Home

Rechtbank Middelburg, 18-10-2005, AU7674, 05/113

Rechtbank Middelburg, 18-10-2005, AU7674, 05/113

Gegevens

Instantie
Rechtbank Middelburg
Datum uitspraak
18 oktober 2005
Datum publicatie
8 december 2005
ECLI
ECLI:NL:RBMID:2005:AU7674
Zaaknummer
05/113

Inhoudsindicatie

Gezamenlijke huishouding. Wederzijdse zorg. Familieverband. Onderzoek biedt onvoldoende grondslag voor conclusie dat er sprake is van wederzijdse zorg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG

sector bestuursrecht

enkelvoudige kamer

____________________________________________________

UITSPRAAK

____________________________________________________

Reg.nr.: Awb 05/113

Inzake: [Eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mevrouw mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat te Middelburg,

tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg.

I. Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft verweerder een aanvraag van 7 april 2004 van eiseres om met ingang van 1 april 2004 in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en Bijstand (WWB) afgewezen.

Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 28 december 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Het beroep is op 1 september 2005 behandeld ter zitting. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mevrouw mr. N.M. Feijtel.

II. Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om per 1 april 2004 in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de WWB afgewezen omdat zij geen recht op bijstand heeft. Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiseres op het adres [straatnaam] te [woonplaats] een gezamenlijke huishouding voerde met de heer [neef eiseres] (hierna: [neef eiseres]), die inkomsten uit arbeid heeft.

2. Eiseres betwist dat zij voor de geboorte van haar zoon op 20 oktober 2004 een gezamenlijk huishouding in de zin van de WWB heeft gevoerd met haar neef [neef eiseres]. Zij heeft aangevoerd dat zij sinds 18 juli 2000 een kamer in de woning van [neef eiseres] bewoonde en dat zij voor het gebruik van deze kamer maandelijks € 150 heeft voldaan. Deze betalingen werden contant voldaan, aldus eiseres. Er was geen schriftelijke huurovereenkomst maar [neef eiseres] heeft op haar verzoek, naar aanleiding van vragen van verweerder, een verklaring opgesteld dat zij huurde en dat zij maandelijks genoemd bedrag aan hem betaalde. Volgens eiseres is zij door de lange behandelingsduur van de aanvraag in financiële problemen geraakt en beschikte zij niet over de middelen om in haar eigen levensonderhoud en in dat van haar ongeboren kind te voorzien. Dit heeft er volgens eiseres toe geleid dat zij met [neef eiseres] mee at. Volgens eiseres is er echter nimmer sprake geweest van een gezamenlijke huishouding omdat zij geheel onafhankelijk van [neef eiseres] een eigen huishouding voerde. Zij beschikte in genoemde periode over een eigen particuliere ziektekostenverzekering en een eigen telefoonabonnement. Eiseres betwist dat zij in een periode van drie maanden maar over € 500,- zou hebben beschikt aangezien zij ook geld van familie en vrienden heeft moeten lenen.

3. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat uit de stukken, waaronder een verslag van een huisbezoek van 7 september 2004, in voldoende mate is gebleken dat tussen eiseres en [neef eiseres] sprake is van duurzame verzorging van elkaar. Uit het ingestelde onderzoek naar het gebruik en de inrichting van de woning is volgens verweerder in voldoende mate gebleken dat er sprake is van wederzijdse zorg. Dit blijkt onder meer uit het feit dat eiseres, omdat zij zwanger van [neef eiseres] was, in zijn bed sliep, in de kast van [neef eiseres] naast zijn kleren ook die van eiseres zijn aangetroffen en in de koelkast en keukenkastjes spullen van eiseres en [neef eiseres] door elkaar lagen. Voorts heeft eiseres vanaf april 2004 geen huur betaald, was er geen sprake van een deugdelijke huurovereenkomst en mocht zij met [neef eiseres] mee eten. Volgens verweerder is het tegendeel van dit alles door eiseres onvoldoende aangetoond. Een eigen ziektekostenverzekering en gsm is niet voldoende om aan te tonen dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding.

4. De rechtbank overweegt het volgende.

5. Wil sprake zijn van een gezamenlijke huishouding, dan moet, ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB, aan twee voorwaarden zijn voldaan: beide betrokkenen hebben hun hoofdverblijf in dezelfde woning en leveren voorts een bijdrage in de kosten van de huishouding of voorzien op andere wijze in elkaars verzorging. Dat sprake is van wederzijdse zorg kan volgens rechtspraak blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen betrokkenen, die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende vaste lasten. Indien van een zodanige financiële verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal dan ook bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of in een concreet geval aan het criterium van de wederzijdse zorg is voldaan. Het is aan verweerder om dit aan te tonen.

6. Vast staat dat eiseres en [neef eiseres] op de in geding zijnde datum hun hoofdverblijf hadden op het adres [straatnaam] te [woonplaats]. In geschil is de vraag of sprake was van wederzijdse zorg.

7. Voornoemd adres betreft een driekamer-woning, bestaande uit een woonkamer en twee slaapkamers. In bewuste periode verbleef er naast [neef eiseres] en eiseres ook een broer van eiseres op hetzelfde adres. Er was aldus sprake van een situatie waarin drie familieleden gezamenlijk in een driekamer-woning woonden. Ten tijde van het huisbezoek op 7 september 2004 was één van de slaapkamers ingericht als baby-kamer. De zoon van eiseres is op 20 oktober 2004 geboren.

8. Verweerder heeft aan zijn oordeel dat sprake is geweest van wederzijdse zorg een rapportage aanvraag WWB van 12 mei 2004 en een rapportage aanvraag WWB van 28 september 2004 ten grondslag gelegd. In laatstgenoemde rapportage is onder meer verslag gedaan van het huisbezoek. Uit deze stukken is de rechtbank niet gebleken van een financiële verstrengeling in de hiervoor genoemde zin. In dit verband acht de rechtbank weliswaar niet uitgesloten dat [neef eiseres] eiseres in de periode na 1 april 2004 in financiële zin soms heeft geholpen maar dit wordt, gelet op het familieverband en het gegeven dat [neef eiseres] de verwekker van het kind van eiseres is, alsmede gegeven het feit dat eiseres door de lange behandelingsduur van haar aanvraag geruime tijd geen inkomsten heeft gehad, niet als onbegrijpelijk beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dit evenwel onvoldoende om tot een financiële verstrengeling te concluderen.

9. Ook de overige feiten en omstandigheden die in genoemde rapportages zijn vermeld, bieden onvoldoende basis voor de conclusie dat sprake is van wederzijdse zorg. Het feit dat het tijdens het huisbezoek leek, zoals het in de rapportage van 28 september 2004 is verwoord, alsof het tweepersoonsbed aan allebei de kanten beslapen was en de vaststelling dat kleren van eiseres en [neef eiseres] in één kast lagen, is in het licht van het eerder genoemde familieverband, de kleine behuizing voor drie volwassenen en het gegeven dat eiseres ten tijde van het huisbezoek hoogzwanger was, van onvoldoende belang om op grond daarvan van wederzijdse zorg uit te gaan.

10. De rechtbank acht door verweerder voorts onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres ten tijde in geding geen huur aan [neef eiseres] heeft betaald aangezien, wederom vanwege de familieverhoudingen, niet onbegrijpelijk wordt geacht dat van deze betalingen geen bewijzen kunnen worden overgelegd. Dit kan eiseres dan ook niet worden tegengeworpen. Onder de geschetste omstandigheden is samen eten ook niet onderscheidend. Uit het verslag van het huisbezoek blijkt verder dat in de keuken maar heel even is gekeken zonder dat de koelkast en de keukenkastjes in het onderzoek zijn betrokken. Door dit na te laten is het onderzoek tijdens het huisbezoek naar het oordeel van de rechtbank in dit opzicht niet volledig geweest. Het enkele feit dat eiseres heeft verklaard dat alles van iedereen gewoon in de koelkast lag en in de kastjes stond en dat iedereen wel wist wat van hem of haar was is evenmin een omstandigheid op grond waarvan een wederzijdse zorg kan worden afgeleid. Ook overigens is de rechtbank niet van feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding geven van wederzijdse zorg uit te gaan. Het gegeven dat [neef eiseres] de natuurlijke vader van de zoon van eiseres is, maakt dit niet anders.

11. De conclusie van het voorgaande is dat genoemde rapportages onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een standpunt dat eiseres en [neef eiseres] in genoemde periode in elkaars verzorging hebben voorzien. Verweerder heeft met het bestreden besluit dan ook ten onrechte het besluit van 5 oktober 2004 gehandhaafd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd.

12. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.

13. Het vorenstaande leidt tot de navolgende uitspraak.

III. Uitspraak

De Rechtbank Middelburg

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

bepaalt dat de gemeente Middelburg aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,- (zevenendertig euro) vergoedt;

veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op

€ 644,- (zeshonderdenvierenveertig euro), te betalen door de gemeente Middelburg aan de griffier.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2005

door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.

Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.

Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.

Nota bene:

In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.

Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.

Afschrift verzonden op: