was . [verdachte] is zelfs in voorlopige hechtenis gesteld. De rechtbank merkt daarbij wel op dat hij daaruit na enige tijd is geschorst om door te kunnen gaan met de exploitatie van Checkpoint. [verdachte] lijkt naar aanleiding van deze ‘waarschuwing’ wel te hebben gereageerd. Hij is de stash buiten de werkvloer van de shop gaan organiseren en hij trof verder maatregelen om de shop nog meer conform de wensen te laten draaien. Verder heeft hij geprobeerd de voorwaarden waaronder Checkpoint verder zou kunnen gaan bespreekbaar te maken. Op 15 juni 2007 heeft de toenmalige raadsman van [verdachte], mr. Suijkerbuijk, een mail gestuurd naar de officier van justitie mr. Rammeloo. Daarin werd gesteld: “Los daarvan zou ik toch willen aandringen op een gesprek met u, teneinde overleg te kunnen plegen over een verantwoorde manier van verdere exploitatie voor de komende tijd. Alternatief is een gehele sluiting, en dat wenst de Burgemeester weer niet. Mijn cliënt zit nu klem tussen twee overheden met verschillende agenda’s”. Op 19 juni 2007 heeft de officier van justitie per mail geantwoord: “Op uw wens om overleg te voeren over het gedoogbeleid kan ik niet ingaan, omdat het OM immers niet over het gedoogbeleid gaat.” Een verdere reactie is niet gegeven tot de tweede politie-inval bij Checkpoint op 20 mei 2008. Namens [verdachte] is de vraag gesteld wat de overheid na de eerste inval van Checkpoint verwachtte en de overheid heeft, terwijl zij zelf medespeler was op het veld, de verdachte bij de beantwoording van die vraag op zichzelf teruggeworpen. De rechtbank merkt in dit verband nog wel op dat bij het terugdraaien van een onwenselijke situatie die mede door de overheid is veroorzaakt, had mogen worden verwacht dat meer zorgvuldigheid zou zijn betracht door diezelfde overheid, via de driehoek het openbaar ministerie daarbij inbegrepen.

Leidt de rol van de overheid tot niet-ontvankelijkheid van de officier?

De rechtbank wil wel aannemen dat leiding en medewerkers van Checkpoint zich veilig waanden nu de (vooral de gemeentelijke) overheid de coffeeshop zo ruim faciliteerde. Maar konden zij ook op goede gronden erop vertrouwen dat zij (nimmer) door politie en justitie zouden worden aangepakt? Want dat vormt de kernvraag bij de beoordeling of het de officier van justitie vrij stond om te vervolgen. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.

Op Checkpoint was een gedoogregime van toepassing. Binnen dat regime passen regelmatige controles van de gedoogvoorwaarden. Uit het gegeven dat tijdens eerdere beperkte controles geen overtredingen werden geconstateerd, mag niet het vertrouwen worden ontleend dat de controles altijd zo beperkt zullen worden gehouden en/of voor de betrokkenen zo gunstig zullen verlopen. Op zeker moment kan een controle of andere informatie de aanleiding vormen voor een nader justitieel onderzoek. Wat dat betreft verschilde Checkpoint niet van andere coffeeshops. In deze strafzaak werd naar aanleiding van CIE-informatie een onderzoek gestart en op zich heeft dat met het vertrouwensbeginsel niet zoveel van doen. Hierboven heeft de rechtbank al opgemerkt dat inzake het oprekken van de gedoogsituatie het openbaar ministerie zich richting Checkpoint aanmerkelijk minder geprononceerd heeft opgesteld dan de gemeente.

Van meer belang bij de beoordeling van de vervolgingsbeslissing is het – door verdachten ook niet ontkende – strafbare handelen buiten de gedoogvoorwaarden: het inkopen en het vervoer van grote hoeveelheden cannabisproducten en de verwerking en de opslag daarvan op grote schaal. Deze feiten werden door verdachten over een langere periode en vrijwel bij voortduring gepleegd. Zij zaten in de branche en dan mocht kennis bij hen worden verondersteld van de strafbaarheid van niet-gedoogde handelingen met softdrugs. De leiding van Checkpoint heeft, zoals hierboven is aangehaald, zelfs aan de burgemeester verzocht of er voorzieningen konden worden getroffen voor de achterdeurproblematiek . Op die vraag is nooit een positief antwoord gevolgd en voor het gevraagde handelen bij de achterdeur is nimmer groen licht gegeven. In ieder geval hebben verdachten in redelijkheid niet kunnen verwachten dat het openbaar ministerie van mening was veranderd ten aanzien van het vervolgen van de strafbare feiten die buiten gedoogkader werden gepleegd. Alle achterdeurhandelingen waren en bleven strafbaar en konden worden vervolgd.

Verdachten mochten er dus niet op vertrouwen dat de officier van justitie nimmer zou optreden tegen strafbare feiten verbonden met de exploitatie van zo'n grote coffeeshop. Dat verdachten van mening waren dat ze de coffeeshop niet konden exploiteren zonder het plegen van strafbare feiten buiten de gedoogsfeer doet daaraan niet af. Zij mogen het overheidsbeleid inzake de gedoogde coffeeshops dan onduidelijk vinden omdat aan de voordeur mag worden verkocht, maar aan de achterdeur niet mocht worden vervoerd, bewerkt, gestasht enz. Maar het was altijd volstrekt duidelijk dat er sprake is van strafbare feiten bij niet-gedoogde handelingen met softdrugs en bij alles dat zich bij de achterdeur afspeelt.

De verdediging heeft nog gesteld dat het openbaar ministerie Checkpoint wel heeft vervolgd en Miami niet, terwijl de laatste coffeeshop ook leverde aan zo’n duizend voornamelijk uit het buitenland afkomstige klanten per dag. Ook de verdachten die in persoon op zitting zijn verschenen, hebben hierop gewezen. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen of het hier gelijke gevallen betreft en evenmin of er in dezelfde mate verdenkingen bestonden.

Gezien het voorstaande passeert de rechtbank het verweer dat het vertrouwensbeginsel de vervolging van de officier van justitie in de weg staat. Er is geen sprake van niet-ontvankelijkheid van de officier in zijn vervolging.

De omstandigheden die de verdediging in verband met het vertrouwensbeginsel heeft aangedragen, kunnen dan wel niet leiden tot een niet-ontvankelijkheid, het zijn wel omstandigheden die de rechtbank zéér relevant acht voor de beoordeling van deze zaak.

De rechtbank zal deze omstandigheden betrekken bij het bepalen van de strafmaat .

4.3.3.4 Telefoontaps

Wolvega

De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op 29 mei 2007 de eerste machtiging voor een telefoontap ex art. 126m Sv in deze zaak en wel in de zaak tegen de verdachte [verdachte], heeft gegeven. In de machtiging is verwezen naar het onderliggende proces-verbaal van 25 mei 2007 en naar de vordering van de officier van justitie en meer in het bijzonder naar de daarin genoemde gronden en voorwaarden.

In de vordering is vermeld:

“overwegende dat ten aanzien van de verdachte [verdachte], de verdenking bestaat dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan het/de hierna te noemen misdrijf/misdrijven: 1. OW 3B;

overwegende dat dit (een) misdrijf/misdrijven betreft als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dat/die gezien zijn/hun aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert/opleveren”.

In het proces-verbaal van politie is beschreven dat uit het onderzoek van de afdeling projectvoorbereiding is gebleken dat [verdachte], de eigenaar van coffeeshop Checkpoint, in de garage van een aan hem toebehorende woning aan de [pand verdachte] in Terneuzen vermoedelijk een hoeveel verdovende middelen heeft opgeslagen ten behoeve van de coffeeshop. Uit CIE-informatie kwam naar voren dat er in de coffeeshop een voorraad softdrugs aanwezig zou zijn die de toegestane hoeveelheid van 500 gram ruim te boven zou gaan. Voorts heeft het observatieteam op 16 mei 2007 gezien dat personen gevulde sporttassen, dozen en pakketjes afleverden in de woning aan de [pand verdachte], de voormalige woning van [verdachte]. Tevens is waargenomen dat personen goederen vanaf de [pand verdachte] in Terneuzen hebben overgebracht naar de coffeeshop. De telefoontap is volgens de verbalisanten gewenst om inzicht te krijgen in de voorraad en de bevoorrading van de coffeeshop.

De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris op basis van deze informatie in redelijkheid de beslissing heeft kunnen nemen dat er een verdenking bestond terzake van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid van het wetboek van strafvordering, en dat dergelijke misdrijven gezien hun aard en samenhang met andere misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. In de parlementaire geschiedenis wordt juist ook de handel in drugs bij de voorbeelden van misdrijven met een ernstige inbreuk op de rechtsorde genoemd. Het onderzoek was gericht op de aanvoer van drugs aan de achterdeur, hetgeen nooit gedoogd is geweest, en het op voorraad hebben van een grotere hoeveelheid drugs dan werd gedoogd. Dat er al geruime tijd signalen waren die wezen op strafbare, niet gedoogde gedragingen rond een gedoogde coffeeshop betekent niet, dat juist ten aanzien van die feiten geen nader onderzoek door middel van een telefoontap mogelijk was. Het ging immers om feiten die juist niet werden gedoogd en waarover juist daarom nooit concreet mededelingen waren gedaan.

Het is juist dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie, maar het is geen onbeperkt recht. Daarop kan op een in de wet voorziene wijze inbreuk worden gemaakt, bijvoorbeeld in het belang van het voorkomen van strafbare feiten. De telefoontap is zo’n bij de wet voorziene mogelijkheid en of de reden voor de inbreuk gerechtvaardigd is, is getoetst en naar het oordeel van de rechtbank correct, door de rechter-commissaris.

Roden

De tweede serie machtigingen is begonnen met de beslissing van de rechter-commissaris van 12 oktober 2007. In de machtiging is verwezen naar het onderliggende proces-verbaal van 11 oktober 2007 en naar de vordering van de officier van justitie en meer in het bijzonder naar de daarin genoemde gronden en voorwaarden .

In de vordering is vermeld:

“overwegende dat ten aanzien van de verdachte [verdachte] de verdenking bestaat dat deze zich heeft schuldig gemaakt aan het/de hierna te noemen misdrijf/misdrijven: 1. OW 3A, 2. OW 11A/1;

overwegende dat dit (een) misdrijf/misdrijven betreft als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dat/die gezien zijn/hun aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert/opleveren”.

In het proces-verbaal van politie is beschreven dat op 1 juni 2007 bij de doorzoeking in Checkpoint ruim 5,1 kg softdrugs is gevonden en in de [pand verdachte] in Terneuzen ruim 92 kg softdrugs. Coffeeshopeigenaar [verdachte] is uit de voorlopige hechtenis geschorst in juni 2007 en de dag na de inval was de coffeeshop opnieuw geopend. Het vervolgonderzoek met de naam Roden is gestart ten einde inzicht te krijgen in de werkwijze van bevoorrading van de coffeeshop, van de personen die daarbij betrokken zijn en van de geldstromen. Tevens moet worden onderzocht of er sprake is van een criminele organisatie.

Hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen ten aanzien van het onderzoek Wolvega geldt ook hier. Zij is van oordeel dat ook in deze fase het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel in acht is genomen, met name omdat het onderzoek zich nu ook is gaan richten op het bestaan van een criminele organisatie.

Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de rechtbank ontvankelijkheid is in zijn vervolging.

4.4 De schorsing van de vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

5 Bewijsverweren

5.1 Afstemming tussen getuigen

5.1.1 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft opgemerkt dat er significante afwijkingen zijn terug te vinden in de verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris en de gespreksverslagen van de driehoek. Zij is van mening dat er terughoudendheid geboden is bij de uitlatingen van met name de deelnemers aan de driehoek daar waar wordt verklaard over de wetenschap met betrekking tot de achterdeur.

Voorafgaand aan de verhoren van de getuigen bij de rechter-commissaris heeft er afstemming plaatsgevonden tussen de deelnemers van de driehoek met betrekking tot hetgeen verklaard zou gaan worden. Zelfs de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie heeft deelgenomen aan een dergelijk vooroverleg. Ook na de eerste verhoren en vóór de tweede verhoren bij de rechter-commissaris is er onderling contact geweest over de inhoud van de verklaringen. Uit de getuigenverhoren blijkt dat op het moment dat het gaat over de achterdeur, de getuigen last hebben van geheugenverlies. Daarnaast staat op basis van de gespreksverslagen vast dat door de getuigen gelogen wordt als men spreekt over de opvattingen van Checkpoint in het kader van het gedoogbeleid. De verdediging concludeert dat de driehoek volledig verantwoordelijk is voor de groei van Checkpoint, dit oogluikend heeft toegestaan en gezocht heeft naar een zondebok toen men teruggefloten werd door de politiek.

5.1.2 Het standpunt van de officier van justitie

Volgens de officier van justitie is niet gebleken dat de getuigen inhoudelijk met elkaar over de kwestie hebben gesproken en dat zij verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Er is gesproken over procedurele, procestechnische kwesties. Dit is verboden noch laakbaar. Het is ook geen bijzondere actie. In den lande worden zelfs cursussen compareren gegeven en mediatrainingen ten behoeve van getuigenverhoren. Volgens de officier kunnen de getuigenverhoren dienen voor het bewijs.

5.1.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft geconstateerd dat de getuigen [gemeente en jusititie], voordat zij door de rechter-commissaris zijn geweest, onderling contact hebben gehad. Hun contact zou louter zijn bedoeld om informatie over de algemene gang van zaken bij dergelijke verhoren uit te wisselen.

Het is aannemelijk dat de gesprekken inderdaad louter betrekking hadden op de strafrechtelijke procedure. Uit het dossier blijkt immers niet, zeker niet nu de getuigen elkaar op onderdelen tegenspreken, dat betrokkenen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.

De rechtbank stelt met de verdediging en het openbaar ministerie vast dat er soms belangrijke verschillen bestaan tussen wat de getuigen zich nog uit de driehoeksoverleggen wisten te herinneren en hetgeen daarover uit de verslagen blijkt. Wat daarvan zij, de verslagen zijn inmiddels beschikbaar, zodat in veel gevallen rechtstreeks kan worden teruggegrepen op een bron die niet in waarde afneemt door het verloop van de tijd.

5.2 Telefoonkwesties

5.2.1 Het standpunt van de verdediging

De kwestie van de telefoontaps, die de verdediging heeft aangevoerd in de sleutel van de niet-ontvankelijk van het openbaar ministerie, is herhaald, maar nu in de sleutel van de bewijsuitsluiting.

5.2.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat zich naar zijn mening geen onregelmatigheden rond de telefoontap hebben voorgedaan. De resultaten kunnen dus gewoon voor het bewijs worden gebruikt.

5.2.3 Het oordeel van de rechtbank

Zoals hierboven reeds is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris de machtigingen voor de telefoontaps op goede gronden heeft gegeven. Er is geen enkele reden om de resultaten van de taps voor het bewijs buiten beschouwing te laten. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.

5.3 De beoordeling van het bewijs

5.3.1 Bewijsoverwegingen

5.3.1.1 Het standpunt van de officier van justitie

Wat de officier van justitie betreft is er geen enkele discussie mogelijk over de vraag of er sprake is geweest van een criminele organisatie en wie aan die criminele organisatie hebben deelgenomen. Evenmin is er discussie mogelijk wie als leider van dat criminele samenwerkingsverband moet worden gezien, namelijk [verdachte].

De officier van justitie is in zijn requisitoir nader ingegaan op de rol van de betreffende deelnemers van de criminele organisatie, te weten [verdachte], [medeverdachte 6], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 8], [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], [medeverdachte 12], [medeverdachte 3], [medeverdachte 7], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en Chess BV.

5.3.1.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft op verschillende gronden integrale vrijspraak bepleit met betrekking tot de ten laste gelegde criminele organisatie.

De verdediging heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat Checkpoint geen criminele organisatie is. In het maatschappelijk verkeer is Checkpoint gezien als een gebruikelijke werkgever. Door het Centrum Werk en Inkomen werden werkzoekenden zelfs doorverwezen naar Checkpoint. De gemeente en ook de belastingdienst zagen Checkpoint als een gewone onderneming.

Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat het vereiste criminele oogmerk van de organisatie ontbreekt en derhalve niet bewezen kan worden. Het oogmerk van een organisatie in de zin van artikel 11a Opiumwet vraagt onvoorwaardelijk opzet gelet op de jurisprudentie. Op basis van het dossier kan volgens de verdediging in redelijkheid alleen tot de conclusie worden gekomen dat [verdachte], [medeverdachte 6], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 8], [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], [medeverdachte 12], [medeverdachte 3], [medeverdachte 7], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en Chess BV binnen de gedoogkaders probeerden op een zo goed mogelijke wijze een door de overheid geaccepteerde en gefaciliteerde coffeeshop te exploiteren.

De deelnemers van de vermeende organisatie wordt feitelijk verweten het aanwezig hebben van softdrugs, het verkopen van softdrugs, het opzettelijk buiten het grondgebied brengen van softdrugs dan wel de medeplichtigheid hieraan. De verdediging heeft eerder al uitvoerig betoogd dat Checkpoint nooit opzettelijk softdrugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De overige gedragingen betreffen gedragingen die een coffeeshop mag verrichten, omdat daar nu juist heel uitdrukkelijk een gedoogverklaring voor is afgegeven. [verdachte] is zelfs in juni 2007 door de rechter-commissaris uit de voorlopige hechtenis geschorst, zodat hij zijn coffeeshop verder kon exploiteren. Moeten de werknemers van Checkpoint zich dan afvragen of zij zich schuldig maken aan overtreding van artikel 11a van de Opiumwet? De verdediging merkt daarbij nog op dat een aantal medewerkers een regulier dienstverband had als thuiswerkster, waarvoor zij een normale vergoeding ontvingen. Zij wisten niet beter dan dat zij voor een legaal bedrijf werkten. Bij hen, maar ook bij de andere verdachten, ontbreekt de wetenschap dat Checkpoint het begaan van misdrijven heeft beoogd. Uit het gehele dossier blijkt niet dat ook maar één van de verdachten onder druk is gezet om iets te doen of na te laten of dat er gevolgen in het vooruitzicht zijn gesteld indien zij niet meewerkten. Over [medeverdachte 11] is nog opgemerkt dat hij niet in dienst was van Checkpoint, maar dat hij slechts een paar keer contact heeft gehad met [medeverdachte 1], die voor Checkpoint werkzaam was.

5.3.1.3 Het oordeel van de rechtbank

Algemeen

Aan [verdachte], [medeverdachte 6], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 8], [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], [medeverdachte 12], [medeverdachte 3], [medeverdachte 7], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en Chess BV is onder andere ten laste gelegd dat zij - in de periode van 2 juni 2007 tot en met 20 mei 2008 - zouden hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet.

De deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet Voor het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 wetboek van strafrecht en van artikel 11a van de Opiumwet blijken uit de geldende jurisprudentie de navolgende criteria. Er moet sprake zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. De deelnemers dienen niet ieder voor zich te opereren, maar in een zekere duurzame onderlinge samenwerking te participeren. Voorts moet men behoren tot de organisatie en daarin een aandeel hebben dan wel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Ten slotte is specifieke deelneming aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht niet nodig, wel wetenschap in zijn algemeenheid. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is niet vereist . In het verlengde daarvan overweegt de rechtbank dat het doel dat met de criminele organisatie wordt beoogd breed kan zijn. Deelname aan de criminele organisatie kan dan ook betrekking hebben op uiteenlopende activiteiten van deze organisatie.

De werkwijze in het algemeen

Op basis van de tapgesprekken, observatieverslagen en verklaringen van getuigen stelt de rechtbank het volgende vast. Coffeeshop Checkpoint te Terneuzen was een goed draaiende coffeeshop met gemiddeld duizenden klanten per dag.

Over de dagelijkse gang van zaken het volgende: tijdens een observatie is waargenomen dat er bij de ingang twee beveiligers staan. Bezoekers ontvangen van een van deze twee mannen een nummer voor de kassa. Op een display boven de kassa’s is te zien welk nummer aan de beurt is. In de coffeeshop zijn vijf kassa’s waar softdrugs gekocht kan worden. Achter de kassa’s staan karretjes met daarop bakken waarin de drugs wordt bewaard. Nadat een klant een bestelling heeft geplaatst wordt deze samen met de prijs zichtbaar op een display. Achter de kassa’s loopt constant een vrouw op en neer, die af en toe ook de bakken bijvult. [verdachte] heeft verklaard dat de hashish is voorverpakt, maar de weed niet. Het betalingssysteem is daarop aangepast. De weed wordt op een weegschaal gelegd, de soort weed wordt ingetikt en de kassa geeft vervolgens de prijs .

[verdachte] is eigenaar en leider van coffeeshop Checkpoint te Terneuzen . Bij coffeeshop Checkpoint waren ongeveer 90 personen in loondienst . Deze personen hadden diverse functies zoals manager, hoofd personeelszaken, inkoper, transporteur, thuiswerker en -bewaarder . Ook waren er hashmannen in dienst. Een hashman is verantwoordelijk voor de voorraad in de coffeeshop. Op het moment van de inval waren er drie personen in opleiding voor hashman . Naast Checkpoint heeft [verdachte] ook nog de ondernemingen Café BV en Indumeco BV . In de eerste BV vallen het café en het restaurant van Checkpoint en in de tweede het personeel en het kantoor.

Dat de coffeeshop aldus een organisatie is, staat vast. De vraag is of het een criminele organisatie betreft. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.

De hennep en hashish die in de coffeeshop werden verkocht, werden in grote hoeveelheden bij de leveranciers opgehaald door steeds dezelfde personen van Checkpoint. Zij konden hiervoor gebruik maken van voertuigen die op naam stonden van Checkpoint , maar gebruikten ook hun eigen personenauto’s. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] bijvoorbeeld haalden de verdovende middelen op in een Volkswagen Caddy die op naam staat van Checkpoint . Ook werd er hennep aan de achterdeur afgeleverd. Uit observaties is gebleken dat de vervoerders en leveranciers afspraken op locaties in Goes en Noord-Brabant . Vervolgens werden de drugs opgeslagen in diverse stashes, bijvoorbeeld bij medewerkers van Checkpoint die niet alleen de drugs ompakten, maar ook bewaarden. In de woningen van onder andere [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], [medeverdachte 6], [medeverdachte 8], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] hebben op 20 mei 2008 doorzoekingen plaatsgevonden. Daarbij zijn grote hoeveelheden hennep en hashish aangetroffen . Uit de verklaringen blijkt dat de woningen van deze personen na de inval op 1 juni 2007 gebruikt werden als opslagplaats van hennep en hashish bestemd voor Checkpoint . Sommige bewaarders kregen daar een financiële vergoeding voor . Uit een tapgesprek tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] op

8 januari 2008 is gebleken dat [verdachte] de volgende dag met [medeverdachte 8] naar de woning van [medeverdachte 4] komt. Uit het gesprek blijkt dat hij komt kijken of er op haar zolder jointjes kunnen worden opgeslagen.

Uit tapgesprekken volgt dat [verdachte], [medeverdachte 6], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 8], [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], [medeverdachte 12], [medeverdachte 3], [medeverdachte 7], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en/of anderen regelmatig telefonisch contact met elkaar onderhielden. De telefoongesprekken waren vaak kort en inhoudelijk werd zo min mogelijk besproken, waarbij ook versluierd taalgebruik werd gebruikt . De context laat zien dat het over het algemeen gaat om werkzaamheden voor Checkpoint. Ook werden er afspraken gemaakt of opdrachten gegeven om op bepaalde plaatsen en/of tijden aanwezig te zijn . Aan de hand van afgeluisterde telefoongesprekken en observaties zijn een aantal transporten van hennep en hashish onderschept .

Gedurende de gehele dag werd door diverse personen die in dienst waren van Checkpoint op en neer gereden tussen de stashes en de coffeeshop om deze laatste te bevoorraden. Nog afgezien van het feit dat de aanvoer en de opslag in deze omvang die nooit gedoogd zijn geweest, stelt de rechtbank vast dat ook structureel een grotere hoeveelheid drugs in de coffeeshop aanwezig was dan werd gedoogd. Dit blijkt uit de administratie . Na de inval in juni 2007 heeft er een verbouwing in Checkpoint plaatsgevonden. In het kantoor is een scheidingswand geplaatst waardoor het kantoor niet meer vanuit de shop bereikbaar is, maar enkel en alleen nog via de buitenkant. In het kantoorgedeelte staat onder andere een kast op wieltjes. Aan de achterzijde van de kast was een luik gemonteerd met daarachter een verborgen bergplaats voor verdovende middelen . Ook staat vast dat op grote schaal hennep en hashish werden verkocht aan personen die de drugs naar het buitenland zouden vervoeren .

[verdachte] en Chess BV

[verdachte] heeft binnen de organisatie een centrale rol gespeeld als directeur en leidinggevende van de coffeeshop . Hij is sinds 30 mei 2006 enig aandeelhouder en bestuurder van Mewi Beheer BV die op haar beurt weer enig aandeelhouder en bestuurder is van Chess BV. Checkpoint werd geëxploiteerd door Chess BV . Uit een e-mail aangetroffen in de computer van Checkpoint als ook uit verklaringen van getuigen blijkt dat [verdachte] bepaalde wie welke werkzaamheden verrichtte. Hij bepaalde verder de verkoopprijs van de hennep en hashish en zorgde voor de betaling daarvan door geld uit de kluis ter beschikking te stellen. Hij was ook degene die de onderhandelingen voerde met de leveranciers, maar hij vervoerde zelf nooit verdovende middelen. Daar had hij personeel voor .

[verdachte] had met veel leden van de organisatie (telefonisch) contact. Uit tapgesprekken en verklaringen is gebleken dat hij contact had met onder andere [medeverdachte 2] . [verdachte] was altijd bereikbaar, ook als hij niet in de zaak was. Verder gaf [verdachte], maar ook [medeverdachte 8] of [medeverdachte 1], aan wanneer een weedsoort op was en dan gingen [medeverdachte 2], [medeverdachte 8] of [medeverdachte 1] die bij [medeverdachte 2] thuis halen . [verdachte] had ook regelmatig telefonisch contact met [medeverdachte 12] . [medeverdachte 12] telde het geld van Checkpoint in de woning van [verdachte]. [medeverdachte 12] legde hierover verantwoording af aan [verdachte] . Uit tapgesprekken is verder gebleken dat [verdachte] ook contact had met leveranciers van verdovende middelen .

[medeverdachte 2]

[medeverdachte 2] vormden samen met [verdachte] en [medeverdachte 6] de leiding van Checkpoint. Hij was de tweede man binnen de organisatie. Hij was als algemeen manager verantwoordelijk voor de procedures binnen de coffeeshop. Hij leidde de zaak, zette beleidsmatig de lijnen uit en bewaakte die . Verder controleerde hij de verkoop, de hoeveelheid gruis die overbleef en de benodigde voorraad . Hij hield ook de brutowinstmarges bij voor de belastingdienst. Hij ontving voor deze werkzaamheden een vast maandsalaris . Uit een tapgesprek blijkt dat hij onder andere de dagomzet controleerde . Voorts adviseerde hij [verdachte] met betrekking tot Checkpoint, maar [verdachte] was degene die uiteindelijk de beslissingen nam . Zo heeft hij zich bijvoorbeeld verdiept in het pasjessysteem om het aantal bezoekers te beperken en [verdachte] daarover geadviseerd . [verdachte] heeft na zijn aanhouding op 20 mei 2008 [medeverdachte 2] aangewezen als beheerder van Checkpoint. [medeverdachte 2] wist hoe alles geregeld moest worden en wist ook wie de sleutels van de kluizen had .

Als manager gaf hij het personeel aanwijzingen en als zij zich daar niet aanhielden sprak hij hen daarop aan .

Uit tapgesprekken en verklaringen is gebleken dat [medeverdachte 2] contact had met onder andere [verdachte] . [verdachte] was altijd bereikbaar, ook als hij niet in de zaak was. Ook belde [medeverdachte 2] met [medeverdachte 12] over het afstorten van geld . [medeverdachte 10], als leverancier werkzaam voor Checkpoint, had in verband met zijn werkzaamheden voor Checkpoint onder andere contact met [verdachte] .

De woning van [medeverdachte 2] werd gebruikt als opslagplaats voor Checkpoint. De verdovende middelen werden één keer per week door [medeverdachte 1] of [medeverdachte 8] naar hun woning gebracht. Daarnaast bracht [medeverdachte 2] drie keer per week ongeveer 20 kilo weed mee naar huis. De weed werd door hen op zolder gezet . Op de zolder boven de garage was een ruimte ingericht als thuiswerkplaats. In deze ruimte werden een groot aantal tonnen met zakken met verdovende middelen aangetroffen . [medeverdachte 3], de partner van [medeverdachte 2], verpakte daar voor Checkpoint weed in zakjes van 40 gram en haalde de takken en het gruis uit de weed . [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] hadden een sleutel van de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], zodat zij te allen tijde weed konden brengen of ophalen .

[verdachte], [medeverdachte 8] of [medeverdachte 1] gaven aan wanneer een weedsoort op was en dan gingen [medeverdachte 2], [medeverdachte 8] of [medeverdachte 1] die bij [medeverdachte 2] thuis halen . [medeverdachte 2] nam per keer ongeveer 5 kilo weed mee naar Checkpoint. In het weekend kwamen ook [medeverdachte 1] of [medeverdachte 8] wel eens weed halen. Als [medeverdachte 2] weed meenam van huis, werden daar afspraken overgemaakt. De weed werd van de ene auto in de andere overgeheveld .

[medeverdachte 6]

[medeverdachte 6] was als hoofd personeelzaken werkzaam bij Indumeco en kreeg maandelijks loon voor zijn werkzaamheden . [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 6] binnen Checkpoint verantwoordelijk was voor het personeel. Hij had als taak het opstellen van de werkroosters en het bijhouden van het verzuim. Verder selecteerde hij het personeel, zorgde hij voor de arbeidsovereenkomsten en nam hij de contracten door met de werknemers . De werkbriefjes van de thuiswerkers werden door [medeverdachte 12] meegenomen en aan [medeverdachte 6] overhandigd, want hij regelde dat volgens [medeverdachte 12] .

Uit tapgesprekken is gebleken dat [medeverdachte 6] contact had met verschillende leden van de organisatie . Deze gesprekken hebben betrekking op werkzaamheden binnen Checkpoint. Verder blijkt uit verklaringen dat [medeverdachte 6] onder andere contact heeft gehad met [medeverdachte 8] over het vervoeren van weed vanuit zijn woning naar Checkpoint . [medeverdachte 6] heeft [medeverdachte 5] er op gewezen dat zij geld moest vragen voor de opslag van weed in haar woning . [medeverdachte 2] onderhield via de e-mail contact met onder andere [medeverdachte 6] .

Tijdens een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 6] te Terneuzen werd in de kelder aan de achterzijde van deze woning een grote hoeveelheid zakken met daarin hennep aangetroffen . Tevens stond er in deze ruimte een tafel waarop kleine zakjes weed lagen .

[medeverdachte 6] heeft bij de politie verklaard dat hij vanaf september 2007 thuis weed voor de coffeeshop Checkpoint bewaarde. Hij heeft dit zelf aangeboden na de inval bij Checkpoint in juni 2007. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] hadden een sleutel van de kelder, zodat zij daar hennep konden brengen en halen. Er werd door hen zo’n 4 tot 5 keer per maand hennep in zijn kelder gelegd. Meestal betrof dit een partij van 1 à 1½ kilo. [medeverdachte 6] verpakte de weed in de kelder in zakjes van 40 gram, die weer door [medeverdachte 8] of [medeverdachte 1] werden opgehaald .

[medeverdachte 1]

[medeverdachte 1] was van 1 juli 2007 tot 1 juli 2008 als marketing/salesmanager in dienst bij Indumeco BV. Maandelijks werd zijn loon overgemaakt . Zelf heeft hij verklaard dat hij als inkoper hash en weed inkocht voor Checkpoint. De baas van die zaak was [verdachte] .

Uit tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] contact had met [medeverdachte 14] . [medeverdachte 1] heeft bevestigd dat deze gesprekken over de inkoop van hash en weed gingen . Uit observatieverslagen en peilbakengegevens blijkt dat op 15 november 2007 [medeverdachte 1] als bestuurder van een Volkswagen Passat in de richting van Bergen op Zoom is gereden. In Breda bij de Makro is gezien dat hij uit zijn auto een sporttas heeft gepakt en in een Scorpio heeft geplaatst. Beide auto’s hebben het parkeerterrein bij de Makro verlaten. Een half uur later is de Scorpio gezien in Heusden. Ook [medeverdachte 1] en zijn Passat zijn op dat moment in Heusden gezien. In Heusden is nogmaals een tas overgedragen van de Passat naar de Scorpio. Later die dag is de Scorpio in Terneuzen gesignaleerd. De Volkswagen Caddy van Checkpoint is vervolgens aan komen rijden en naast de Scorpio geparkeerd. [medeverdachte 1] was de bestuurder van die auto. Opnieuw zijn nu tassen overgedragen. Gezien is dat vanuit de Scorpio gevulde tassen in de Caddy worden geplaatst . Er is deze dag volop sms-contact geweest tussen [medeverdachte 1] en de bestuurder van de Scorpio . Op 22 november 2007 is door het observatieteam ook gezien dat [medeverdachte 1] in Heusden een pand is binnengegaan en met een gevulde tas naar buiten is gekomen . Op 17 januari 2008 is tijdens een observatie waargenomen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] elkaar ontmoeten op een parkeerplaats bij de Makro te Breda . Zij nemen vervolgens waar dat vanuit de kofferbak van de auto van [medeverdachte 1] een zwarte tas en twee grote witte dozen in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 11] worden geplaatst. Naar aanleiding van deze bevindingen is [medeverdachte 11] aangehouden op de rijksweg A58 ter hoogte van Roosendaal, terwijl hij reed over de rijbaan van Breda in de richting van Bergen op Zoom . In de auto van [medeverdachte 11] werden diverse zakken met hennep aangetroffen. Het betrof hennep met een totaal nettogewicht van 13.075 gram . [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat de weed waarmee [medeverdachte 11] is aangehouden en die hij kort daarvoor aan hem had overhandigd, bestemd was voor Checkpoint. [medeverdachte 10], salesmanager bij Checkpoint , heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] afspraken maakte. [medeverdachte 1] kwam in de buurt van Zevenbergen, waar [medeverdachte 10] woonde, softdrugs ophalen. Ook werd afgesproken wanneer hij [medeverdachte 1] bij Checkpoint zou ontmoeten om het geld op te halen . [medeverdachte 13] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] gedurende vijf tot zes maanden een keer in de veertien dagen weed bij hem kocht. Met sms-berichten werden afspraken gemaakt waar zij elkaar zouden ontmoeten. [medeverdachte 1] wilde dat er alleen maar sms-berichten werden gestuurd . Op 12 november 2007 werd afgesproken elkaar in Goes te ontmoeten. Met [medeverdachte 1] werd de prijs afgesproken voor het afleveren van 4 kilo weed .

[medeverdachte 1] moest voor Checkpoint ook regelen dat de thuiswerkers voldoende tabak, hulzen en gruis hadden om joints te kunnen draaien . [medeverdachte 5] (wonende in de gemeente Terneuzen), [medeverdachte 3] (wonende in [woonplaats], gemeente Hulst) en [medeverdachte 4] (wonende in Vlissingen), thuiswerksters, werden door [medeverdachte 1] voorzien van weed en andere materialen om daarvan joints te draaien . Ook had [medeverdachte 1] de sleutel van de kelder van [medeverdachte 6] om daar softdrugs te brengen en later weer te halen .

[medeverdachte 8]

[medeverdachte 8] was als algemeen medewerker in dienst bij Indumeco BV. Maandelijks werd zijn loon overgemaakt . Zelf heeft hij bevestigd dat hij als assistent bedrijfsleider werkzaam was voor Checkpoint . Volgens zijn zus [medeverdachte 4] werkte [medeverdachte 8] als rechterhand voor [verdachte] . [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 8] inkoper bij Checkpoint was, dat hij afspraken maakte om weed op te halen, de weed keurde en dat dan later de weed werd afgerekend .

[medeverdachte 5] (wonende in de gemeente Terneuzen), [medeverdachte 3] (wonende in [woonplaats], gemeente Hulst), [medeverdachte 7] (wonende in Biervliet, gemeente Terneuzen) en [medeverdachte 4] (wonende in Vlissingen), thuiswerksters, werden door [medeverdachte 8] voorzien van weed en andere materialen om daarvan joints te draaien . In een afgeluisterd telefoongesprek tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] is gesproken over jointjes, een nul-urencontract voor [medeverdachte 4] en het feit dat [medeverdachte 8] cones voor haar zou regelen . In een gesprek met [medeverdachte 12] heeft

[medeverdachte 8] [medeverdachte 12] opdracht gegegeven om spulletjes of tabak mee te nemen.

Afgesproken is waar en hoe laat zij elkaar zouden ontmoeten . [medeverdachte 12] heeft hierover verklaard dat [medeverdachte 8] niet had gezegd dat hij joints moest ophalen, maar dat hij wel wist dat hij dat bedoelde . [medeverdachte 8] had de sleutel van de kelder van [medeverdachte 6] om daar softdrugs te brengen en later weer te halen .

[medeverdachte 13] heeft verklaard dat hij meermalen weed heeft geleverd aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] in Hoek (gemeente Terneuzen) en in Goes. Een of twee keer per maand leverde hij dan 3 of 4 kilo . Met sms-berichten werden afspraken gemaakt waar zij elkaar zouden ontmoeten . Door het observatieteam is waargenomen dat [medeverdachte 8] met de Volkswagen Caddy van Checkpoint bij de woning van [medeverdachte 13] in Hoek is geweest en dat [medeverdachte 8] die woning is binnen gegaan. Vervolgens is gezien dat hij met een gevulde sporttas de woning verliet, die in de Caddy plaatste en vervolgens als bestuurder van de Caddy is vertrokken. Later die dag is gezien dat hij die sporttas heeft afgeleverd bij de woning van [medeverdachte 5] .

[medeverdachte 10]

[medeverdachte 10] had een arbeidsovereenkomst met Indumeco BV vanaf 1 juli 2007. Zijn functie betrof die van medewerker marketing/sales . Hij was in loondienst bij Checkpoint en verdiende € 1.400 per maand . Zijn werkzaamheden bestonden uit het leveren van softdrugs aan Checkpoint en het verrichten van onderhoudswerkzaamheden binnen Checkpoint .

[medeverdachte 10] had bij Checkpoint onder andere contact met [verdachte] . [medeverdachte 10] kende in zijn omgeving een aantal thuiskwekers en hij zorgde er voor dat zij hun hennep kwijt konden. Hij haalde de hennep bij hen op of zij brachten het bij hem . Dit blijkt ook uit tapgesprekken . Hij verkocht de hennep eerst aan de coffeeshop en betaalde vervolgens de thuiskwekers. Hij leverde een keer in de twee weken of maandelijks 1 tot 2 kilo hennep aan coffeeshop Checkpoint . [medeverdachte 10] sprak meestal met [medeverdachte 1] ergens in de buurt van zijn woonplaats af. [medeverdachte 1] kwam dan het spul bij hem halen. Vervolgens reed [medeverdachte 10] naar Terneuzen om bij Checkpoint het geld te gaan halen. Hij sprak met [medeverdachte 1] af wanneer hij het geld kon komen halen . Bij Checkpoint lag het geld dan in een envelop klaar .

[medeverdachte 10] maakte gebruik van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Uit tapgesprekken is verder gebleken dat [medeverdachte 10] regelmatig contact had met [medeverdachte 1], en ook met onbekende personen. De sms-berichten die werden verstuurd waren vaak zeer kort. Uit de berichten maar ook uit de gesprekken kan worden afgeleid dat [medeverdachte 10] korte tijd na een sms-bericht een ontmoeting had met [medeverdachte 1] of andere personen .

[medeverdachte 11]

[medeverdachte 11] is op 17 januari 2008 op de A58 in Bergen op Zoom aangehouden . Als bestuurder van een auto, Ford Scorpio, [kenteken], reed hij in de richting van Bergen op Zoom . Hij was in het bezit van ruim 13 kilogram hennep . Naast de hennep werd onder [medeverdachte 11] ook een drietal mobiele telefoons met de nummers [telefoonnummer 3], [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] - in beslag genomen . Die dag was voorafgaand aan de aanhouding van [medeverdachte 11] waargenomen dat [medeverdachte 11] en [medeverdachte 1] elkaar ontmoetten op een parkeerplaats bij de Makro te Breda . Vanuit de kofferbak van de auto van [medeverdachte 1] werden een zwarte tas en twee grote witte dozen in de kofferbak van de auto van [medeverdachte 11] geplaatst. [medeverdachte 1] heeft hierover bij de politie verklaard dat de weed waarmee [medeverdachte 11] is aangehouden en die hij kort daarvoor aan hem had overhandigd, bestemd was voor Checkpoint. ([medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat hij voor Checkpoint hash en weed inkocht .)

Uit het dossier blijkt dat soortgelijke ontmoetingen tussen [medeverdachte 1] en een bestuurder van de genoemde Ford Scorpio vaker hebben plaatsgevonden. Zo is door het observatieteam op 11 oktober 2007 gezien dat [medeverdachte 1] een tas van zijn auto in de Ford Scorpio heeft geplaatst. Dit gebeurde op de parkeerplaats van de Makro in Breda aan de Konijnenberg. Ruim een uur later werd de Ford Scorpio in Terneuzen geparkeerd . Op 1 november 2007 zijn er met de mobiele telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] (nummer [telefoonnummer 5]) over en weer berichten gestuurd met de inhoud ‘vandaag’, ‘ok’, ‘ben je verdwaald’, ‘binnen 2 min ik ben daar’ . Beide auto’s werden op 6 november 2009 ook bij de Makro in Breda gezien. De bestuurders van die auto’s spraken met elkaar .

Uit observatieverslagen en peilbakengegevens blijkt dat op 15 november 2007 [medeverdachte 1] als bestuurder van een Volkswagen Passat in de richting van Bergen op Zoom is gereden. In Breda bij de Makro is gezien dat hij uit zijn auto een sporttas heeft gepakt en in een Scorpio heeft geplaatst. Beide auto’s hebben het parkeerterrein bij de Makro verlaten. Een half uur later is de Scorpio gezien in Heusden. Ook [medeverdachte 1] en zijn Passat zijn op dat moment in Heusden gezien. In Heusden is nogmaals een tas overgedragen van de Passat naar de Scorpio. Later die dag is de Scorpio in Terneuzen bij de [adres] in Terneuzen – aan de achterzijde van de [adres] – gesignaleerd. De Volkswagen Caddy van Checkpoint is vervolgens aan komen rijden en werd naast de Scorpio geparkeerd. [medeverdachte 1] was de bestuurder van die auto. Opnieuw zijn nu tassen overgedragen. Gezien is dat vanuit de Scorpio gevulde tassen in de Caddy werden geplaatst . Volop is deze dag sms-contact geweest tussen [medeverdachte 1] en de bestuurder van de Scorpio . De bestuurder van de Scorpio gebruikte daarbij de mobiele telefoon met nummer [telefoonnummer 5], een telefoon die later bij [medeverdachte 11] werd in beslag genomen. Met ‘als je nu langskomt, heb ik de papieren’ heeft [medeverdachte 1] bedoeld dat [medeverdachte 11] zijn beloofde geld kon komen ophalen .

Op 22 november 2007 heeft op hetzelfde parkeerterrein van de Makro in Breda een ontmoeting plaats gehad tussen [medeverdachte 1] en de bestuurder van de Ford Scorpio . Vanuit de kofferbak van de auto van [medeverdachte 1] werd in de Scorpio een doos geplaatst. Later die dag is gezien dat de Scorpio werd geparkeerd in Terneuzen, waar de bestuurder een doos naar de schuur bracht. Gezien is dat [medeverdachte 11], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] uit die schuur zijn gekomen. [medeverdachte 1] had een tas bij zich en [medeverdachte 8] een doos.

[medeverdachte 12]

[medeverdachte 12] is de vader van de vrouw van [verdachte] . [medeverdachte 12] verrichtte verschillende werkzaamheden voor Checkpoint op verzoek van [verdachte] .

[medeverdachte 12] had wekelijks contact met [medeverdachte 7] in verband met haar werkzaamheden voor Checkpoint als thuiswerkster. Hij bracht haar tabak en hulzen en hij haalde ook joints bij haar op en bracht die naar Checkpoint in Terneuzen . Ook haalde hij dozen van Checkpoint met daarin voorgedraaide joints op bij [medeverdachte 7] en bracht die naar ene [N.] in Terneuzen . Daarnaast had [medeverdachte 7] regelmatig telefonisch contact met [medeverdachte 12] in verband met haar werkzaamheden voor Checkpoint, het ophalen van spullen, en spullen die zij nog nodig had om haar werkzaamheden te kunnen verrichten .

Verder bracht [medeverdachte 12] wekelijks Jamaica naar [medeverdachte 5], zodat zij die kon afwegen en kon verpakken in zakjes van 20 gram . In telefoongesprekken hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 12] afspraken gemaakt over het leveren of afgeven van spullen .

[medeverdachte 12] haalde (soms) de werkbriefjes op bij de thuiswerksters en die gaf hij vervolgens aan [medeverdachte 6] .

De vrouw van [medeverdachte 12] voorzag thuis de gripzakjes van stickers voor Checkpoint. [medeverdachte 12] nam deze zakjes en stickers voor haar mee en nam ze ook weer mee terug naar Checkpoint als zij klaar was . De vrouw van [medeverdachte 12] werd soms geholpen door een nichtje. [medeverdachte 12] bracht de gripzakjes en stickers bij haar en haalde ze ook weer op .

Uit tapgesprekken is gebleken dat [medeverdachte 12] ook regelmatig telefonisch contact had met andere leden van de criminele organisatie met betrekking tot zijn werkzaamheden voor Checkpoint. Zo had hij regelmatig telefonisch contact met [verdachte] , heeft hij contact met [medeverdachte 2] over de omzet en met [medeverdachte 8] in verband met onder andere spullen die hij moest brengen of moest ophalen als hij naar Checkpoint kwam . Ook [medeverdachte 1] belde [medeverdachte 12] wel eens op als hij verdovende middelen nodig had . Verder had [medeverdachte 12] ook contacten met [medeverdachte 6] .

[medeverdachte 12] telde het geld. Hij deed dit in de woning van [verdachte], want daar kwam het geld van Checkpoint binnen. Hij sorteerde de biljetten, verpakte ze per soort en legde deze in de kluis. Op dinsdag en vrijdag bracht hij het geld naar Checkpoint, want dan werd het opgehaald door geldnet . Uit een tapgesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 12] komt verder naar voren dat [medeverdachte 12] geld uit de kluis afstort bij de bank . Hij zorgde ook dat [medeverdachte 1] geld kreeg voor de inkopen. [medeverdachte 1] gaf hem een dag van tevoren een briefje met daarop wat hij nodig had. Dat was meestal tussen de € 5.000 en € 20.000 . [medeverdachte 12] legde verantwoording af aan [verdachte] . Voor het tellen van het geld kreeg [medeverdachte 12] € 8,00 per uur van [verdachte] .

[medeverdachte 3]

[medeverdachte 3] had sinds 1 januari 2005 een arbeidsovereenkomst met Checkpoint BV. Zij was aangenomen in de functie van productiemedewerker . Zij verpakte voor Checkpoint thuis weed in zakjes van 40 gram en haalde de takken en het gruis uit de weed. Zij kreeg voor deze werkzaamheden maandelijks loon uitbetaald. [medeverdachte 3] werkte 20 uur per week en verwerkte per uur 1 à 1 ½ kilo weed en soms ook wel 2 kilo .

De verdovende middelen werden één keer per week door [medeverdachte 1] of [medeverdachte 8] naar haar woning gebracht. Daarnaast kwam haar partner [medeverdachte 2] drie keer per week met ongeveer 20 kilo weed naar huis. De weed werd door hen op zolder gezet . Op de zolder boven de garage was een ruimte ingericht als thuiswerkplaats. In deze ruimte werden een groot aantal tonnen met zakken met verdovende middelen aangetroffen .

[medeverdachte 2] nam per keer ongeveer 5 kilo weed mee naar Checkpoint. In het weekend kwamen ook [medeverdachte 1] of [medeverdachte 8] wel eens weed halen . Zij hadden een sleutel van de woning van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zodat zij altijd binnen konden .

Uit een tapgesprek is gebleken dat [medeverdachte 3] wist dat het niet mocht, maar dat zij het risico heeft genomen .

[medeverdachte 7]

[medeverdachte 7] heeft verklaard dat zij als productiemedewerkster en thuiswerker in dienst was van Checkpoint. Zij draaide thuis jointjes die vervolgens bij Checkpoint werden verkocht. Voor deze werkzaamheden kreeg zij maandelijks loon .

[medeverdachte 7] heeft aan het begin van haar dienstverband een machine gekregen voor het draaien van de joints. Zij werkte 38 uur per week en draaide dan 6480 joints . De weed, tabak en hulzen werden door [medeverdachte 8] gebracht en meestal haalde hij de joints weer op. [medeverdachte 12] nam echter ook wel eens spullen mee en als [medeverdachte 7] joints klaar had nam hij deze wel eens mee naar Terneuzen. [medeverdachte 12] nam ook wel eens de werkbriefjes mee waarop het aantal werkuren, de benodigde voorraad en het aantal door [medeverdachte 7] gedraaide joints opstond. Ook [medeverdachte 1] is wel eens geweest om wat te brengen .

Uit tapgesprekken is gebleken dat [medeverdachte 7] regelmatig contact had met [medeverdachte 12] . Deze gesprekken gingen onder andere over de werkzaamheden die zij voor Checkpoint verrichtte, het ophalen van spullen, en spullen die zij nog nodig had om haar werkzaamheden te kunnen verrichten.

[medeverdachte 4]

[medeverdachte 4] was als algemeen medewerker in dienst bij Chess BV in Terneuzen. Maandelijks werd haar loon op haar bankrekening gestort . Zelf heeft zij verklaard dat zij zowel aan de [pand verdachte] in Terneuzen als thuis voor [verdachte] jointjes heeft gedraaid. Vanaf juni 2007 heeft zij ook in de shop gewerkt .

Door [medeverdachte 8] en door [medeverdachte 1] werden haar de materialen als cones, tabak en gruis aangeleverd om joints te kunnen draaien. De gedraaide joints werden later door [medeverdachte 8] bij haar thuis opgehaald . Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat zij regelmatig met [medeverdachte 8] contact heeft gehad over Checkpoint en haar werkzaamheden binnen Checkpoint . Bij doorzoeking in haar woning in Vlissingen werden in een aparte kelderkamer dozen met cones, verpakkingsmateriaal en tabak aangetroffen .

[medeverdachte 5]

[medeverdachte 5] was werkzaam als medewerkster uitgifte bij Checkpoint . Zij stond achter de kassa en verkocht weed . Daarvoor had zij een contract voor 38 uur per week en verdiende daarmee 1520 euro netto per maand. Haar salaris werd op haar rekening gestort. Op haar loonstrook stond vermeld dat zij voor Chess BV werkzaam was . Tot augustus 2007 was [medeverdachte 5] tevens thuiswerkster en draaide zij thuis 60 joints per uur . In haar woning werden een jointdraaimachine, cones, stickermaterialen en hennep aangetroffen. Hierover heeft [medeverdachte 5] verklaard dat zij daar werkte waar die spullen zijn aangetroffen . Voorts heeft zij verklaard dat het gruis dat bij haar in de woning is aangetroffen, bij haar lag opgeslagen. Zij verdeelde dat in zakken van 70 gram. Door iemand van Checkpoint werd dat opgehaald om naar een andere thuiswerkster te brengen die er vervolgens joints van draaide. Voor de opslag van hennep kreeg zij 300 euro per maand extra. [medeverdachte 6] had haar erop gewezen hiervoor geld te vragen .

[medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] kwamen wekelijks bij [medeverdachte 5] om gruis te brengen en te halen . Dat gruis was verpakt in een vuilniszak of in een sporttas. Op 27 februari 2008 is door verbalisanten gezien dat [medeverdachte 8] eerst naar het adres [adres] is gereden, met een sporttas die woning is binnen gegaan, naar buiten is gekomen, vervolgens naar Checkpoint is gereden, daar naar binnen is gegaan en vervolgens naar de woning van [medeverdachte 5] is gereden en daar een plastic tas en een sporttas naar binnen heeft gebracht.

Ook [medeverdachte 12] kwam wekelijks bij [medeverdachte 5] om 1 kilo Jamaica te brengen. [medeverdachte 5] verdeelde die dan in zakjes van 20 gram . In telefoongesprekken hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 12] afspraken gemaakt over het leveren of afgeven van spullen .

Wetenschap bij de verdachten

Gelet op hetgeen reeds hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat alle verdachten wetenschap hebben gehad van de strafbare handelingen ex artikel 11a van de Opiumwet. Op grond van de hierboven geconstateerde feiten en handelingen van [verdachte], [medeverdachte 6], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 8], [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], [medeverdachte 12], [medeverdachte 3], [medeverdachte 7], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en Chess BV, in onderlinge samenhang bezien en blijkend uit het hierboven omschrevene staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat zij het oogmerk hadden tot het plegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hashish, het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, en vervoeren van hennep en hashish, en het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en hashish.

Bewezenverklaring

Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van een criminele organisatie die tot doel had het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hashish, het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk, verkopen, van hennep en hashish, het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en hashish, en het medeplegen van een of meer van deze gedragingen. Deze totaalhandel in softdrugs en het met die handel vergaren van vermogen moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gezien als het doel dat de criminele organisatie zich had gesteld.

De organisatie bestond naar het oordeel van de rechtbank uit de volgende personen: [verdachte], [medeverdachte 6], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 8], [medeverdachte 10], [medeverdachte 11], [medeverdachte 12], [medeverdachte 3], [medeverdachte 7], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en Chess BV.

Beroeps- of bedrijfsmatig

Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval worden gesproken over beroeps- of bedrijfsmatig plegen van Opiumwetdelicten binnen het kader van de criminele organisatie, nu het oogmerk van de organisatie was gericht op het plegen van strafbare handelingen ex artikel 11a van de Opiumwet.

5.3.2 In het bijzonder feit 2

Op 1 juni 2007 werd bij doorzoeking aan de [pand verdachte] in Terneuzen 92.327,3 gram hennep/hasjiesj gevonden . In de coffeeshop is op 1 juni 2007 bruto 5,1 kilogram aangetroffen . Op verzoek van de officier van justitie is op 6 maart 2008 door verbalisant Van Leeuwen in een aanvullend pv een verdeling coffeeshop/kantoor gemaakt. Totaal aangetroffen verdovende middelen in perceel [adres Checkpoint] Terneuzen: in ieder geval 4489,8 gram hashish en hennep . Op grond van deze vaststellingen acht de rechtbank ook dit feit bewezen.

5.3.3 In het bijzonder feit 3

Het eerder aangehaalde onderzoek van bureau Intraval heeft uitgewezen dat 90% van de bezoekers van Checkpoint uit België en Frankrijk kwam. Gemiddeld werd door hen meer cannabis gekocht dan door de Nederlanders. Door de kopers uit België werd gemiddeld 4,9 gram hennep gekocht en door de kopers uit Frankrijk 7,6 gram. Wetende dat een joint ongeveer 0,3 gram hennep bevat, is evident dat die gekochte hoeveelheden niet in Nederland opgerookt zouden worden, maar naar het buitenland uitgevoerd zouden worden. Dat was voor de leiding en de medewerkers van Checkpoint ook duidelijk. [getuige 1] heeft verklaard dat in Checkpoint al jarenlang door Belgen en Fransen drugs werd gekocht . Uit grenscontroles is gebleken dat de aangehouden Belgen en Fransen die in Terneuzen drugs hadden gekocht dit over de grens wilden vervoeren . Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat voor het medeplegen van de uitvoer van softdrugs de vereiste nauwe samenwerking ontbreekt. Wel acht zij bewezen - gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen - de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan die uitvoer.

5.3.4 In het bijzonder feit 4

In dit feit zijn alle adressen van de thuisbewaarders en de thuiswerkers opgenomen met daarbij de daar op 20 mei 2009 aangetroffen hoeveelheid hash, hennep en henneptoppen. De rechtbank acht deze feiten bewezen en verwijst naar de volgende vindplaatsen van het bewijs:

[woning verdachte]: R-2009, R-0018, R-2055, R-2077

Op 20 mei 2008 heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [verdachte] aan de [woning verdachte]. In de woning werd 81,20 gram hashish aangetroffen .

[adres medeverdachte 2 en/of 3]: R-2099, R-2109

Op 20 mei 2008 heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aan de [adres medeverdachte 2 en/of 3] en in de auto waarmee [medeverdachte 2] op het moment van de doorzoeking bij zijn woning aan kwam rijden. In de woning en auto werd een grote hoeveelheid zakken en een doos met daarin hennep aangetroffen . Het betrof een partij van in totaal netto 77,71 kilogram hennep en 0,6 gram hashish .

[medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat zij als productiemedewerker in vaste dienst is van Checkpoint. Zij verpakt de weed thuis in kleinere porties. Verder heeft zij verklaard dat de (vuilnis)zakken met weed meestal een keer per week bij haar werden thuisgebracht door [medeverdachte 1] of [medeverdachte 8]. Zij zetten de weed op zolder. Ook [medeverdachte 2] bracht drie keer per week ongeveer 20 kilo hennep. Zij verwerkte de weed vervolgens tot kleinere porties, waarna het bij hen op zolder bleef staan tot het verkocht werd. De weed werd naar Checkpoint gebracht door [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] of [medeverdachte 8]

[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij algemeen manager is bij Checkpoint. Zijn partner [medeverdachte 3] is ook werkzaam bij Checkpoint. Haar functie is thuiswerkster, hetgeen inhoudt dat zij thuis voor Checkpoint softdrugs in kleinere porties verpakt . De in zijn woning aangetroffen partij hennep zijn door haar in 40 grams zakken verpakt en stonden op afroep te wachten . De hennep werd bij [medeverdachte 3] gebracht en/of gehaald door [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 8] . Op 20 mei 2008 bracht [medeverdachte 2] zelf hennep naar zijn woning .

Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 2] op 20 mei 2008 samen met anderen hennep heeft vervoerd en voorts dat hij samen met anderen 77,71 kilogram hennep en 0,6 gram hashish in zijn woning te [woonplaats] aanwezig heeft gehad.

[adres medeverdachte 4]: R-2116, R-2118

Op 20 mei 2008 heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres medeverdachte 4]. In de woning werd een zakje met hashish en zakjes en een emmer met daarin hennep aangetroffen . Het betrof een partij van in totaal netto 280,58 gram hennep en 2,47 gram hashish .

[medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat zij als thuiswerkster werkzaam was bij Checkpoint. In die hoedanigheid draaide zij thuis jointjes. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] brachten de spullen, te weten cones, tabak, gruis, hasj en verpakkingsmateriaal, voor het draaien van de jointjes. [medeverdachte 8] haalde de joints ook weer op.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 4] samen met anderen op 20 mei 2008 in Terneuzen 280,58 gram hennep en 2,47 gram hashish aanwezig heeft gehad.

[adres medeverdachte 5]: R-2137, R-2140

Op 20 mei 2008 heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [medeverdachte 5] aan de [adres medeverdachte 5]. In de woning werd een grote hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen . Het betrof een partij van in totaal netto 8.132 gram hennep en 13,6 gram hashish .

[medeverdachte 5] heeft bij de politie verklaard dat zij als medewerkster uitgifte werkzaam is bij Checkpoint. Hoewel zij gestopt was met het draaien van joints, lag er nog wel gruis bij haar thuis opgeslagen. Een medewerker van Checkpoint haalde bij haar het gruis op het moment dat dit naar een andere thuiswerkster moest voor het draaien van joints. [medeverdachte 5] kreeg € 10,00 per dag voor de opslag. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] kwamen 1 tot 2 keer in de week gruis ophalen en brengen.

De echtgenoot van [medeverdachte 5], [naam], heeft bij de politie verklaard dat 4 gram van de in hun woning aangetroffen verdovende middelen voor eigen gebruik was. De overige verdovende middelen waren van Checkpoint.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 5] samen met anderen op 20 mei 2008 in Terneuzen ongeveer 8.132 gram hennep en ongeveer (ivm [echtgenoot medeverdachte 5]) 13,6 gram hashish aanwezig heeft gehad.

[adres medeverdachte 6]: R-2147, R-2161

Op 20 mei 2008 heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [medeverdachte 6] aan de [adres medeverdachte 6] . In de kelder aan de achterzijde van deze woning werd een grote hoeveelheid zakken met daarin hennep aangetroffen . Het betrof een partij van netto 23,164 kilogram hennep .

[medeverdachte 6] heeft bij de politie verklaard dat hij vanaf september 2007 thuis weed voor de coffeeshop Checkpoint bewaarde. Hij heeft dit zelf aangeboden na de inval bij Checkpoint in juni 2007. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] hadden een sleutel van de kelder, zodat zij daar hennep konden brengen en halen. Er werd door hen zo’n 4 tot 5 keer per maand hennep in zijn kelder gelegd. Meestal betrof dit een partij van 1 à 1½ kilo.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 6] samen met anderen op 20 mei 2008 in Terneuzen 23,164 kilogram hennep aanwezig heeft gehad.

[pand verdachte]: R-2168, R-2170

Op 20 mei 2008 heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in het pand aan de [pand verdachte] . Dit pand is eigendom van [verdachte]. Het is zijn voormalig woonadres. Daar is onder meer 71,2 gram hennep aangetroffen. Gelet op de samenhang bij het aantreffen van goederen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] dit feit samen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.

[adres medeverdachte 7]: R-2178, R-2179

Op 20 mei 2008 heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [medeverdachte 7] aan de [adres medeverdachte 7]. In de woning werd een grote hoeveelheid zakjes hennep en hashish aangetroffen . Het betrof een partij van in totaal netto 4.434,80 gram hennep en 2,40 gram hashish . Voorts werden in de woning van [medeverdachte 7] in totaal 2.888 joints aangetroffen. Uitgaande van 0,15 gram hennep per joint, zat er in deze joints in totaal 433,20 gram hennep .

[medeverdachte 7] heeft bij de politie verklaard dat zij als productiewerkster werkzaam was bij Checkpoint. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] kwamen de spullen bij haar thuis brengen. De bij haar in de woning aangetroffen softdrugs is van Checkpoint. [medeverdachte 8] bracht meestal 30 zakjes van ieder 70 gram. Deze keer had hij meer gebracht, omdat hij met vakantie ging.

De echtgenoot van [medeverdachte 7], [naam ], heeft bij de politie verklaard dat een klein deel van de in zijn woning aangetroffen weed van hem was en dat het overige van Checkpoint was.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 7] samen met anderen op 20 mei 2008 in Biervliet ongeveer 4.434,80 gram hennep en 2,4 gram hashish aanwezig heeft gehad.

[adres medeverdachte 8]: R-2189, R-2194

Op 20 mei 2008 heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [medeverdachte 8] aan de [adres medeverdachte 8] .

In de woning van [medeverdachte 8] werden verschillende zakken met weed aangetroffen . Het betrof een partij hennep met een totaal nettogewicht van 9.942 gram . [naam], de partner van [medeverdachte 8], heeft verklaard dat deze hennep van Checkpoint was. De zolder van hun woning werd sinds twee weken gebruikt als voorraadkamer voor Checkpoint.

[adres Checkpoint]: R-2195, R-2197, R-2230, R-2199A, R-2206, R-2231

Op 20 mei 2008 heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in de coffeeshop Checkpoint aan de [adres Checkpoint] . Daar is in de winkel 606,6 gram hennep en hash aangetroffen en in het kantoor 3695,7 gram hennep en hash . Er is een correctieproces-verbaal opgemaakt waaruit bleek dat het totaalgewicht 4.212,3 gram was en dat het om goederen ging die een positieve reactie op THC vertoonden . Gelet op hetgeen hier voorts is overwogen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] samen en in vereniging met anderen 4.212,3 gram hash en hennep aanwezig heeft gehad.

[adres kantoor]: R-2234, R-2244

Op 20 mei 2008 heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in de het pand aan de [adres kantoor]. In dat pand is het kantoor van Chess BV, de besloten vennootschap die Checkpoint exploiteert, gevestigd . Daar is 7,76 gram hennep en 7,15 gram hashish aangetroffen . De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] samen en in vereniging met anderen deze softdrugs aanwezig heeft gehad.

5.3.4 In het bijzonder feit 5

5.3.4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op een tapverslag tussen [verdachte] en [medeverdachte 9], de verklaring van [medeverdachte 9], het proces-verbaal van het laboratoriumonderzoek, en de verklaring van [verdachte] waarin hij ontkent [medeverdachte 9] te kennen.

5.3.4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 5 aan [verdachte] ten laste gelegde feit, aangezien er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Het openbaar ministerie moet bewijzen dat [verdachte] wetenschap had van het feit dat [medeverdachte 9] hennep van België naar Nederland zou invoeren en daar slaagt het openbaar ministerie niet in.

5.3.4.3 Het oordeel van de rechtbank

Op zondag 1 juli 2007 is [medeverdachte 9] in Kortrijk, België aangehouden. In zijn auto zijn acht plastic zakken met cannabis aangetroffen. Inclusief verpakkingsmateriaal betrof het een partij met een totaal gewicht van 4.043 kilogram . [medeverdachte 9] heeft hierover verklaard dat hij op 1 juli 2007 met 4 kilo weed in zijn wagen is aangehouden toen hij op weg was naar [verdachte] bij Checkpoint . Volgens [medeverdachte 9] wist [verdachte] dat [medeverdachte 9] de weed thuis kweekte, heeft hij [verdachte] verteld dat hij van beneden Gent kwam en moet [verdachte] aan de taal en tongval van [medeverdachte 9] hebben gehoord dat hij uit België kwam. Bovendien is al op 28 juni 2007 vanuit België door [medeverdachte 9] met [verdachte] gebeld. In dat gesprek heeft [medeverdachte 9] verteld dat hij in De Standaard had gelezen dat er een inval was geweest. [verdachte] heeft toen gezegd dat er problemen zijn geweest, maar dat [medeverdachte 9] op zondag gewoon kon komen om het langs te brengen . Dat toen gesproken is over De Standaard, een Belgische krant, is voor de rechtbank een argument te meer om te oordelen dat [verdachte] op de hoogte is geweest van het feit dat [medeverdachte 9] de weed vanuit België aan hem leverde . Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 5 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

5.3.4 In het bijzonder feit 6

5.3.4.1 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat [verdachte] dient te worden vrijgesproken van het onder 6 aan hem ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de wetgever bij artikel 441b van het wetboek van strafrecht een uitdrukkelijk onderscheid heeft gemaakt tussen camera’s die buiten geplaatst zijn en camera’s die in een besloten ruimte zijn geplaatst. Slechts het laatste is verboden, indien deze besloten ruimte een voor het publiek toegankelijke plaats betreft. Gelet hierop dient vrijspraak te volgen voor het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op de camera’s aan de buitenzijde die gericht waren op de openbare weg. Indien de rechtbank van oordeel is dat ook de camera’s aan de buitenzijde onder de reikwijdte van artikel 441b van het wetboek van strafrecht vallen heeft de verdediging opgemerkt dat de politie en het openbaar ministerie bekend was met het camerasysteem aan de buitenzijde van Checkpoint. De politie maakte zelfs regelmatig gebruik van dit systeem voor de opsporing van strafbare feiten. Met betrekking tot de camera’s aan de binnenzijde van Checkpoint heeft de verdediging opgemerkt dat door middel van borden op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt dat er camera’s operationeel waren.

5.3.4.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van [verdachte]. De camera’s reiken ver buiten het terrein van Checkpoint en maken onder andere opnamen van de openbare weg, hetgeen op geen enkele wijze kenbaar wordt gemaakt. Dat de politie dit weet, maakt niet dat het feit gedoogd wordt.

5.3.4.3 Het oordeel van de rechtbank

Artikel 441b Sr luidde tot 2004: Met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die, gebruik makende van een daartoe aangebracht technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, in een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin spijzen, dranken of andere waren aan particulieren worden geleverd, van een daarin aanwezige persoon een afbeelding vervaardigt.

De memorie van toelichting bij de totstandkoming van de huidige tekst van artikel 441b Sr vermeldt dat het de bedoeling is de reikwijdte van genoemd artikel uit te breiden tot alle voor het publiek toegankelijke plaatsen, waaronder ook de openbare weg .

Het resultaat van de wetswijziging is als volgt: Met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die, gebruik makende van een daartoe aangebracht technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, van een persoon, aanwezig op een voor het publiek toegankelijke plaats, wederrechtelijk een afbeelding vervaardigt.

Dat betekent dat ook de camera’s die aan de buitenkant van Checkpoint aanwezig waren, onder de bedoelde strafbepaling vallen als aan de overige voorwaarden is voldaan. Dat ditzelfde geldt voor de camera’s die binnen het gebouw waren geplaatst is duidelijk. Het is ook niet betwist.

De vraag is vervolgens of de aanwezigheid van het technisch hulpmiddel op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt. Volgens de eerder genoemde memorie van toelichting is het voldoende als het voor de burger betrekkelijk eenvoudig is om ter plaatse na te gaan of op die plaats gebruik wordt gemaakt van camera’s. Dit kan bijvoorbeeld door de camera goed in het zicht te plaatsen of door een mededeling te plaatsen .

In deze zaak zijn de camera’s die aan de buitenzijde van Checkpoint waren (en nog zijn) geplaatst overduidelijk zichtbaar. Dit is de rechtbank ambtshalve bekend. Het is ook te zien op de foto’s die voorop de pleitnotitie van mr. Beckers c.s. staan. Los van het feit dat deze bronnen in strafrechtelijke zin hun beperkingen kennen, in het proces-verbaal van politie over de camera’s waaruit het bewijs dan zou moeten blijken, staat helemaal niets vermeld over de wijze waarop de camera’s zijn opgehangen, maar louter dat er buiten geen bordjes hangen met de waarschuwing dat beelden worden gemaakt . Dat betekent dus niet dat hier bewijs is geleverd dat de aanwezigheid van de camera’s niet op andere eenvoudig vast te stellen wijze kan blijken. Mogelijk is er sprake van een bestuursrechtelijke overtreding, maar niet van overtreding van art. 441b Sr. Van de camera’s buiten wordt verdachte dan ook vrijgesproken. Het overige deel van het verweer (over het gebruik dat de politie wel eens van de camerabeelden heeft gemaakt), kan dan verder onbesproken blijven.

Binnen het gebouw hangen ook camera’s, ten minste dat kan worden afgeleid uit de foto’ op blz. 1121 van het dossier Roden. Voor het overige heeft de rechtbank daarvoor geen bewijs aangetroffen. Nog afgezien daarvan: de verdediging heeft tijdens de pleidooien foto’s laten zien van waarschuwingsborden die binnen in de coffeeshop waren opgehangen. Of die borden overal hingen, of dat ten tijde van het tenlastegelegde feit het geval was, is bij gebreke van voldoende onderzoek niet vast te stellen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.

5.3.5 In het bijzonder feit 7

5.3.5.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal van ED Agentschap Telecom, het verhoor van getuige [getuige 2] en de verklaring van [verdachte].

5.3.5.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot dit feit.

5.3.5.3 Het oordeel van de rechtbank

Ook dit feit is wettig en overtuigend bewezen. Er zijn bij Checkpoint de radiozendapparaten die in de tenlastelegging zijn vermeld aangetroffen . [verdachte] heeft dit feit bekend .

5.3.6 In het bijzonder feit 8

5.3.6.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de het proces-verbaal van doorzoeking, het proces-verbaal van technisch onderzoek, en de verklaring van [verdachte].

5.3.6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot dit feit.

5.3.6.3 Het oordeel van de rechtbank

Op 20 mei 2008 heeft onder andere een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van [verdachte] aan de [woning verdachte]. In de woning werd in een bureaulade een stroomstootwapen aangetroffen . Het betrof een handwapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II, onder 5 en 6 van de Wet wapens en munitie. Met dit wapen kunnen personen door een elektrische stroomstoot weerloos worden gemaakt of pijn worden toegebracht .

[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat dit stroomstootwapen zijn eigendom is.

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte op 20 mei 2008 een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.

5.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat

1.

hij op tijdstippen in de periode van 24 oktober 2006 tot en met 31 mei 2007 (onderzoek Wolvega) en

op tijdstippen in de periode van 02 juni 2007

tot en met 19 mei 2008 (onderzoek Roden),

in de gemeenten Terneuzen en Hulst en Vlissingen, en het Arrondissement Breda,

telkens tezamen en in vereniging met anderen,

in de uitoefening van een beroep of bedrijf te weten als

eigenaar/exploitant van "coffeeshop Checkpoint",

telkens opzettelijk heeft vervoerd,

(een) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hasjiesj gebruikelijk vast mengsel van

hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere

substanties zijn toegevoegd, en

zijnde hennep en hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij

de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid

van artikel 3a van die wet;

2.

hij op 1 juni 2007, in de gemeente Terneuzen,

tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid van in totaal

ongeveer gram 96816 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige

elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn

toegevoegd en hennep, namelijk:

- in een pand aan de [pand verdachte] een hoeveelheid van ongeveer 92327 gram hennep en hasjiesj, en

- in coffeeshop Checkpoint aan de [adres] een hoeveelheid

van ongeveer 4489 gram hennep en hasjiesj,

zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de

Opiumwet behorende lijst II;

3.

subsidiair

personen te weten klanten van "coffeeshop Checkpoint" op

tijdstippen in de periode van 01 januari 2006 tot

en met 20 mei 2008 in de gemeente Terneuzen,

telkens al dan niet tezamen en in vereniging met of anderen,

buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht, als

bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, hoeveelheden hennep

en hasjiesj gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige

elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,

zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij die wet

behorende lijst II,

tot welke misdrijven hij, verdachte, op tijdstippen

in de periode van 01 januari 2006 tot en met 20 mei 2008, in de

gemeente Terneuzen, tezamen en in vereniging met anderen,

telkens medeplichtig is geweest door opzettelijk gelegenheid en middelen

te verschaffen tot het plegen van die misdrijven

welke medeplichtigheid bestond uit het verkopen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hasjiesj

(gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep

waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), waarvan verdachte enzijn mededader(s) wisten dat die personen die hennep

en hasjiesj vanuit Nederland naar België en/of Frankrijk zouden vervoeren;

4.

hij op 20 mei 2008, in de gemeente Terneuzen en Hulst en

Vlissingen, tezamen en in vereniging

met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 130,8 kilogram

hennep en hasjiesj gebruikelijk vast mengsel van hennephars en

plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn

toegevoegd,

namelijk:

- in een pand aan de [adres ] (woning van

verdachte) 81,20 gram hasjiesj en

- in een pand aan de [adres medeverdachte 2 en/of 3] (woning [medeverdachte 2] en

[medeverdachte 3]) 77,71 kilogram hennep en 0,6 gram hasjiesj en

- in een pand aan de [adres medeverdachte 4] (woning [medeverdachte 4])

280,58 gram hennep en/of 2,47 gram hasjiesj en

- in een pand aan de [adres medeverdachte 5] (woning [medeverdachte 5])

8,132 kilogram hennep en/of 13,6 gram hasjiesj en

- in een pand aan de [adres medeverdachte 6] (woning [medeverdachte 6])

23,164 kilogram hennep en

- in een pand aan de [pand verdachte] (eigendom verdachte, onbewoond)

71,2 gram hennep en

- in een pand aan de [adres medeverdachte 7] (woning [medeverdachte 7]),

4348 gram hennep en 433,2 gram hennep verwerkt in joints en

2,40 gram hasjiesj en

- in een pand aan de [adres medeverdachte 8] (woning [medeverdachte 8])

9942 gram hennep en

- in een pand aan de [adres Checkpoint] (Coffeeshop Checkpoint)

4212,3 gram hennep en hasjiesj en

- in een pand aan de [adres kantoor] (kantoor Coffeeshop

Checkpoint) 7,76 gram hasjiesj en 7,15 gram hasjiesj,

zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij

de Opiumwet behorende lijst II

5.

hij in de periode van 26 juni 2007 tot en met 01 juli 2007 in de

gemeente Terneuzen,

ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen

misdrijf om,

opzettelijk vanuit België binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als

bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 4043 gram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij

die wet behorende lijst II, opzettelijk met zijn mededaders telefonisch een afspraak heeft

gemaakt tot levering van een hoeveelheid hennep vanuit België naar Nederland

en waarna die mededader een personenauto met hennep heeft beladen

en met die beladen personenauto naar/in de richting van Nederland is

vertrokken,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

7.

hij in de periode van 02 juni 2007 tot en met 25 september 2008,

in de gemeente Terneuzen (in perceel [adres Checkpoint]),

opzettelijk, radiozendapparaten, te weten:

- een radiozendapparaat als bedoeld in artikel 1.1 onder kk van de

Telecommunicatiewet een zogenaamde GSM-jammer, merk Radio Capsule, model

SRC-300), bestemd voor het uitzenden van een permanent signaal over de

frequentiebanden van 920 tot en met 945 Megahertz en 1810 tot en met 1895

Megahertz welke frequentiebanden in gebruik zijn bij providers

van mobiele telefonie en

- twee radiozendapparaten als bedoeld in artikel 1.1 onder kk van de

Telecommunicatiewet, zogenaamde portofonen, merk Motorola, model Radius

CP100, serienummers 009TFW4527 en/of 009TFW4481, bestemd voor het uitzenden

en ontvangen van communicatiesignalen op vrij programmeerbare frequenties

liggende in de 400-500 Megahertzband,

heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder

van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet

geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;

8.

hij op 20 mei 2008, in de gemeente Terneuzen,

een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door

een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn

kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;

9.

hij op tijdstippen in de periode van 02 juni 2007

tot en met 20 mei 2008,

in de gemeente Terneuzen, en het

Arrondissement Breda en/of elders in Nederland,

tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit

een samenwerkingsverband van personen en een rechtspersoon, te weten uit hem,

verdachte en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en

[medeverdachte 8] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] en

[medeverdachte 12] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4]

en [medeverdachte 5] en Chess B.V.,

welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven

als bedoeld in artikel 11, derde lid en artikel 11, vierde lid en

artikel 11 vijfde lid van de Opiumwet, namelijk:

- het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en/of

hasjiesj gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen

van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en

- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf,

opzettelijk verkopen

en vervoeren van hennep en hasjiesj

gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep

waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en

- het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen

van hennep en/of hasjiesj gebruikelijk vast mengsel van hennephars en

plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn

toegevoegd en

- het medeplegen van hierboven omschreven gedragingen,

en welke deelneming bestond uit (al dan niet door middel van één of meer

rechtsperso(o)n(en)):

- het opzetten van een rechtspersonen rond en ten dienste van

(de exploitatie van) "coffeeshop Checkpoint" en

- het op naam hebben staan van een

gedoogvergunning/beschikking voor het uitbaten/exploiteren van "coffeeshop

Checkpoint" en

- het exploiteren van een coffeeshop en/of

- het (laten) aanschaffen en (laten) installeren van een geautomatiseerd

kassasysteem met geïntegreerde weegschaal ten behoeve van de verkoop van

bovengenoemde verdovende middelen en het (laten) inrichten van een of

meer verkooppunten in die coffeeshop ter uitvoering van bovengenoemde

misdrijven en

- het in dienst nemen en aansturen van personeel ten behoeve van de

bevoorrading met bovengenoemde verdovende middelen van bovengenoemde

verkooppunten vanuit een kantoorruimte ter uitvoering van bovengenoemd(e)

misdrijf/misdrijven en

- het in loondienst nemen en aansturen en opleiden van een of meer

medewerkers ten behoeve van de inkoop van een of meer partij(en) van

bovengenoemd(e) verdovend(e) middel(en) voor "Coffeeshop Checkpoint" en

- het onderhouden van contacten met mededaders met betrekking

tot de uitvoering van voornoemde misdrijven en

- het hebben van ontmoetingen met mededaders met

betrekking tot de uitvoering van voornoemde misdrijven en

- het geven van opdrachten aan mededaders met betrekking tot de

uitvoering van voornoemde misdrijven en

- het aanschaffen en ter beschikking stellen van

dienstvoertuigen ten behoeve van het vervoeren van een of meer partij(en)

van bovengenoemde verdovende middelen en

- het (laten) maken/inrichten van een verborgen kast in een kantoor van

Coffeeshop Checkpoint ten behoeve van de opslag in en bevoorrading met

bovengenoemde verdovende middelen van "Coffeeshop Checkpoint" en

- het benaderen van medewerkers van "Coffeeshop Checkpoint" voor

het ter beschikking stellen van opslagruimte(n) ten behoeve van de opslag van

een of meer partijen van bovengenoemde verdovende middelen en

- het betalen van een geldelijke vergoeding aan medewerkers

voor de opslag van een of meer partij(en) van bovengenoemde verdovende

middelen en

- het in loondienst nemen/hebben en aansturen van thuiswerkers/thuiswerksters met betrekking tot de uitvoering van

voornoemde misdrijven en

- het in loondienst nemen en aansturen van vervoerders van

bovengenoemde verdovende middelen ter uitvoering van voornoemde

misdrijven en

- het onderhouden van contacten met leveranciers van

bovengenoemde verdovende middelen van "Coffeeshop Checkpoint" ten

behoeve van de uitvoering van voornoemde misdrijven en

- het hebben van ontmoetingen met leveranciers van

bovengenoemde verdovende middelen van "Coffeeshop Checkpoint" ten

behoeve van de uitvoering van voornoemde misdrijven en

- het aansturen van personen ten behoeve van de logistieke en

organisatorische ondersteuning van de uitvoering van voornoemde misdrijven

en

- het vaststellen van de verkoopprijs en inkoopprijs van bovengenoemde

verdovende middelen en

- het ter beschikking stellen van geldbedragen ten behoeve van de inkoop van partijen van bovengenoemde verdovende middelen

en

- het aanwezig hebben van geldbedragen die

betrekking hadden op de uitvoering van bovengenoemde misdrijven en

- het medeplegen van bovengenoemde misdrijf,

terwijl hij, verdachte, van de organisatie medeoprichter en leidinggevende

en bestuurder is geweest.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

6 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

7 De strafoplegging

7.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5 primair, 7, 8 en 9 ten laste gelegde zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot feit 6 heeft hij gevorderd dat verdachte zal worden schuldig verklaard zonder oplegging van straf (artikel 9a van het wetboek van strafrecht).

7.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft naar voren gebracht dat het overgrote deel van de verdachten moeten worden beschouwd als first offender. Als er al sprake is van een criminele organisatie, dan is het wel een heel bijzondere, een criminele organisatie waarvan vrijwel elke deelnemer een blanco strafblad heeft. De verdachten zagen zich niet als crimineel. De meesten voelden zich een normale werknemer en werden ook door instanties als zodanig behandeld.

Verder wijst de verdediging erop dat vrijwel alle verdachten door de invallen en de vervolging psychisch en sociaal zwaar zijn getroffen. Zij raakten hun baan en inkomen kwijt, werden bestempeld als zware criminelen en ondergingen voor het eerst voorlopige hechtenis. Dat in de krant een plattegrond van Zeeland werd afgedrukt met vermelding van de exacte adressen van verdachten als de opslagplaatsen voor drugs, heeft de verdachten diep geraakt en sommigen zijn daardoor zelfs in een isolement geraakt. Zij durven zich buiten niet meer te vertonen.

Behalve deze persoonlijke omstandigheden dient volgens de verdediging mee te wegen dat Checkpoint als gedoogde coffeeshop een deel van de oplossing was voor het probleem van de drugsoverlast in Terneuzen in de negentiger jaren. Checkpoint is zelfs jarenlang ongemoeid gelaten. Vanuit het drugsoverlastbeleid gezien was de coffeeshop succesvol. Verdienen de hieraan verbonden personen daarvoor nu een straf, laat staan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf? Met aanhaling van jurisprudentie pleit de verdediging voor toepassing van artikel 9a Sr., schuldigverklaring zonder oplegging van straf.

7.3 Het oordeel van de rechtbank

7.3.1 De algemene overwegingen inzake de strafmaat

7.3.1.1 Inleiding

Bij het opleggen van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden en de ernst van de gepleegde feiten en met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van een verdachte. De persoon en de persoonlijke omstandigheden zullen door de rechtbank worden besproken onder 7.3.2.

De omstandigheden en de ernst van de gepleegde feiten zal de rechtbank hieronder in gelijke vorm opnemen voor alle verdachten die leiding gaven aan of werkten bij de coffeeshop Checkpoint. De bijzondere situatie waarbij Checkpoint kon uitgroeien tot de grootste coffeeshop in Europa is op al deze verdachten van toepassing.

7.3.1.2 Ernst van de feiten

Alle verdachten hebben – ieder vanuit een eigen rol en/of met een verschillende intensiteit – als leden van een criminele organisatie bijdragen geleverd aan het vervoeren en inkopen, opslaan en aanwezig hebben, verkopen en leveren van softdrugs in gerekend grote hoeveelheden per dag. Het gebruik van hennep vormt, ook door het toenemende THC-gehalte, een gevaar voor de gezondheid en het psychisch welbevinden van de gebruikers. Door het in de samenleving brengen van softdrugs hebben leiding en medewerkers van Checkpoint bijgedragen aan deze schadelijke gevolgen. De illegale handel in softdrugs heeft een ontwrichtend effect op de rechtsorde.

Er past naar het oordeel van de rechtbank bij de beoordeling van de ernst van de door de leiding en medewerkers gepleegde strafbare feiten wel enige relativering.

Handelen in softdrugs wordt in het algemeen als minder ernstig beschouwd dan handelen in harddrugs. Bij harddrugs zijn de negatieve effecten op de volksgezondheid veel groter en is er sprake van meestal hardere, in ieder geval meer overlastgevende drugsgerelateerde criminaliteit. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor enige betrokkenheid van Checkpoint en/of zijn medewerkers bij de handel in harddrugs. Verder leert de ervaring dat rondom de handel in softdrugs vaak geweld voorkomt. Dat is bij de handel en wandel van Checkpoint niet gebleken. Het aanvankelijke vermoeden van het openbaar ministerie dat er een verbinding zou zijn met een meer harde criminele organisatie is op geen enkele wijze waar gebleken.

Hoewel er door het overtreden van enkele voorwaarden geen sprake was van een gedoogsituatie hebben de medewerkers van Checkpoint zich bij veel van de werkzaamheden gevoegd naar het kader van het landelijk en gemeentelijk gedoogbeleid. De administratie en boekhouding waren transparant, de verkoop was gereglementeerd naar dienstverlening, weging en transacties, en er werden cannabisproducten van een constant goede kwaliteit verkocht. Daarnaast werd getracht de overlast voor de omgeving binnen de perken te houden en trachtte men bij signalering van knelpunten in overleg met de gemeente Terneuzen te komen tot constructieve oplossingen. De gemeente zag Checkpoint als een modelcoffeeshop.

De rechtbank heeft in 4.3.3.2 de ontwikkelingen van het gedoogbeleid samengevat. Daaruit blijkt dat kopen en verkopen van een kleine hoeveelheid softdrugs in een gedoogde coffeeshop niet worden beschouwd als ernstige feiten. In dat geval worden immers strafbare feiten de facto toegestaan en niet vervolgd. Ook de niet gedoogde achterdeur (inkoop, aanvoer, stashes) heeft dan geen prioriteit in de opsporing en vervolging. De officier van justitie heeft ter zitting een en andermaal uitgelegd dat hij tot vervolging heeft besloten omdat Checkpoint te groot was geworden . Daarmee wordt in de zaak van Checkpoint de ernst van de strafbare feiten niet gerelateerd aan de handel in softdrugs, zijnde de strafbare feiten zelf, maar aan de omvang van de handel. “Wat niet mag, mag een beetje wel, maar veel niet”, concludeert de rechtbank in een variant op de cryptische uitspraken van de heer Cruijff die door de procespartijen in het geding zijn ingebracht. De groei naar ontoelaatbare grootte als mede redengevend voor de vervolging relativeert naar het oordeel van de rechtbank de ernst van de tenlastegelegde strafbare feiten op zich.

7.3.1.3 De rol van de leiding en medewerkers van Checkpoint

Bij de groei van de coffeeshop Checkpoint waren twee partijen betrokken: enerzijds de leiding en medewerkers van Checkpoint en anderzijds de overheid.

Nadat Checkpoint in 1996 werd aangewezen als een van de twee gedoogde coffeeshops van Terneuzen heeft de zaak zich ontwikkeld tot een florerende onderneming. Zeker toen Checkpoint de beschikking kreeg over een groter pand met meer en luxe faciliteiten. De coffeeshophouder [verdachte] bleek als degelijk ondernemer goed personeel aan zich te kunnen binden en zich te kunnen verzekeren van een constante aanvoer van softdrugs van goede kwaliteit. Met goede dienstverlening en producten van constant hoge kwaliteit bindt een ondernemer niet alleen klanten, maar krijgt hij er ook klanten bij. Checkpoint stond goed bekend bij de clientèle. En naar de medewerkers van Checkpoint aannamen ook bij de Nederlandse autoriteiten. Zij zagen hoe de burgemeester in gezelschap van zijn buitenlandse collega’s de coffeeshop bezocht en dat ook politiële autoriteiten werden rondgeleid. Checkpoint leek ook maatschappelijk aanvaard in Terneuzen . Na de eerste inval werd [verdachte] uit de voorlopige hechtenis geschorst om reden dat de coffeeshop moest doordraaien . De rechtbank begrijpt de verbazing van de medewerkers die zeggen niet te snappen waarom de, volgens justitie, leider van een criminele organisatie is vrijgelaten om die organisatie weer te leiden.

Checkpoint presenteerde zich niet alleen als een gewone en legale onderneming, zij had die status ook maatschappelijk gezien. Werkzoekenden werden door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) gewezen op de vacatures bij Checkpoint . Er werden normale arbeidsovereenkomsten afgesloten. Op basis van een loonstrookje van Checkpoint werd een hypotheek verstrekt . Na de sluiting van de coffeeshop kregen de werknemers een uitkering. Het is niet vreemd dat de medewerkers van Checkpoint het idee hadden dat zij werkten als personeelsleden van een gewoon bedrijf . Zij waren trots op hun werk en zij vonden dat Checkpoint model kon staan voor hoe een goede coffeeshop zou moeten functioneren.

Vanuit de aard van het ondernemerschap zijn primair de leidinggevenden van Checkpoint verantwoordelijk geweest voor de groei van de coffeeshop. Uit welbegrepen eigen belang hebben [verdachte] en zijn naaste medewerkers gewerkt aan het verbeteren van de producten en de dienstverlening. De klantenstroom werd niet beperkt. Maar gezien de aard van deze onderneming leverde groei een extra risico op. Het invoeren van een pasjessysteem, het duidelijk maken van de huisregels (op de gripzakjes en in de shop) dragen niet bij aan het terugdringen van de groei als tegelijkertijd aan Belgen en aan Fransen de maximaal toelaatbare hoeveelheid softdrugs wordt verkocht. [verdachte] zou werkelijk een bijdrage hebben geleverd aan de bestrijding van het drugstoerisme indien hij de verkoop aan buitenlanders zou hebben beperkt tot de hoeveelheid softdrugs voor het directe gebruik. [verdachte] en zijn medewerkers hadden de mogelijkheid te voldoen aan voorwaarde A.6 van de gedoogverklaring, maar zij hebben er bewust voor gekozen de buitenlanders ruim van drugs te voorzien.

De verdediging heeft niet betwist dat er strafbare feiten buiten de shop werden gepleegd. “Zonder achterdeur is geen verkoop aan de voordeur mogelijk” , stellen de raadslieden. Dit gaat naar het oordeel van de rechtbank slechts voor een deel op, omdat in theorie op een andere wijze Checkpoint had kunnen worden bevoorraad. [verdachte] c.s. hebben echter de achterdeur zelf in beheer genomen: de in grote hoeveelheden ingekochte softdrugs werden op andere locaties dan de coffeeshop bewerkt en opgeslagen. Aan de levering aan de achterdeur wordt door justitie geen prioriteit gegeven als een coffeeshop zich aan de gedoogverklaring houdt en de overlast en omvang beperkt is . Met de groei van de coffeeshop en de daarbij behorende logistiek hebben [verdachte] en zijn medewerkers echter het steeds groter risico genomen dat zij met het verwerken en het stashen van de softdrugs strafbare feiten zouden plegen, die tot vervolging aanleiding zouden geven. Het verweer dat zij met een verkoop van die grote omvang niet anders konden, snijdt naar het oordeel van de rechtbank geen hout. Begrijpelijkerwijze wil een ondernemer zijn onderneming laten groeien, maar als daarvoor het plegen van strafbare feiten op grote schaal noodzakelijk wordt, is dat meer dan alleen maar het ondernemersrisico. De strafbare feiten worden dan bewust gepleegd. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld de inkopers, de thuiswerkers en degenen die opslagfaciliteiten gaven. Zij kunnen niet volhouden dat zij niet wisten dat het aanwezig hebben van zulke grote hoeveelheden softdrugs strafbaar is. Het is de rechtbank in dat verband niet ontgaan dat in een aantal getapte telefoongesprekken sprake is van versluierd taalgebruik.

Het voorgaande laat zich als volgt samenvatten. Dat leiding en medewerkers van Checkpoint zich niet als criminelen zien, is bij de rechtbank authentiek overgekomen. De stelling dat zij dachten binnen legale kaders hun werk op een juiste manier te doen, is inderdaad één kant van de veronderstelde werkelijkheid. Maar aan de andere kant: men heeft in georganiseerd verband en over een lange tijd de gedoogverklaringen overtreden en daarbuiten strafbare feiten gepleegd zoals het verwerken en de opslag van grote hoeveelheden softdrugs. Zij waren in de branche werkzaam en kunnen niet voor al hun handelen naar de overheid wijzen. De verdachten die bij Checkpoint betrokken waren hebben naar het oordeel van de rechtbank zeker ook een aandeel gehad in het strafbaar handelen.

7.3.1.4 De rol van de overheid

Wat was de rol van de overheid bij de groei van de coffeeshop Checkpoint?

In 4.3.3.3 heeft de rechtbank uitgebreid stilgestaan bij de rol die de overheid heeft gespeeld . Deze rol laat zich samenvatten met de conclusie dat Checkpoint kon groeien juist door het faciliteren door diezelfde overheid. “Wat was ik geweest zonder de hulp van justitie, politie en de gemeente?”, aldus [verdachte] bij zijn laatste woord.

De rechtbank concludeert dat de overheid vanaf de helft van de negentiger jaren de groei van Checkpoint heeft mogelijk gemaakt, zelfs heeft bevorderd. Onder de overheid verstaat de rechtbank in dit verband behalve het gemeentebestuur van Terneuzen, óók de politie en het openbaar ministerie. Als lid van de lokale driehoek heeft de officier van justitie met regelmaat overleg gevoerd over het softdrugsbeleid in Terneuzen. Hij heeft zich gesteld achter het beleid om twee coffeeshops van een gedoogverklaring te voorzien. Al voor de gedoogverklaring van 15 november 2005 had de officier van justitie kennis van de bezoekersaantallen en de omvang van het drugstoerisme. Checkpoint was toen al flink gegroeid en het openbaar ministerie heeft ook na november 2005 de coffeeshop nog lange tijd ongemoeid gelaten.

Checkpoint was te groot geworden, aldus de officier van justitie. Uit het dossier blijkt niet dat een boodschap van die strekking aan [verdachte] ooit is gegeven. Indien het openbaar ministerie door haar voortschrijdend inzicht tot de conclusie was gekomen dat Checkpoint moest inkrimpen, was het voorstelbaar geweest dat de driehoek als coördinatiepunt van handhaving daar beleid op zou maken. Het is immers altijd mogelijk om vergunning- en gedoogvoorwaarden te wijzigen als dat op een zorgvuldige wijze geschiedt. Betrokkenen kunnen dan anticiperen op gewijzigde inzichten. Na de voorgeschiedenis van Checkpoint en het hierboven omschreven ruim faciliteren door de overheid had het naar het oordeel van de rechtbank eerder voor de hand gelegen als de leiding en medewerkers van de coffeeshop van het openbaar ministerie een ondubbelzinnig signaal hadden gekregen: Checkpoint moet krimpen!

De gemeentelijke overheid en via de driehoek voor een deel ook het openbaar ministerie zijn verantwoordelijk geweest voor een klimaat waarin Checkpoint ongestoord kon doorgroeien naar de status van de grootste coffeeshop van Nederland en ver daarbuiten. Het zijn weliswaar de leiding en medewerkers van Checkpoint geweest die de hen nu verweten strafbare feiten hebben gepleegd. Maar de overheid gaat – in ieder geval in feitelijke zin – zeker niet vrijuit. Naar het oordeel van de rechtbank moet dat in de strafmaat tot uitdrukking worden gebracht.

Behalve de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en konden worden gepleegd, zijn ook de persoonlijke omstandigheden van de Checkpoint-verdachten van belang.

De plotselinge invallen, het politieel onderzoek dat daarop volgde en de aandacht van de media zijn de leiding en medewerkers begrijpelijkerwijze niet in de koude kleren gaan zitten. Daarnaast heeft de sluiting van Checkpoint voor de meeste verdachten emotionele en praktische gevolgen gehad. Men heeft het gevoel gehad ten onrechte te zijn gecriminaliseerd en men voelde zich lange tijd ongemakkelijk in hun sociale omgeving. In de Provinciale Zeeuwse Courant is een plattegrond verschenen met de adressen van de stashes. Dat waren ook de privé adressen van de verdachten, die zich door deze publicatie erg benadeeld voelen. Daarnaast hebben de medewerkers van Checkpoint hun baan en inkomen verloren. Deze persoonlijke omstandigheden wegen voor de rechtbank zwaar bij het bepalen van de strafmaat.

Al met al heeft de rechtbank uit het voorgaande geconcludeerd dat de straffen in ieder geval zó moeten worden ingericht dat geen van de verdachten die bij Checkpoint werkte nu nog (en weer opnieuw) wordt gedetineerd.

7.3.2 Strafoverwegingen

[verdachte] heeft de tenlastegelegde feiten gepleegd als eigenaar en leidinggevende van de criminele organisatie. Daarnaast heeft hij een stroomstootwapen in bezit gehad. Hij heeft een beperkt strafblad, waaronder twee delicten in verband met softdrugs uit een ver verleden.

[verdachte] heeft in totaal 69 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht.

De reclassering heeft niet over de persoonlijke omstandigheden gerapporteerd. Uit het dossier is het de rechtbank bekend geworden dat hij getrouwd is en drie meerderjarige kinderen heeft. Uit zijn verhoren en zijn laatste woord blijkt dat [verdachte] geschokt is door het ingrijpen van justitie dat een einde heeft gemaakt aan zijn onderneming. Hij had die onderneming groot gemaakt en zich ingezet om cannabisproducten van hoge kwaliteit te verkopen. Hij heeft inmiddels ongeveer 90 werknemers op straat moeten zetten en voelt zich ten onrechte gecriminaliseerd.

De persoonlijke omstandigheden van [verdachte] tezamen met de omstandigheden van de door hem gepleegde strafbare feiten hebben de rechtbank tot het oordeel gebracht dat voor de bestraffing kan worden volstaan met een gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijke deel door de aftrek van het voorarrest niet meer behoeft te worden uitgezeten. Om de ernst van de feiten te benadrukken en om [verdachte] ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.

8 Het beslag

8.1.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft met betrekking tot de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven goederen gevorderd dat de op de beslaglijst onder

- 1, 5, 10, 12, 13, 14 en 15 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard;

- 2, 11, 17 en 19 genoemde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer;

- 3, 4, 6, 8, 16, 20, 21, 22, 25, 26, 28, 29, 30 en 32 genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan verdachte.

De officier van justitie heeft opgemerkt dat op een groot deel van de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen conservatoir beslag ligt.

8.1.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich hierover niet in het bijzonder uitgelaten.

8.1.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank beslist ten aanzien van het beslag overeenkomstig de eis van de officier van justitie. Zij acht de volgende in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en de strafbare feiten met behulp van dit voorwerp zijn begaan. Het gaat om: (1) bedrijfsauto 48-BZ-VL, volkswagen TDI77kw, Caddy TDI77K, (5) weegschaal, (10) weegschaal, sartorius protb PT600, (12) weegschaal, (13) weegapparatuur, (14) microscoop, (15) vacuümmeter, vacumeermachine. Deze voorwerpen hebben een aanzienlijke waarde. Gezien de aard van de feiten en de opbrengsten die daarmee kunnen worden verkregen ziet de rechtbank geen reden om enige vorm van compensatie voor de verbeurdverklaring vast te stellen.

De rechtbank is van oordeel dat de volgende in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met behulp van deze voorwerpen de feiten zijn begaan en voorbereid en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het gaat om: (2) jointmalmachine, (11) machine, afdekplaatjes jointmachine, (17) electra, electrische machine om joints te maken, (19) houder met hulzen voor joints.

De overige voorwerpen dienen, voor zover het conservatoir beslag zich daartegen niet verzet, aan verdachte te worden teruggegeven. Het gaat om: (3) telefoonboekje met telefoonnummers, (16) agenda, (20) geld Nederlands € 385, (21) geld Nederlands € 2.210, (22) geld Nederlands € 4.159, (23) geld buitenlands € 619,88 (515 Engelse ponden), (24) geld buitenlands Usd 449, (25) geld Nederlands € 550, (26) geld Nederlands € 1.005, (27) geld buitenlands € 1.788,78 (3.070 Zw.Fr.), (28) geld Nederlands € 915, (29) geld Nederlands € 1.150, (30) geld Nederlands € 44.670, (32) geld Nederlands € 300 (uit fouillering).

9 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 48, 57, 63, 140, 441b van het wetboek van strafrecht, de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10 De beslissing

De rechtbank:

Voorvragen

- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van de onder 3 primair en 6 ten laste gelegde feiten;

Bewezenverklaring

- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

Feit 1: Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Feit 3 subsidiair: Medeplegen van medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Feit 4: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Feit 5 primair: Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Feit 7: Overtreding van een voorschrift, gesteld bij of krachtens artikel 10.9, eerste lid van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

Feit 8: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.

Feit 9: Als oprichter, leider en bestuurder deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zestien weken, waarvan zeven weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;

- stelt in dit verband vast dat verdachte aldus de opgelegde vrijheidsstraf reeds heeft ondergaan, voor zover het voorarrest niet op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

Voorlopige hechtenis

- heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, zulks met onmiddellijke ingang;

Beslag

- verklaart verbeurd de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten (1) bedrijfsauto 48-BZ-VL, volkswagen TDI77kw, Caddy TDI77K, (5) weegschaal, (10) weegschaal, sartorius protb PT600, (12) weegschaal, (13) weegapparatuur, (14) microscoop, (15) vacuümmeter, vacumeermachine.

- verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: (2) jointmalmachine, (11) machine, afdekplaatjes jointmachine, (17) electra, electrische machine om joints te maken, (19) houder met hulzen voor joints.

- bepaalt dat, voor zover het conservatoir beslag zich daartegen niet verzet, de volgende voorwerpen aan verdachte te worden teruggegeven. Het gaat om: (3) telefoonboekje met telefoonnummers, (16) agenda, (20) geld Nederlands € 385, (21) geld Nederlands € 2.210, (22) geld Nederlands € 4.159, (23) geld buitenlands € 619,88 (515 Engelse ponden), (24) geld buitenlands Usd 449, (25) geld Nederlands € 550, (26) geld Nederlands € 1.005, (27) geld buitenlands € 1.788,78 (3.070 Zw.Fr.), (28) geld Nederlands € 915, (29) geld Nederlands € 1.150, (30) geld Nederlands € 44.670, (32) geld Nederlands € 300 (uit fouillering).

Dit vonnis is gewezen door mr. Meeuwis, voorzitter, mr. Hopmans en mr. Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen en mr. Paulus, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 maart 2010.

Mr. Peeters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.