Home

Rechtbank Maastricht, 08-12-2010, BO8130, 144807 / HA ZA 09-1284

Rechtbank Maastricht, 08-12-2010, BO8130, 144807 / HA ZA 09-1284

Gegevens

Instantie
Rechtbank Maastricht
Datum uitspraak
8 december 2010
Datum publicatie
21 december 2010
ECLI
ECLI:NL:RBMAA:2010:BO8130
Formele relaties
Zaaknummer
144807 / HA ZA 09-1284

Inhoudsindicatie

Het ‘gentlemen agreement’; een planschadevergoedingsovereenkomst met een beding dat in, ruil voor de medewerking van de gemeente aan een wijziging van een bestemmingsplan, de aansprakelijkheid voor planschade van de gemeente wordt overgenomen; arrest van 2 mei 2003, AB 2003, 354; beding niet geldig en de bezwaren tegen het aanvaarden van de geldigheid van dergelijke bedingen van dien aard dat zij zich ook verzetten tegen het maken van een uitzondering voor gevallen waarin, zoals in dit geval, een wijziging in overwegende mate een particulier belang dient en het op zichzelf redelijk zou kunnen zijn dat de planschadevergoeding uiteindelijk - geheel of ten dele - voor rekening van die particulier komt.

Het oordeel van de Hoge Raad was mede ingegeven door het ontbreken van een wettelijke (verhaals)regeling.

Door de gemeente is er terecht op gewezen dat de Hoge Raad in genoemd arrest in het midden heeft gelaten of (een zodanig beding in) de desbetreffende overeenkomst (partieel) nietig dan wel vernietigbaar is, maar de Hoge Raad heeft in zijn arrest van 6 januari 2006, AB 2006, 218, wel duidelijkheid geboden en bepaald dat bedoelde bedingen in strijd zijn met de openbare orde en derhalve nietig op grond van art. 3:40 lid 1 BW.

Het gevolg van die nietigheid is óók dat als het “gentlemen agreement”, zoals de gemeente stelt, (tevens) een vaststellingsovereenkomst zou zijn, die vaststelling op grond van art. 7:902 BW ook nietig is omdat die naar inhoud of strekking in strijd met de openbare orde komt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MAASTRICHT

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 144807 / HA ZA 09-1284

Vonnis van 8 december 2010

in de zaak van

[Naam eiser],

wonende [woonplaats],

eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie,

advocaat mr. J.J. Baltus,

tegen

de rechtspersoon naar publiek recht GEMEENTE BEEK,

gevestigd te Beek,

gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie, hierna ook: de gemeente,

advocaat mr. E.J.J.M. Kneepkens.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 13 januari 2010,

- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie d.d. 9 februari 2010,

- het proces-verbaal van comparitie na antwoord van 25 mei 2010.

1.2. Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 [Eiser] is eigenaar van gronden in het buitengebied van de gemeente. In verband met zijn financiële problemen wenste hij dat de bestemming van enkele van zijn percelen werd gewijzigd, aldus dat daarop woningbouw mogelijk werd. De gemeente wilde daaraan meewerken. Voor een deel van de percelen is dit geschied door woningbouw mogelijk te maken via een buitenplanse vrijstelling als bedoeld in art. 19 lid 2 Wet RO.

Voor een viertal andere percelen zou woningbouw mogelijk worden gemaakt door een partiële herziening van het bestemmingsplan, waarbij de gemeente als voorwaarde stelde dat [Eiser] de kosten zou dragen van eventuele planschadeclaims met bijbehorende kosten. De partijen spraken af een overeenkomst terzake te sluiten.

2.2 Bij brief van 1 augustus 2002 heeft de gemeente aan [Eiser] geschreven dat uit een recente uitspraak van het gerechtshof te Arnhem is gebleken dat de opgestelde overeenkomst nietig is en dat nog onduidelijk is hoe een nieuwe overeenkomst zou moeten worden vorm gegeven.

2.3 De partijen hebben nader overleg gevoerd. [Eiser] heeft daarbij afgewezen een scenario waarin de gemeente pas zou overgaan tot de bestemmingsplanwijziging als hijzelf met de omwonenden afspraken over de vergoeding van hun planschade had gemaakt. Hij heeft ook andere alternatieven afgewezen. [Eiser] hield vast aan de constructie waarin de door de gemeente te betalen planschade voor zijn rekening komt. [Eiser] heeft ten behoeve van dit overleg [een zekere R.] van het Juridisch en Bestuurlijk Adviescentrum te Amsterdam voor juridisch advies terzake ingeschakeld.

2.4 Naar aanleiding van een bespreking op 14 februari 2003 heeft [Eiser] bij brief van dezelfde dag aan wethouder [Naam wethouder] nogmaals benadrukt nooit terug te zullen komen: op gemaakte afspraken, voor ons is dus terug vorderen van door ons betaalde planschade absoluut niet van toepassing, dit zou voor ons een zeer onfatsoenlijke handeling zijn.

2.5 In een gentlemen agreement d.d. 21 maart 2003 hebben [Eiser] en [naam wethouder] onder meer afgesproken dat [Eiser] voor bedoelde vier bouwkavels een planschade risico-analyse zou laten opstellen. Dat is ook gebeurd. [Eiser] heeft voor dat rapport € 1.815,12 betaald.

2.6 [Eiser] en [naam wethouder] namens de gemeente hebben op 18 oktober 2003 een tweede gentlemen agreement gesloten. Die vermeldt:

[Eiser] (…) wil gebruik maken van de mogelijkheid om via een bestemmingsplanwijziging, op een gedeelte van zijn gronden aan [adres] vier bouwkavels te maken.

De gemeente Beek wil hieraan in principe medewerking verlenen maar wil niet de kosten dragen van eventuele planschadeclaims met bijbehorende kosten die mogelijk door belanghebbenden/ benadeelden kunnen worden ingediend.

(…)

1. Partijen zijn bekend met de juridische gebreken van dit gentlemen agreement, met name t.a.v. het afdwingen van de naleving en de herroeping daarvan. (…)

2. (…). Het bedrag aan mogelijke planschade is (…)geraamd op € 21.000,-. De procedurekosten voor het in behandeling nemen van eventuele claims worden geraamd (…) € 12.000,-.

3. [Eiser] betaalt, binnen 14 dagen na een positief advies van de PCGP van de Provincie, aan de gemeente de onder punt 2 genoemde bedragen.

4. De gemeente heeft opdracht gegeven tot het opstellen van bedoelde bestemmingsplan wijziging en zal zorgen voor een vlotte doorloop van de procedure gericht op het onherroepelijk worden van dit plan voor zover dit in haar vermogen ligt.

5. [Eiser] zal noch in persoon, noch via een derde, bovenstaand bedrag nimmer van de gemeente terugvorderen of aanvechten op welke wijze dan ook.

(…)

2.7 [Eiser] heeft na het onherroepelijk worden van de wijziging van het bestemmingsplan, op 17 december 2005, het bedrag van € 33.000,- aan de gemeente betaald.

2.8 Bij brief van 31 januari 2007 heeft [Eiser] de gemeente verzocht het bedrag van € 33.000,- aan hem terug te betalen en de kosten van de risico analyse van € 1.815,12 aan hem te vergoeden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente.

2.9 De gemeente heeft bedoelde bedragen niet aan [Eiser] (terug)betaald.

3. Het geschil

3.1. [Eiser] vordert, samengevat, een verklaring voor recht dat de overeenkomst d.d. 18 oktober 2003 nietig is, en een veroordeling van de gemeente tot betaling aan haar van een bedrag van € 34.815,12. vermeerderd met rente en kosten.

3.2. De gemeente vordert in voorwaardelijke reconventie dat, voor zover de eis van [Eiser] wordt toegewezen, hij wordt veroordeeld tot betaling aan de gemeente van het bedrag dat in conventie wordt toegewezen.

3.3 De partijen voeren tegen elkaars vorderingen gemotiveerd verweer.

4. De beoordeling

4.1 Het ‘gentlemen agreement’ van 18 oktober 2003 bevat een planschadevergoedingsovereenkomst met een beding dat in, ruil voor de medewerking van de gemeente aan een wijziging van een bestemmingsplan, [Eiser] de aansprakelijkheid voor planschade van de gemeente overneemt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 mei 2003, AB 2003, 354, geoordeeld dat zo’n beding niet geldig is en daarbij tevens geoordeeld dat de bezwaren tegen het aanvaarden van de geldigheid van dergelijke bedingen van dien aard zijn dat zij zich ook verzetten tegen het maken van een uitzondering voor gevallen waarin, zoals in dit geval, een wijziging in overwegende mate een particulier belang dient en het op zichzelf redelijk zou kunnen zijn dat de planschadevergoeding uiteindelijk - geheel of ten dele - voor rekening van die particulier komt.

Het oordeel van de Hoge Raad was mede ingegeven door het ontbreken van een wettelijke (verhaals)regeling. Dat, zoals de gemeente aanvoert, de wetgever via een spoedwet die juridische leemte alsnog, met ingang van 1 juli 2005, heeft opgevuld, doet niet ter zake, nu die wetswijziging geen invloed heeft op vóór de inwerkingtreding van deze wetswijziging gesloten overeenkomstem, zoals het onderhavige “gentlemen agreement”.

Door de gemeente is er terecht op gewezen dat de Hoge Raad in genoemd arrest in het midden heeft gelaten of (een zodanig beding in) de desbetreffende overeenkomst (partieel) nietig dan wel vernietigbaar is, maar de Hoge Raad heeft in zijn arrest van 6 januari 2006, AB 2006, 218, wel duidelijkheid geboden en bepaald dat bedoelde bedingen in strijd zijn met de openbare orde en derhalve nietig op grond van art. 3:40 lid 1 BW.

Het gevolg van die nietigheid is óók dat als het “gentlemen agreement”, zoals de gemeente stelt, (tevens) een vaststellingsovereenkomst zou zijn, die vaststelling op grond van art. 7:902 BW ook nietig is omdat die naar inhoud of strekking in strijd met de openbare orde komt.

Het voorgaande betekent dat de overeenkomst van 18 oktober 2003 nietig is. De gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.

4.2 Gevolg van de nietigheid van het “gentlemen agreement” is dat op grond van art. 6:203 BW het op grond van die overeenkomst door [Eiser] aan de gemeente betaalde geld onverschuldigd betaald is. De onverschuldigde betaling die [Eiser] ten grondslag aan zijn geldvordering legt, is gebaseerd op de nietigheid van het ‘gentlemen agreement”.

Waar het betreft de gevorderde kosten van € 1.815,12 voor de in opdracht van [Eiser] uitgevoerde risico-analyse is evenwel gesteld noch gebleken dat dit aan de gemeente is betaald. Dat deel van de vordering is om die reden reeds niet toewijsbaar.

4.3 Wel heeft [Eiser] aan de gemeente € 33.000,- aan planschadevergoeding betaald.

De gemeente voert aan, samengevat, dat een beroep op onverschuldigde betaling, gezien de omstandigheden, te ver gaat en misbruik van recht oplevert in die zin dat [Eiser], gelet op de onevenredigheid tussen zijn belang bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot terugvordering wegens onverschuldigde betaling en het belang van de gemeente dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening kan komen.

4.4 De rechtbank overweegt dat de bestemmingsplanwijziging niet valt terug te draaien en dat [Eiser] door die wijziging, zoals door hem werd beoogd, een aanzienlijk financieel voordeel heeft genoten. Een terugbetaling van de planschadevergoeding zou dan ook als gevolg hebben dat de nadelen van de nietigheid van het “gentlemen agreement” d.d. 18 oktober 2003 geheel voor rekening van de gemeente komen en dat als het geheel van rechtsfeiten in ogenschouw genomen wordt, de lusten voor [Eiser] zouden zijn en de lasten voor de gemeente. In aanmerking nemende die onevenredigheid, alsmede de volgende feiten:

- het bestemmingsplan is gewijzigd op verzoek en na langdurig aandringen van [Eiser],

- de medewerking van de gemeente daaraan vond uitsluitend plaats met het oog op de financiële belangen van [Eiser],

- [Eiser] wist, net als de gemeente, dat het “gentlemen agreement” niet geldig was, wist ook dat hij daardoor mogelijk recht zou hebben op terugbetaling van de door hem betaalde planschade en heeft herhaaldelijk en expliciet verklaard die nooit te zullen terugvorderen,

acht de rechtbank, zoals de gemeente met haar betoog ook impliciet stelt, de toepasselijkheid van art. 6:203 BW onder deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (art. 6:2 lid 2 BW). [Eiser] kan de planschadevergoeding dus niet terugvorderen voor zover de onverschuldigde betaling is gebaseerd op de nietigheid van het “gentlemen agreement”. Nu de geldvordering uitsluitend is gebaseerd op die nietigheid, zal die vordering worden afgewezen.

4.5 Door de afwijzing van de geldvordering in conventie behoeft over de voorwaardelijke vordering in reconventie niet te worden beslist.

4.6 [Eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5. De beslissing

De rechtbank

a. verklaart voor recht dat de tussen de partijen gesloten overeenkomst d.d. 18 oktober 2003 nietig is,

b. veroordeelt [Eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.580,- aan advocatensalaris,

c. verklaart de onder b opgenomen beslissing uitvoerbaar bij voorraad,

d. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2010.?