Home

Rechtbank Middelburg, 07-11-2007, BD8598, 12/715287-07

Rechtbank Middelburg, 07-11-2007, BD8598, 12/715287-07

Gegevens

Instantie
Rechtbank Middelburg
Datum uitspraak
7 november 2007
Datum publicatie
24 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBMID:2007:BD8598
Zaaknummer
12/715287-07

Inhoudsindicatie

59-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar wegens moord op zijn ex-echtgenote. Verdachte was met geladen pistool de woning van zijn ex-vrouw ingegaan om te praten over zijn vermoeden dat niet al zijn kinderen zijn biologische kinderen waren. Er ontstond tussen beide een woordenwisseling, vervolgens pakte verdachte zijn pistool en heeft op korte afstand zesmaal op de vrouw geschoten, ten gevolge waarvan zij om het leven is gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG

Sector strafrecht

meervoudige kamer

Parketnummer: 12/715287-07

Datum uitspraak: 7 november 2007

Tegenspraak

------------------------------------------------

Datum inverzekeringstelling: 23 juli 2007

Datum voorlopige hechtenis: 26 juli 2007

Opheffing/schorsing/invrijheidstelling: n.v.t.

------------------------------------------------

V O N N I S

van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum en -plaats],

wonende te Vlissingen,

thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting PI Zuid West – HvB De Torentijd te Middelburg.

Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

Onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van

25 oktober 2007.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. W.B. Smeenk en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.

Tenlastelegging

Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 23 juli 2007, in de gemeente Vlissingen,

opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,

immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met

een vuurwapen één of meer kogels in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

art 289 Wetboek van Strafrecht

en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht

kunnen volgen, terzake dat

hij op of omstreeks 23 juli 2007, in de gemeente Vlissingen,

opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,

immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen één of meer kogels in

het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan

voornoemde [slachtoffer] is overleden;

art 287 Wetboek van Strafrecht

2.

hij op of omstreeks 23 juli 2007, in de gemeente Vlissingen,

een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver, merk Jaguar type .32

Largo, en/of munitie van categorie III, te weten 31 patronen, merk Remington,

kaliber .32, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover

daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde

betekenis te zijn gebezigd;

art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

art 55 lid 3 ahf/ond b Wet wapens en munitie

Bewijsverweer

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld en dat hij om die reden dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.

De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet dient te worden uitgegaan van de eerste verklaring van de verdachte van 23 juli 2007, omdat hij, zoals uit de opname van het verhoor blijkt, zeer emotioneel is. Uit de verklaringen van de verdachte van 24 juli 2007 en 27 juli 2007 blijkt dat de verdachte heeft gehandeld in een impulsieve opwelling, omdat verdachte in een hevig geëmotioneerde toestand verkeerde. Dit blijkt uit het feit dat de verdachte op de dag van het incident naar de huisarts is geweest en om medicijnen heeft gevraagd en het feit dat de verdachte tijdens zijn eerste verklaring verward en in paniek was, aldus de raadsman.

De raadsman heeft voorts betoogd dat de verdachte het wapen reeds vanaf 21 juli 2007 bij zich droeg, omdat hij zich bedreigd voelde door een Afghaanse man. Hieruit blijkt volgens de raadsman tevens dat er geen sprake was van het voor moord vereiste kalm beraad en rustig overleg. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 27 juni 2000 (NJ 2000, 605).

De rechtbank verwerpt het verweer op grond van het volgende.

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de opname van het eerste verhoor van de verdachte van 23 juli 2007 te bekijken, opdat de geestelijke toestand van de verdachte kan worden waargenomen. De raadsman heeft deze opname reeds voorafgaand aan de terechtzitting bekeken. Gelet op het feit dat er sprake was van defecte apparatuur, heeft de rechtbank na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting de opname van het eerste verhoor van de verdachte van 23 juli 2007 op een ander apparaat bekeken.

De rechtbank overweegt dat uit de opname blijkt dat de verdachte tijdens zijn eerste verhoor zeer rustig en onbewogen overkomt en goed nadenkt over de vragen die door de verbalisanten aan hem worden gesteld. De rechtbank zal de verdachte derhalve aan zijn eerste verklaring houden.

Op vragen van de verbalisanten heeft de verdachte verklaard dat hij, voordat hij voor de laatste keer naar het huis van het slachtoffer ging, thuis het wapen heeft gepakt en achter zijn broeksriem onder zijn kleding heeft gestopt.

Eenmaal bij het huis van het slachtoffer aangekomen, is de verdachte naar haar slaapkamer gegaan, kreeg hij wederom ruzie met haar en heeft hij op zeer korte afstand 6 schoten op het slachtoffer gelost, ten gevolge waarvan zij is overleden.

Dat de verdachte het slachtoffer slechts heeft willen laten schrikken door boven haar hoofd te willen schieten, zoals de verdachte in latere verklaringen en ook ter terechtzitting heeft verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk, nu de verdachte 6 schoten heeft gelost die het slachtoffer allemaal hebben geraakt in haar hoofd, romp en handen.

Uit de gebleken gang van zaken leidt de rechtbank af dat de verdachte tussen het ogenblik waarop hij de beschikking kreeg over de revolver en het lossen van de schoten op het slachtoffer voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn genomen besluit en over de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken.

Daarmee staat de voor moord vereiste voorbedachte raad vast.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:

1.

hij op 23 juli 2007, in de gemeente Vlissingen,

opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,

immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met

een vuurwapen kogels in het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

2.

hij op 23 juli 2007, in de gemeente Vlissingen,

een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver, merk Jaguar type .32

Largo, en/of munitie van categorie III, te weten 31 patronen, merk Remington,

kaliber .32, voorhanden heeft gehad en heeft gedragen.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Bewijsvoering

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.

1. primair. Moord

2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen

gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Omtrent de geestvermogens van verdachte ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten heeft drs. J.J. van der Weele, psycholoog, een onderzoek verricht.

De deskundige heeft op 10 september 2007 over zijn bevindingen gerapporteerd.

Naar het oordeel van de deskundige is bij verdachte geen sprake van enig structureel gebrek en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Volgens hem zijn er wel aanwijzingen dat verdachte ten tijde van het delict door de omstandigheden binnen zijn relatie psychische problemen had. Spanningsklachten en/of gevoelens van depressiviteit zijn daarbij waarschijnlijk. De deskundige is tot de conclusie gekomen dat verdachte, op grond van deze psychische problematiek, ten tijde van het plegen van het onder 1 bewezenverklaarde feit, als licht verminderd toerekeningsvatbaar zou kunnen worden aangemerkt.

De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige niet over.

De rechtbank is van oordeel dat, nu volgens de deskundige geen sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, verdachte de bewezenverklaarde feiten volledig kunnen worden toegerekend. Zijn gemoedstoestand ten tijde van het delict is onvoldoende bijzonder geweest (en is bovendien omschreven met de nodige slagen om de arm) dat op grond daarvan licht verminderde toerekeningsvatbaarheid kan worden aangenomen.

Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Motivering van de op te leggen sanctie

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:

- de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;

- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte is op 23 juli 2007, na eerst thuis een geladen revolver te hebben opgehaald, naar het huis van zijn vriendin [slachtoffer] gegaan. Verdachte wilde met haar opnieuw praten over zijn vermoedens dat niet al zijn kinderen zijn biologische kinderen waren.

Er is een woordenwisseling ontstaan tussen verdachte en het slachtoffer, waarop verdachte zijn vuurwapen van achter zijn broeksband heeft gepakt. Verdachte heeft op korte afstand van het slachtoffer zesmaal op mevrouw [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan zij om het leven is gekomen. Verdachte is daarna weggevlucht en vervolgens naar het politiebureau gegaan om zichzelf aan te geven.

Uit het groot aantal schoten dat van zeer korte afstand op het slachtoffer is afgevuurd, blijkt onmiskenbaar dat verdachte heeft willen bereiken dat de schietpartij zou eindigen in de dood van het slachtoffer.

Verdachte heeft de vrouw met wie hij lange tijd samen was, en kinderen heeft gekregen, gedood. Dat betekent dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een van de zwaarste misdrijven die de strafwet kent. Hij heeft het slachtoffer beroofd van haar meest kostbare bezit, het leven, en hij heeft ook haar vier kinderen hun moeder ontnomen en de kleinkinderen hun oma. Daarmee heeft verdachte onpeilbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van zijn vriendin.

Voorts brengt een dergelijk feit grote verontrusting en sterke gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich, hetgeen verdachte eveneens moet worden aangerekend.

Daarnaast heeft verdachte een wapen en voor dat wapen geschikte munitie onbevoegd in zijn bezit gehad. Tegen onbevoegd wapenbezit dient krachtig te worden opgetreden.

Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:

- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 24 juli 2007;

- het over de verdachte uitgebrachte vroeghulprapport d.d. 25 juli 2007 van de Stichting Reclassering Nederland, Regio Breda-Middelburg, unit Middelburg;

- de over de verdachte uitgebrachte Pro Justitia rapportage d.d. 10 september 2007, opgemaakt door drs. J.J. van der Weele, psycholoog;

- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 9 oktober 2007 van de Stichting Reclassering Nederland, Regio Breda-Middelburg, unit Middelburg.

De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met justitie wegens een geweldsmisdrijf, maar wel wegens overtreding van de Wet wapens en munitie.

Uit de bovengenoemde rapportages is het volgende van belang.

De psycholoog merkt in zijn rapport op dat het onder 1 bewezenverklaarde feit vooral voortvloeide uit een opeenstapeling van jarenlange frustraties en emoties, waardoor verdachte secundair mogelijk wel een depressief klachtenpatroon heeft ontwikkeld, wat zijn vermogen om met de aanhoudende frustraties om te gaan uiteindelijk wellicht in bepaalde mate heeft ingeperkt. De psycholoog is van mening dat het recidiverisico minimaal is en niet groter is dan gemiddeld bij iemand anders. Er zijn op dit moment geen indicaties voor verdere hulpverlening en/of toezicht.

De reclassering acht de kans op recidive gemiddeld tot hoog, omdat verdachte weinig zelfinzicht heeft en geneigd is het gebeuren te bagatelliseren.

De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de reclassering meer recht doet aan de situatie dan het rapport van de psycholoog. De laatste kan worden nagegeven dat soortgelijke omstandigheden zich niet snel zullen herhalen. Het recidiverisico ligt echter meer opgesloten in de persoon van verdachte die zonder duidelijke grond bijzonder achterdochtig kan worden en die zich daarin door anderen in negatieve zin laat beïnvloeden. Dit terwijl bij verdachte (zelf)reflectie nagenoeg ontbreekt.

Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

De verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van de inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers op de lijst van inbeslaggenomen voorkomende goederen, te weten:

4 31.00 STK Munitie, Remington R32sw, en

7 1.00 STK Revolver, 3'2 largo.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

DE BESLISSING

De rechtbank beslist als volgt.

Zij verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.

Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Zij bepaalt dat het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.

Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (TWAALF) JAREN.

Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.

Dit vonnis is gewezen door: mr. R.C.M. Reinarz, voorzitter, mrs. W.M.J. Hoppers en F.C.J.E. Meeuwis, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. S.F. Lantai als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van

7 november 2007.