Rechtbank Maastricht, 18-03-2009, BH6642, 314763 CV EXPL 08-4882
Rechtbank Maastricht, 18-03-2009, BH6642, 314763 CV EXPL 08-4882
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Maastricht
- Datum uitspraak
- 18 maart 2009
- Datum publicatie
- 19 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBMAA:2009:BH6642
- Zaaknummer
- 314763 CV EXPL 08-4882
Inhoudsindicatie
Gedaagde heeft bouwmaterialen bij eiseres besteld doch stelt te hebben gehandeld in opdracht van een derde. Bewijslast daartoe ligt bij gedaagde.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 314763 CV EXPL 08-4882
typ: RK
Vonnis van 18 maart 2009
in de zaak van:
[eiser], gevestigd te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: Y.W.C.M. van den Heuvel, werkzaam bij Constant & Van den Heuvel B.V. te Tilburg
tegen:
[gedaagde]
wonend en zaakdoend te ([adres],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Door partijen zijn achtereenvolgens de navol¬gende proces¬stukken gewisseld:
-exploot van dagvaarding d.d. 14 november 2008 met drie, deels meervoudige, producties in fotokopievorm;
-conclusie van antwoord;
-conclusie van repliek met twee, deels meervoudige, producties in fotokopievorm;
-conclusie van dupliek.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
MOTIVERING
de vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of ondeugdelijk weersproken, en mede op basis van de inhoud van in dit opzicht onbetwist gebleven producties staat tussen partijen vast dat:
- [gedaagde] op enig moment in mei of juni 2008 bij [eiser] (bouw)materialen heeft besteld;
- [eiser] die materialen heeft geleverd op het adres [adres];
- [eiser] de op die bestelling betrekking hebbende facturen van 6 juni 2008 en 27 juni 2008 aan [gedaagde] heeft toegezonden;
- [gedaagde] genoemde facturen tot op heden onbetaald heeft gelaten.
de vordering en het geschil
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert [eiser] de veroordeling van gedaagde, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 838,19, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 707,71 vanaf 5 november 2008 tot aan de dag van algehele voldoening en onder verwijzing van gedaagde in de proceskosten. De vordering is als volgt opgebouwd:
€ 707,71 hoofdsom (onbetaald gelaten facturen)
€ 21,71 tot 5 november 2008 vervallen handelsrente
€ 108,77 vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Bij antwoord stelt [gedaagde] tot zijn verweer dat hij bij het plaatsen van de onderhavige bestellingen zijn werkgever [werkgever] (soms schrijft [gedaagde]: [werkgever]) heeft vertegenwoordigd. [gedaagde] heeft de bestelling telefonisch geplaatst en de goederen zijn op het toenmalige woonadres van [werkgever] afgeleverd.
Bij repliek licht [eiser] nader toe [gedaagde] zich op enig moment als klant bij haar heeft aangemeld en dat [gedaagde] daarbij aan [eiser] een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (van het klusbedrijf van [gedaagde]) d.d. 18 maart 2008 heeft overhandigd. [eiser] heeft een kopie van het legitimatiebewijs van [gedaagde] gemaakt en heeft de leveringsvoorwaarden met begeleidende brief, waarin vermeld staat dat aan [gedaagde] een debiteurennummer is toegekend, op 29 mei 2008 aan hem toegestuurd. Kopieën van de leveringsvoorwaarden, de begeleidende brief, de identiteitskaart van [gedaagde] en genoemd uittreksel zijn aan de conclusie van repliek gehecht.
Voorts stelt [eiser] dat [gedaagde] nimmer heeft medegedeeld dat hij namens een derde, te weten [werkgever], optrad. [eiser] wist niet beter dan dat [gedaagde] de materialen voor zichzelf kocht en mocht daar dan dus ook van uitgaan. Het gegeven dat de materialen op het toenmalige woonadres van [werkgever] zijn afgeleverd betekent niet dat [gedaagde] niet de koper is.
Bij dupliek brengt gedaagde hiertegen in dat hij bij het doen van de bestelling wel degelijk heeft gemeld dat de door hem bestelde goederen voor [werkgever] bestemd waren en dat [werkgever] een klant van [eiser] is. [eiser] was volgens [gedaagde] zeer wel bekend met het feit dat het afleveradres het adres van [werkgever] betrof. Dit adres wordt door [gedaagde], anders dan bij antwoord, nu als ‘zaakadres’ aangemerkt.
[gedaagde] stelt de brief van 29 mei 2008 en de leveringsvoorwaarden nimmer te hebben ontvangen.
[gedaagde] biedt bewijs aan van zijn stelling, inhoudende dat hij bij het bestellen van de onderhavige materialen handelde in opdracht van en voor rekening van [werkgever], door het horen van [werkgever] en van zichzelf.
de beoordeling
Nu vaststaat dat [gedaagde] degene is die de onderhavige materialen bij [eiser] heeft besteld, rust de bewijslast van de stelling van [gedaagde] dat niet híj maar een derde, te weten zijn (toenmalige) werkgever [werkgever], als contractspartij dient te worden aangemerkt, op [gedaagde]. In dat kader is, in tegenstelling tot hetgeen [gedaagde] lijkt te veronderstellen, het gegeven dat er een ‘arbeidsrelatie’ tussen hem en [werkgever] bestond (een gegeven dat door [eiser] op zichzelf niet wordt betwist) niet doorslaggevend.
Waar gesteld noch gebleken is dat [werkgever] tegenover [eiser] de schijn heeft gewekt dat [gedaagde] in dezen namens haar (als haar directe vertegenwoordiger) handelde, dat wil zeggen om haar en niet [gedaagde] tegenover [eiser] te binden, is het aan [gedaagde] om gemotiveerd te stellen en waar nodig te bewijzen dat hij als bevoegd handelend werknemer voor [werkgever] bij [eiser] goederen gekocht heeft.
Van belang is of [eiser] al dan niet wist of behoorde te weten dat [gedaagde] bij het doen van de onderhavige bestelling in opdracht (en voor rekening) van [werkgever] handelde.
In dat kader heeft [gedaagde] in de eerste plaats gesteld dat hij bij het doen van de bestelling gemeld heeft dat de goederen ‘voor [werkgever] bestemd waren’ en ten tweede, dat het afleveradres het (zaak- dan wel woon)adres van [werkgever], een klant van [eiser], was. De kantonrechter begrijpt althans dat [gedaagde] van mening is dat [eiser] uit dat laatste had kunnen dan wel moeten afleiden dat niet [gedaagde] maar [werkgever] als koper van de onderhavige materialen aansprakelijk is voor de betaling ervan.
Dat [gedaagde] ten tijde van de onderhavige (telefonische) bestelling aan [eiser] zou hebben medegedeeld dat die bestelling ‘voor [werkgever] bestemd was’ wordt, wat daar overigens ook verder van zij, door [eiser] expliciet betwist en door [gedaagde] niet nader onderbouwd. [gedaagde] laat na die stelling te voorzien van bijzonderheden als datum, namen van een persoon of van personen met wie hij gesproken zou hebben dan wel een beknopte weergave van het gesprek, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat het gegeven dat de door [gedaagde] bestelde materialen op het adres van [werkgever] werden afgeleverd, volstrekt onvoldoende bewijs vormt voor de stelling dat [eiser] had moeten weten dat [gedaagde] niet de koper zou zijn. [gedaagde] verzuimt, naast de andere manco’s in de vervulling van zijn gemotiveerde stelplicht, ook om uitleg te geven omtrent de bij [eiser] in bezit zijnde kopieën van zijn legitimatiebewijs en KvK-inschrijving in relatie tot deze bestelling (of andere bestellingen). Ook dit verweer faalt derhalve. Wegens evident tekortschieten van [gedaagde] in de naleving van zijn stelplicht komt de kantonrechter aan een bewijsopdracht niet eens toe, nog daargelaten dat [gedaagde] ook ten aanzien van zijn (subsidiaire) bewijsaanbod veel te weinig specifiek is.
De vordering dient, gelet op het bovenstaande, te worden toegewezen.
Ongeacht de vraag of in dezen algemene voorwaarden van toepassing moeten worden geacht, heeft [eiser] de nevenvorderingen (wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten) mede op wet gebaseerd en heeft [gedaagde] het intreden van betalingsverzuim 30 dagen na facturering niet betwist. Bijgevolg is [gedaagde] wel de berekende wettelijke handelsrente verschuldigd, doch niet een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten voor zover deze binnen de forfaitaire maatstaf van “Voorwerk II” blijft (en dat doet zij). Ten aanzien van die buitengerechtelijke kosten heeft - in het licht van het door [gedaagde] geleverde verweer - te gelden dat deze te gering in omvang en gewicht waren om toewijzing van een vergoeding te rechtvaardigen. De gestelde werkzaamheden voltrokken zich alle in een kort tijdsbestek direct voorafgaande aan dagvaarding en moeten dus worden aangemerkt als werkzaamheden
(en de daarmee gemoeide kosten) die niet verder strekten dan de verrichtingen en kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv. een voorziening geven. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij tot betaling van de aan de zijde van eiseres gevallen proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING
Veroordeelt gedaagde om aan eisende partij tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 729,42, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 707,71 vanaf 5 november 2008 tot aan de dag van algehele voldoening
Veroordeelt gedaagde tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot de datum van dit vonnis begroot op € 424,80, bestaande uit € 200,00 aan salaris gemachtigde, € 153,00 aan vastrecht en € 71,80 aan explootkosten.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en in het openbaar uit¬gesproken in aanwezigheid van de griffier.