Home

Rechtbank Maastricht, 24-11-2008, BG5244, 03/702776-08, 03/008606-06 (vtvv)

Rechtbank Maastricht, 24-11-2008, BG5244, 03/702776-08, 03/008606-06 (vtvv)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Maastricht
Datum uitspraak
24 november 2008
Datum publicatie
25 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBMAA:2008:BG5244
Zaaknummer
03/702776-08, 03/008606-06 (vtvv)

Inhoudsindicatie

Promis Vonnis -Medeplegen doodslag. Bewuste en nauwe samenwerking. Opzet in voorwaardelijke zin. Bezoeker café door trappen en slaan van meerdere verdachten overleden aan hersenletsel. De rechtbank acht niet relevant dat achteraf niet exact kan worden gereconstrueerd wie van de verdachten welk lichaamsdeel (hoofd of lichaam) van het slachtoffer heeft geraakt. Immers, door in sterke mate bij te dragen aan het toebrengen van letsel aan het slachtoffer en zich daarvan niet te distantiëren, hebben verdachten bewust de aanmerkelijke aanvaard dat het slachtoffer aan een of meer van de door (een van) hen toegebrachte verwondingen zou komen te overlijden.

Evenmin is relevant door wiens handelingen het slachtoffer uiteindelijk is komen te overlijden. Het voorwaardelijk opzet was er immers al; verdachten konden er in redelijkheid niet vanuit gaan dat de fatale klap al was uitgedeeld.

Wetsverwijzingen: 287 Sr en 47 Sr.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT

Sector strafrecht

parketnummers: 03/702776-08, 03/008606-06 (vtvv)

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 november 2008

in de strafzaak tegen

[naam verdachte 6],

geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],

wonende te [adres verdachte].

Raadsman is mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 9, 10, 28 en 29 oktober 2008 en

10 november 2008, waarbij de officier van justitie, de verdediging en [naam verdachte 6] hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zitting van 9 oktober 2008 is deels verplaatst naar café [naam en adres cafe] voor het houden van een schouw. De zaak tegen [naam verdachte 6] is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met die tegen de andere verdachten.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

[naam verdachte 6] wordt, evenals de andere verdachten, verweten betrokken te zijn bij de dood van [naam slachtoffer]. De officier van justitie heeft dat primair ten laste gelegd als medeplegen van doodslag, subsidiair als het plegen van openlijk geweld, met de dood als gevolg, en meer subsidiair als het medeplegen van zware mishandeling, met de dood als gevolg.

3 Algemene opmerking

Dit vonnis bevat een aantal algemene overwegingen van de rechtbank. Deze overwegingen zijn gelijkluidend in de vonnissen van [naam verdachte 6] en de andere verdachten. De rechtbank acht het voor de begrijpelijkheid van de beslissingen noodzakelijk dat alle vonnissen van dezelfde uitgangspunten uitgaan. Dat betekent dat in het vonnis van deze verdachte passages kunnen voorkomen die betrekking hebben op verweren die niet door [naam verdachte 6] en/of zijn raadsman zijn gevoerd. De overweging is in dat geval ambtshalve, en om bovengenoemde reden, opgenomen.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

4.1.1 De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte 6] zich op 3 februari 2008 in Geleen heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [naam slachtoffer]. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte 6] die dag openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer], met dien verstande dat hij volgens de offcier van jusititie niet strafrechtelijk aansprakelijk is voor de dood van [naam slachtoffer]. Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft zij zich gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen en de verklaringen van [DV.], [M.], [F.], [V.] en [T.]. Voorts heeft de officier van justitie, met verwijzing naar jurisprudentie, gesteld dat [naam verdachte 6] de groep getalsmatig heeft versterkt, dat hij zich niet heeft gedistantieerd van de groep toen deze tot het plegen van geweld overging en dat hij in ieder geval een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, terwijl die bijdrage op zichzelf niet van gewelddadige aard was.

4.2 Het standpunt van de verdediging

4.2.1 De raadsman is van mening dat [naam verdachte 6] vrijgesproken dient te worden van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Het primair tenlastegelegde heeft hij onbesproken gelaten, omdat de officier van justitie heeft gevorderd dat [naam verdachte 6] wordt vrijgesproken van dit feit.

4.2.2 Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman, met verwijzing naar de betreffende jurisprudentie, aangevoerd dat [naam verdachte 6] geen significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat hij voorts geen tijd had zich te distantiëren, nu er in casu sprake was van een plotselinge geweldsexplosie die waarschijnlijk zeer kort heeft geduurd.

4.3 Vaststaande feiten

4.3.1 Op carnavalszondag 3 februari 2008 was [naam slachtoffer] in café [adres en naam cafe] . Hij was daar samen met zijn vriend [BV]. Zij speelden op één van de twee gokkasten die voor in het café staan . Ergens tussen 21.30 en 22.00 uur kwam een aantal personen als groep het café binnen , onder wie [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 7] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte 6] en [naam medeverdachte 5] . Deze personen gingen na binnenkomst op verschillende plaatsen in het café zitten of staan. [naam medeverdachte 7] ging achter de tweede gokkast zitten en begon daarop te spelen.

4.3.2 Op enig moment ontstond wat wrijving tussen enerzijds [naam slachtoffer] en zijn vriend [BV] en anderzijds [naam medeverdachte 7], omdat [BV] op de knoppen van de gokkast van [naam medeverdachte 7] leunde en [naam slachtoffer] even daarna met de vlakke hand op die gokkast sloeg . [naam medeverdachte 3] en een ander lid van de bovenbedoelde groep hebben zich daarmee bemoeid. Dit heeft erin geresulteerd dat [naam slachtoffer] klappen heeft gekregen en buiten het café is geraakt (hierna ook genoemd: het eerste incident) . Dit gebeurde op het moment dat [naam slachtoffer] en [BV] op het punt stonden om naar huis te gaan. Er was al een taxi voor hen besteld.

4.3.3 [naam slachtoffer] is daarop opnieuw het café binnen gegaan. Hij wilde zich niet zomaar uit zijn stamkroeg laten zetten . Binnen is een kortdurende, heftige vechtpartij ontstaan, gericht tegen [naam slachtoffer] (hierna ook genoemd: het tweede incident). Een aantal van de hiervoor genoemde groep personen heeft aan de vechtpartij deelgenomen.

4.3.4 [naam medeverdachte 2] heeft [naam slachtoffer] geschopt en voorts heeft hij met een barkruk een slaande beweging in diens richting gemaakt .

4.3.5 [naam medeverdachte 3] heeft [naam slachtoffer] geslagen en geschopt .

4.3.6 Na de vechtpartij hebben de tot de groep behorende personen het café verlaten. [naam slachtoffer] heeft ernstig letsel opgelopen en is buiten kennis, liggend op de vloer van het café achtergebleven. Hij is naar het ziekenhuis vervoerd, daar behandeld (waaronder geopereerd), maar niet meer bij kennis gekomen. Op 16 februari 2008 is hij overleden .

4.3.7 De doodsoorzaak was een verscheuring van de onderste slagader van de kleine hersenen als gevolg van botsend geweld op het hoofd. Een dergelijke verscheuring kan alleen optreden indien het hoofd een plotselinge, krachtige, zijdelings draaiende beweging maakt . Verder had hij uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen op het hoofd in de schedelhuid, alsmede uitgebreide breuken in het dak van de oogkas rechts en een haarbreuk in de onderste delen van het voorhoofdsbot rechts en kleine breuken in het dak van de oogkas links. Al deze verwondingen waren ontstaan bij leven, ten gevolge van botsend geweld op het hoofd .

4.4 Het oordeel van de rechtbank

4.4.1 De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of en, zo ja, in welke mate [naam verdachte 6] betrokken is geweest bij de vechtpartij die [naam slachtoffer] fataal is geworden.

Hieraan voorafgaand eerst enkele opmerkingen.

4.4.2 In verschillende verklaringen zijn verdachten met een bepaalde naam aangeduid die achteraf niet de juiste naam bleek te zijn. Uit het onderzoek ter terechtzitting is daarover voor de rechtbank het volgende komen vast te staan.

4.4.3 De getuige [V.] spreekt in zijn verklaringen over een Molukse man die hij een beetje op de voetballer Ronaldinho vindt lijken (bij de rechter-commissaris omschreven als “Ronald de Jong” ). Bij fotoconfrontatie heeft hij de foto van [naam verdachte 6] aangewezen als degene die hij daarmee bedoelt . Voor de rechtbank staat daarmee vast dat waar Ronaldinho/Ronaldino staat geschreven, [naam verdachte 6] is bedoeld.

4.4.4 Een volgende algemene opmerking betreft de verklaringen van de getuige[T.]. Ter terechtzitting van 13 augustus 2008 is door verschillende raadslieden twijfel aan de betrouwbaarheid van deze getuige en zijn verklaringen uitgesproken. Dat heeft de rechtbank doen besluiten deze getuige zelf ter terechtzitting te ondervragen. De ondervraging van [T.] heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 9 oktober 2008. De rechtbank heeft hem enkele vragen gesteld ter opheldering van een aantal punten uit de verklaring die hij bij de rechter-commissaris had afgelegd. Voorts zijn de raadslieden in de gelegenheid gesteld aanvullende, nog niet eerder gestelde vragen aan [T.] te richten.

4.4.5 De rechtbank acht de verklaringen van [T.] betrouwbaar. De inhoud van de verklaringen is op hoofdlijnen consistent, hoewel er op details verschillen voorkomen in de verschillende verklaringen die [T.] inmiddels heeft afgelegd. Het voorkomen van verschillen brengt echter niet zonder meer mee dat [T.] verklaringen onbetrouwbaar zijn. Tijdsverloop, het telkens opnieuw moeten ophalen en vertellen van de desbetreffende herinnering en andere factoren zorgen er nu eenmaal voor dat een getuigenverklaring in de loop van de tijd verandert of verbleekt . Emotionele herinneringen kunnen bij herhaald ophalen daarentegen ook worden versterkt .

4.4.6 Raadslieden gaven als voorbeeld voor [T.s onbetrouwbaarheid onder meer dat hij zich bij de rechter-commissaris pas herinnerde dat [naam slachtoffer] op het podium was gevallen nadat mr. Heemskerk hem erop opmerkzaam had gemaakt dat andere getuigen daarover had verklaard. Dit is naar de overtuiging van de rechtbank echter geen aanwijzing dat [T.] maar wat verklaart. Een herinnering aan een gebeurtenis, die is weggezakt, kan worden opgeroepen doordat een ander aan die gebeurtenis refereert . Dat was in dit geval kennelijk aan de orde, hetgeen de verklaring van [T.] dus ook niet minder authentiek maakt.

4.4.7 Het oordeel dat de verklaringen van [T.] in het algemeen betrouwbaar zijn, leidt ertoe dat de rechtbank deze verklaringen voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten kan gebruiken.

Medeplegen doodslag

4.4.8 Alle verdachten is primair ten laste gelegd dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag. Nu de officier van justitie en de verdediging van mening verschillen over de exacte toedracht van het gebeuren, wordt naar het oordeel van de rechtbank een zwaar accent gelegd op het begrip ‘medeplegen’. Gelet hierop ligt het in de rede aan de hand van rechtspraak en literatuur enkele overwegingen te wijden aan dit begrip.

4.4.9 Van medeplegen van doodslag is sprake indien alle verdachten dit feit gezamenlijk hebben gepleegd. Deze vorm van daderschap is dezelfde als die van het individuele plegen: de medepleger wordt als dader bestraft.

4.4.10 Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten. Die samenwerking is gericht op de totstandkoming van het strafbare feit. Aan de totstandkoming van dit feit dient de medepleger substantieel bij te dragen om als zodanig te kunnen worden aangemerkt .

4.4.11 Wat betreft het eerste onderdeel, de bewuste samenwerking, geldt het volgende. Niet nodig is dat de rollen van verdachten vóór het plegen van het delict in overleg worden verdeeld, bijvoorbeeld door het maken van een plan. Ook op het moment van het plegen van het feit kan een bewuste samenwerking ontstaan. Daarbij kan het om seconden gaan. Voldoende is een wederzijds begrijpen, ook zonder woorden, een op het moment van de handeling weten samen te werken tot hetzelfde resultaat. Bewuste samenwerking houdt in dat het opzet zowel op de samenwerking moet zijn gericht als op het resultaat van die samenwerking (het strafbare feit). Met andere woorden: er is een dubbel opzetvereiste. Over het opzet volgt hierna nog meer.

4.4.12 In de rechtspraak is de nadruk gaandeweg komen te liggen op het tweede onderdeel, de nauwe samenwerking of gezamenlijke uitvoering. Daarvoor is niet vereist dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen plegen. Wel dient de samenwerking tussen hen intensief te zijn, om medeplegen te onderscheiden van medeplichtigheid. In het algemeen zijn de medeplegers ‘lijfelijk’ aanwezig op de plaats waar het strafbare feit gepleegd wordt, maar dat hoeft niet. Niet nodig is dat de medeplegers een vaste rolverdeling hebben. Het kan van toevallige omstandigheden afhangen wie welke handelingen verricht. Evenmin is nodig dat achteraf precies kan worden gereconstrueerd wie van de medeplegers welk onderdeel van het geheel voor zijn rekening heeft genomen . Van nauwe samenwerking kan sprake zijn, indien men zich, bijvoorbeeld, bij de feitelijke gedraging van de medepleger aansluit, de ander of anderen aanspoort of hen doelgericht getalsmatig versterkt. Maar ook niet ingrijpen, daar waar de situatie dit verlangt, of zich niet distantiëren door gelegenheid tot de gedragingen te bieden of daarbij behulpzaam te zijn, zijn elementen die de nauwe samenwerking of gezamenlijke uitvoering kunnen inkleuren.

4.4.13 Met betrekking tot het opzet merkt de rechtbank nog in het bijzonder op dat die uit de aard van de gedraging en de gevolgen daarvan kan worden afgeleid. Daarbij hoeft de handeling van de medepleger geen voorwaarde (‘conditio sine qua non’) te zijn voor het intreden van het strafrechtelijke gevolg. De bewustheid van de medepleger op hetgeen hij met de andere medepleger doet, mag worden afgeleid uit de kennis die hij op het moment van zijn gedraging – en niet achteraf, na het lezen van het dossier – bezat. Dit betekent dat, indien sprake is van een nauwe en volledige samenwerking, niet relevant is of – bijvoorbeeld in geval van een doodslag in vereniging – de medepleger al dan niet de uiteindelijke dood van het slachtoffer heeft bewerkstelligd.

Kwalificatie

4.4.14 Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat [naam verdachte 6] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [naam slachtoffer]. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting valt immers niet af te leiden dat [naam verdachte 6] op zodanig intensieve wijze heeft samengewerkt met anderen dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking met die anderen bij het plegen van doodslag op [naam slachtoffer]. De rechtbank stelt voorop dat onvoldoende is gebleken dat [naam verdachte 6] enige uitvoeringshandeling heeft gepleegd. Eén getuige, te weten [T.], heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [naam verdachte 6] [naam slachtoffer] heeft geschopt . Die verklaring wordt echter niet ondersteund door ander bewijs (zie hierna rechtsoverweging 4.4.17 e.v., openlijke geweldpleging), zodat de rechtbank niet eenduidig kan vaststellen dat [naam verdachte 6] [naam slachtoffer] heeft geschopt.

4.4.15 Evenmin is de rechtbank gebleken dat [naam verdachte 6] op een andere manier substantieel heeft bijgedragen aan het toebrengen van het letsel aan [naam slachtoffer]. Zoals gezegd staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat [naam verdachte 6] [naam slachtoffer] heeft geschopt. Wel staat vast dat hij niet heeft ingegrepen. Dat impliceert naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat hij zich niet heeft gedistantieerd van het gebeuren. Het begrip niet-distantiëren moet immers beperkt worden opgevat. Het vergt meer dan niet-afhaken. Het moet blijven gaan om een substantiële bijdrage aan het geheel, zodat het in essentie meer aankomt op het gelegenheid geven of de behulpzaamheid van de medeplichtigheid . Van dit laatste is de rechtbank onvoldoende gebleken.

4.4.16 [naam verdachte 6] dient derhalve te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

Openlijke geweldpleging

4.4.17 Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging dient naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig vast te staan dat de verdachte het opzet had op het in vereniging plegen van openlijk geweld, in die zin dat hij aan de geweldsexplosie een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank merkt daarbij op dat doorgaans uit die wezenlijke bijdrage het voor in vereniging plegen van openlijk geweld vereiste opzet kan worden afgeleid. De enkele aanwezigheid in een groep is onvoldoende. De bijdrage hoeft op zichzelf niet te bestaan in een gewelddadige handeling, maar kan bijvoorbeeld ook een vocale of intellectuele bijdrage zijn. Voorwaarde is dat de bijdrage in sterke mate bijdraagt aan een sfeer van ontremming waarin anderen tot gewelddadige handelingen overgaan. De rechtbank verwijst daartoe naar de wetsgeschiedenis en de rechtspraak .

Kwalificatie

4.4.18 Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat [naam verdachte 6] zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De enige getuige die [naam verdachte 6] heeft zien deelnemen aan de vechtpartij is getuige [T.] . Hoewel de rechtbank [T.] als een betrouwbare getuige heeft aangemerkt, kan het bewijs niet alleen worden gegrond op enkel diens verklaring. Dit zou anders zijn, indien voor de verklaring van [T.] ondersteunend bewijs voorhanden zou zijn. De verklaring van de getuige [F.] is daarvoor ontoereikend. De beschrijving die zij geeft van de persoon die heeft getrapt, een “Molukker met dat kort zwart staartje”, een “lichtgetint uiterlijk”, “zwart glimmend strak haar in een staartje” en “lang, dik haar, stond een beetje bol”, kan niet met zekerheid worden teruggevoerd op de persoon van [naam verdachte 6]. Weliswaar moet aan de officier van justitie worden toegegeven dat [naam verdachte 6] voldoet aan dit signalement, maar dit zou met de kritische en soms relativerende blik waarmee getuigenverklaringen tegen het licht moeten worden gehouden evenzeer voor een ander persoon kunnen gelden. In dit verband merkt de rechtbank op dat zij rekening houdt met de mogelijkheid dat het signalement een persoon betreft die die avond bij de groep was, maar de dans van de dagvaarding uiteindelijk is ontsprongen. Daarbij komt dat genoemde getuige over de lengte van “de man met het staartje” heeft verklaard dat deze 1.75 tot 1.80 m was. Deze lengte past niet bij die van [naam verdachte 6], die 1.93 m lang is. Dit is in overeenstemming met hetgeen de getuige heeft gezien, namelijk dat “die Paul,” die zij derhalve onderscheidt van de man met het staartje, misschien wel een kop groter was dan haar vriend, die ongeveer 1.81 m lang is .

4.4.19 Aan de verklaring van getuige [V.] dat “een jongen”, die volgens de officier van justitie qua signalement duidt op [naam verdachte 6], “erg agressief” uit zijn ogen keek, kan naar het oordeel van de rechtbank niet de betekenis worden toegekend die de officier van justitie voorstaat. Nog los van de vraag of deze “jongen” [naam verdachte 6] was en deze persoon, uitgaande van de veronderstelling dat hij inderdaad “erg agressief” keek, daarmee in sterke mate heeft bijgedragen aan een sfeer van ontremming waarin anderen tot de gewelddadige handelingen zijn overgegaan, is de kwalificatie “erg agressief” zodanig subjectief, dat daaraan geen doorslaggevende betekenis kan worden gehecht.

4.4.20 Al met al kan niet eenduidig worden vastgesteld dat [naam verdachte 6] voldoende wezenlijk heeft bijgedragen aan de gewelddadigheden die [naam slachtoffer] die avond uiteindelijk het leven hebben gekost. [naam verdachte 6] dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken.

Medeplegen zware mishandeling met de dood als gevolg

4.4.21 Meer subsidiair is [naam verdachte 6] verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbende. Naar het oordeel van de rechtbank kan noch uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting worden afgeleid dat [naam verdachte 6] zodanig intensief met anderen heeft samengewerkt dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking met die anderen bij het plegen van zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbende. Ten aanzien van het medeplegen verwijst de rechtbank kortheidshalve naar hetgeen zij daarover heeft gezegd in rechtsoverweging 4.4.8 t/m 4.4.16 (medeplegen doodslag)

5 De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

5.1 [naam benadeelde 1] hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vorderen € 719,48, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.2 [naam bena[deelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert € 5.685,61, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.3 [naam benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert € 5.685,61, te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.4 Volgens de officier van justitie kunnen, gelet op de door haar gevorderde bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, de vorderingen in hun geheel worden toegewezen.

5.5 De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vorderingen, gelet op de door haar bepleite vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde.

5.6 De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, nu zij [naam verdachte 6] vrijspreekt van het hem ten laste gelegde.

6 Het beslag

Nu [naam verdachte 6] zal worden vrijgesproken, zullen de in beslag genomen goederen aan hem worden teruggegeven.

7 De vordering tot tenuitvoerlegging

Nu [naam verdachte 6] zal worden vrijgesproken en er dus geen veroordelend vonnis is, kan de officier van justitie niet worden ontvangen in haar vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 22 juni 2005.

8 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt [naam verdachte 6] vrij van het tenlastegelegde onder primair, subsidiair en meer subsidiair;

Benadeelde partijen

- verklaart de benadeelde partij [naam en adres benadeelde 1], niet-ontvankelijk in haar vordering;

- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 1] in de kosten

van [naam verdachte 6], tot heden begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij [naam en adres benadeelde 2], niet-ontvankelijk in haar vordering;

- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 2] in de kosten van [naam verdachte 6], tot heden begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij [naam en adres benadeelde 3], niet-ontvankelijk in zijn vordering;

- veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 3] in de kosten van [naam verdachte 6], tot heden begroot op nihil.

Beslag

- beveelt de teruggave aan [naam verdachte 6] van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 7.

Vordering tenuitvoerlegging

- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 03/008606-06.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en

mr. Th.A.J.M. Provaas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, en

is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 november 2008.

BIJLAGE I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 3 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [[naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) die [naam slachtoffer] getrapt, geslagen en/of met een barkruk, in elk geval met een hard voorwerp, op diens hoofd en/of tegen diens lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;

subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:

hij op of omstreeks 3 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het café [naam en adres cafe], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen[naam slachtoffer], welk geweld bestond uit het trappen, slaan en/of met een barkruk, in elk geval met een hard voorwerp, op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] slaan, waarbij hij, verdachte, die [naam slachtoffer] heeft getrapt en/of (met die barkruk) heeft geslagen, welk door hem gepleegd geweld de dood van die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;

meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:

hij op of omstreeks 3 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel ((onder meer) een hartstilstand en/of ernstig

(hoofd-)letsel), heeft toegebracht, door opzettelijk genoemde [naam slachtoffer] te trappen, te slaan en/of met een barkruk, in elk geval met een hard voorwerp, op diens hoofd en/of tegen diens lichaam te slaan, terwijl het feit de dood van die [naam slachtoffer] tengevolge heeft gehad.