Home

Rechtbank Middelburg, 15-11-2006, AZ5036, 52099 HA ZA 06-163

Rechtbank Middelburg, 15-11-2006, AZ5036, 52099 HA ZA 06-163

Gegevens

Instantie
Rechtbank Middelburg
Datum uitspraak
15 november 2006
Datum publicatie
22 december 2006
ECLI
ECLI:NL:RBMID:2006:AZ5036
Zaaknummer
52099 HA ZA 06-163

Inhoudsindicatie

''...Het geschil spitst zich toe op de vraag aan wie de goederen toebehoorden die [gedaagde sub 1] tijdens de executoriale verkoop heeft verkocht. [eiser] stelt dat deze aan hem toebehoorden. [gedaagde sub 1] heeft die stelling gemotiveerd betwist. Indien de rechtbank [eiser] – conform zijn aanbod daartoe – zou toelaten zijn stelling te bewijzen en indien na bewijslevering zou komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] goederen heeft verkocht die aan [eiser] toebehoorden, dan zou [gedaagde sub 1] jegens [eiser] in beginsel onrechtmatig gehandeld hebben. [gedaagde sub 1] zou in dat geval immers inbreuk gemaakt hebben op het eigendomsrecht van [eiser]. [gedaagde sub 1] zou hiervoor echter slechts aansprakelijk zijn indien dit handelen hem zou kunnen worden toegerekend....''

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG

Sector civiel recht

Vonnis van 15 november 2006 in de zaak van:

rolnr: 06-163

[eiser],

handelend onder de naam TWËEN FASHION,

wonende en gevestigd te Vlissingen,

eiser,

procureur: mr. M.C. van der Want,

tegen:

1. [gedaagde sub 1],

kantoorhoudende te Goes,

gedaagde sub 1,

procureur: mr. C.J. IJdema,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

NICKELSON NEDERLAND BV,

gevestigd en kantoorhoudende te Barendrecht,

gedaagde sub 2,

procureur: mr. P.M.E. Bilterijst.

1. Het verdere verloop van de procedure

De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 14 juni 2006. Ter uitvoering van dat vonnis heeft op 7 september 2006 een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.

2. De feiten

2.1. Bij vonnis van 8 november 2004 heeft de kantonrechter van de rechtbank Middelburg een vordering van Nickelson op [neef[neef van eiser]e[eiser] (hierna: [neef van eiser]) in verband met onbetaald gebleven facturen toegewezen.

2.2. Deurwaarder [gedaagde sub 1] heeft op 3 maart 2005 in opdracht van Nickelson executoriaal beslag gelegd op de inboedel van kledingwinkel Twëen Fashion omdat betaling door [neef van eiser] uitbleef.

2.3. Op 14 april 2005 heeft in opdracht van Nickelson en onder leiding van [gedaagde sub 1] in de kledingwinkel een openbare verkoop plaatsgevonden.

3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen de somma van € 73.826,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.

3.2. Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] het volgende aan. Hij is sinds 14 maart 2005 eigenaar van Twëen Fashion. Hij heeft de winkel met inventaris, maar zonder voorraad, van zijn neef [neef van eiser] overgenomen. Sinds de overname heeft [eiser] verschillende goederen aangekocht die in de kledingwinkel te koop werden aangeboden. Aan [gedaagde sub 1] is meegedeeld dat de winkel door hem was overgenomen en dat de zich in de winkel bevindende voorraad, voor zover die de door [eiser] aangekochte goederen betrof, aan hem toebehoorde. [neef van eiser] had wel wat spullen in de winkel laten hangen, maar die heeft [eiser] niet in zijn vordering betrokken. Tijdens de openbare verkoop op 14 april 2005 zijn echter niet alleen de op 3 maart 2005 in beslag genomen goederen verkocht, maar ook de goederen die door eiser werden aangeschaft na de overname op 14 maart 2005. Als gevolg hiervan heeft [eiser] schade geleden die bestaat uit de waarde van de ten onrechte door [gedaagde sub 1] verkochte goederen (ad € 61.826,42) en uit gederfde winst (ad € 12.000,-). [eiser] is deze winst misgelopen doordat de winkel als gevolg van de executoriale verkoop noodgedwongen anderhalve maand dicht is geweest. [gedaagde sub 1] had een paar weken met de executieverkoop moeten wachten aangezien [eiser] dan weer in Nederland zou zijn geweest.

3.3. [gedaagde sub 1] voert onder meer het volgende verweer. Het eerste verweer strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiser]. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 4 mei 2006 wordt de onderneming gedreven door een stichting. Een eventuele vordering berust derhalve niet bij [eiser]. Daarnaast kan [eiser] slechts Nickelson aansprakelijk stellen aangezien [gedaagde sub 1] in opdracht van haar heeft gehandeld. Eventuele schade ten gevolge van de executieverkoop valt daarom in de risicosfeer van Nickelson. Voorts bestaat er geen algemene zorgvuldigheidsnorm die [gedaagde sub 1] jegens [eiser] in acht had dienen te nemen. Op de verkochte goederen rustte executoriaal beslag en ze behoorden toe aan [neef van eiser]. Nu deze de vordering van Nickelson niet voldeed, stond het [gedaagde sub 1] vrij zich te verhalen op de goederen. Indien echter mocht blijken dat sprake is van verkoop van niet in beslag genomen goederen, dan valt dit [eiser] niet aan te rekenen omdat hij zorgvuldig gehandeld heeft. Hij heeft [neef van eiser] schriftelijk in de gelegenheid gesteld de vermeende verkoop van de winkel aan [eiser] met bewijsstukken toe te lichten, hetgeen niet is gebeurd. Voorts is hij zowel op 12 als op 13 april 2005 naar de kledingwinkel gegaan. [neef van eiser] en Hüseyin [eiser] waren daar op beide dagen niet aanwezig, maar Z. [eiser], een familielid van [neef van eiser] en [eiser], wel. Deze was van het beslag op de hoogte aangezien hij bij de beslaglegging aanwezig was. Aan hem heeft [gedaagde sub 1] op beide dagen meegedeeld dat de executoriale verkoop bij niet betaling doorgang zou vinden. Tevens heeft [gedaagde sub 1] tevergeefs geprobeerd telefonisch in contact te komen met [eiser]. Bovendien heeft hij voorafgaand aan de executoriale verkoop de in de winkel aanwezige goederen getoetst aan het beslagexploot en heeft hij de goederen die daarin niet werden genoemd, apart gehangen.

Voorts voert [gedaagde sub 1] verweer ten aanzien van de schade. Aangezien [gedaagde sub 1] geen aan [eiser] toebehorende goederen heeft verkocht, heeft deze geen schade geleden. De overgelegde facturen en afleverbonnen zijn niet juist en ze corresponderen niet met de in de dagvaarding onder punt 7 opgevoerde posten. Voorts ontbreken de betalingsbewijzen van de goederen. Ook bestaat er geen causaal verband tussen de gevorderde schade en de aan [gedaagde sub 1] verweten gedraging. De openbare verkoop zou namelijk hoe dan ook hebben plaatsgevonden, aangezien de vordering van Nickelson onbetaald was gebleven. Daarbij zouden kassa en toonbank verkocht zijn, als gevolg waarvan de bedrijfsvoering stil zou zijn komen te liggen. Tenslotte dient de gevorderde schade op grond van eigen schuld voor rekening van [eiser] te blijven. Hij had voorafgaand aan de verkoop geen goederen in de winkel moeten plaatsen zonder [gedaagde sub 1] daarvan op de hoogte te brengen en hij had de goederen moeten onderscheiden van de in beslag genomen goederen. Daarnaast had [eiser] in het geval hij daadwerkelijk de nieuwe eigenaar van de winkel is geworden, voor voldoening van de vordering van Nickelson zorg moeten dragen.

3.4. Ook Nickelson voert verweer. Niet Nickelson, maar [gedaagde sub 1] is ervoor verantwoordelijk dat de genomen executiemaatregelen op zorgvuldige wijze en volgens de rechtens hiervoor geldende bepalingen zijn toegepast. Voorts heeft Nickelson [gedaagde sub 1] nimmer opdracht gegeven tot beslaglegging op en verkoop van de zaken zoals [eiser] die in de dagvaarding heeft genoemd en waarop hij zijn schade baseert. Tenslotte heeft [eiser] nog steeds een gedeelte van de vordering openstaan aangezien de opbrengst van de openbare verkoop niet genoeg heeft opgeleverd ter voldoening van de gehele vordering.

4. De beoordeling van het geschil

Ten aanzien van [gedaagde sub 1]:

4.1. Ten aanzien van het verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], oordeelt de rechtbank als volgt. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 14 maart 2005, blijkt dat [eiser] ten tijde van de executoriale verkoop een eenmanszaak onder de naam Twëen Fashion voerde. Blijkens het proces-verbaal van comparitie stelt [eiser] dat hij de door hem gestelde vordering niet aan de stichting heeft overgedragen. Deze stelling is door [gedaagde sub 1] niet betwist, waardoor vast staat dat een eventuele vordering bij [eiser] rust en niet bij de stichting. [eiser] is derhalve ontvankelijk in zijn vordering jegens [gedaagde sub 1]. Hieraan staat niet in de weg dat [gedaagde sub 1] in opdracht van Nickelson zou hebben gehandeld. Het staat [eiser] vrij zowel Nickelson als [gedaagde sub 1] aan te spreken voor schade die hij mogelijk ten gevolge van de verkoop heeft geleden.

4.2. Het geschil spitst zich toe op de vraag aan wie de goederen toebehoorden die [gedaagde sub 1] tijdens de executoriale verkoop heeft verkocht. [eiser] stelt dat deze aan hem toebehoorden. [gedaagde sub 1] heeft die stelling gemotiveerd betwist. Indien de rechtbank [eiser] – conform zijn aanbod daartoe – zou toelaten zijn stelling te bewijzen en indien na bewijslevering zou komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] goederen heeft verkocht die aan [eiser] toebehoorden, dan zou [gedaagde sub 1] jegens [eiser] in beginsel onrechtmatig gehandeld hebben. [gedaagde sub 1] zou in dat geval immers inbreuk gemaakt hebben op het eigendomsrecht van [eiser]. [gedaagde sub 1] zou hiervoor echter slechts aansprakelijk zijn indien dit handelen hem zou kunnen worden toegerekend.

4.3. De verkoop van aan [eiser] toebehorende goederen kan slechts aan [gedaagde sub 1] worden toegerekend indien hij in het kader van de executoriale verkoop niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van hem mocht worden verwacht. De door [gedaagde sub 1] geschetste gang van zaken rondom de executoriale verkoop wordt door [eiser] niet betwist. De rechtbank gaat daar dan ook vanuit en is op grond van die gang van zaken van oordeel dat [gedaagde sub 1] de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. [gedaagde sub 1] heeft Z. [eiser] op diverse manieren in de gelegenheid gesteld om de openbare verkoop te voorkomen dan wel op andere wijze geprobeerd om de belangen van [eiser] te behartigen. Het (niet) handelen van Z. [eiser], die zowel bij de beslaglegging als bij de executoriale verkoop en bij ieder ander bezoek van [gedaagde sub 1] in de winkel aanwezig was, valt binnen de risicosfeer van [eiser]. Ook het feit dat [eiser] gedurende lange tijd niet bereikbaar was omdat hij in het buitenland verbleef, dient voor zijn rekening te blijven. Niet valt in te zien wat [gedaagde sub 1] nog meer had moeten doen om verkoop van mogelijk aan [eiser] toebehorende goederen, te voorkomen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat zelfs indien door middel van bewijslevering zou komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] goederen van [eiser] heeft verkocht, dit geen onrechtmatige daad oplevert nu het handelen hem niet kan worden toegerekend. Om die reden zal de rechtbank het bewijsaanbod van [eiser] passeren en de vordering afwijzen.

Ten aanzien van Nickelson:

4.5. Nickelson is alleen dan (mede)aansprakelijk voor de gevolgen van een eventueel door [gedaagde sub 1] gepleegde onrechtmatige daad, indien hij deze heeft uitgelokt, uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft gesanctioneerd of heeft toegelaten, terwijl hij deze had kunnen voorkomen. Is dat niet het geval dan is zij niet (mede)aansprakelijk jegens [eiser].

4.6. Ter onderbouwing van zijn vordering jegens Nickelson heeft [eiser] niets anders gesteld dan dat Nickelson de formele opdrachtgever van [gedaagde sub 1] is. Daargelaten het oordeel van de rechtbank dat in onderhavige zaak geen sprake is van een aan [gedaagde sub 1] toerekenbare onrechtmatige daad, heeft [eiser] in het geding jegens Nickelson derhalve onvoldoende gesteld ter onderbouwing van haar vordering. De rechtbank zal de vordering jegens Nickelson reeds daarom afwijzen.

Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en Nickelson:

4.7. De rechtbank zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het geding.

5. De beslissing

De rechtbank:

- wijst de vordering af;

- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, welke aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot aan deze uitspraak begroot op € 1.120,- aan griffierecht en € 1.788,- wegens procureurssalaris en aan de zijde van Nickelson begroot op € 1.625,- aan griffierecht en € 1.788,- wegens procureurssalaris;

- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg - Hogervorst en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 november 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.

BO