Home

Rechtbank Limburg, 22-10-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:9265, C/03/289060 / JE RK 21-357

Rechtbank Limburg, 22-10-2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:9265, C/03/289060 / JE RK 21-357

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
22 oktober 2021
Datum publicatie
9 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2021:9265
Zaaknummer
C/03/289060 / JE RK 21-357

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek verlenging deeltijdmachtiging uithuisplaatsing gedurende een weekend per twee weken. Moeder heeft onweersproken gesteld dat zij een veilige opvoedomgeving biedt. Een (deeltijd) machtiging uithuisplaatsing is niet bedoeld om zicht te houden op de minderjarige. Stelling dat minderjarige baat heeft bij een veilige hechting met pleegmoeder en haar dochter biedt geen grondslag voor uithuisplaatsing.

Uitspraak

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Maastricht

Zaaknummer: C/03/289060 / JE RK 21-357

Datum uitspraak: 22 oktober 2021

Beschikking afwijzing verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van:

de gecertificeerde instelling WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,

gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,

betreffende de minderjarige:

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,

wonend te [woonplaats 1] ,

advocaat: mr. M. Bos, kantoorhoudend te Heerlen.

[de pleegmoeder] ,

hierna te noemen: de pleegmoeder,

wonend te [woonplaats 2] .

Gelet op de stukken, waaronder de door de kinderrechter van deze rechtbank gegeven en uitgesproken beschikking van 15 april 2021.

1 Het verdere procesverloop

Bij voornoemde beschikking is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 8 mei 2021, voor de duur van een jaar, aldus tot 8 mei 2022, en is tevens de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 8 mei 2021, voor de duur van zes maanden, aldus tot 8 november 2022, onder aanhouding van iedere verdere beslissing ten aanzien van de resterende verzochte termijn.

Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het voortgangsverslag met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 14 oktober 2021.

Op 22 oktober 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de pleegmoeder;

- een vertegenwoordigster van de GI.

2 Het verzoek en verweer

2.1

De GI persisteert bij de resterende termijn van het verzoek ten aanzien van de deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder, aldus tot 8 november 2022.

Ter onderbouwing van het verzoek stelt de GI dat het in het belang van [minderjarige] is om de veilige hechting tussen de pleegmoeder, de dochter van de pleegmoeder en [minderjarige] in stand te houden. Het is belangrijk voor [minderjarige] om een duidelijk ritme te hebben en voldoende regelmaat. Daarin merkt de GI dat het nog noodzakelijk wordt geacht dat [minderjarige] één weekend per veertien dagen in het pleeggezin verblijft. Bij het pleeggezin ontvangt hij de structuur, verzorging en regelmaat die hij nodig heeft. In het belang van de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van [minderjarige] is het van belang dat dit contact niet abrupt gestagneerd wordt. Daarnaast is de plaatsing van belang om zicht te houden op [minderjarige] . De moeder geeft aan zelfstandig voor [minderjarige] te kunnen zorgen en dat zij sinds de thuisplaatsing van [minderjarige] voldoende mensen om zich heen heeft verzameld waarop zij eventueel zou kunnen terugvallen. Dit netwerk van de moeder is echter niet bekend bij de GI. De moeder wil het graag alleen doen, maar dit heeft momenteel tot gevolg dat [minderjarige] naar geen enkel contactmoment meer gaat. De moeder verblijft vrijwel voltijds bij haar partner met [minderjarige] , terwijl dit niet is afgesproken. De GI heeft geen zicht op de partner van de moeder waardoor ook geen inschatting kan worden gemaakt over de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] in de thuissituatie bij de partner van de moeder. Door de persoonlijke problematiek van de moeder, lijkt bij haar het consequent centraal kunnen stellen van de belangen van [minderjarige] weer af te zwakken.

Ter zitting heeft de GI nog aangegeven dat zeer recent een schriftelijke aanwijzing aan de moeder is gegeven omdat zij in het kader van de ondertoezichtstelling onvoldoende meewerkt en de hulpverlening buiten de deur houdt. De GI heeft hierdoor op dit moment geen zicht op de situatie van [minderjarige] . De moeder heeft nog niet gereageerd op de schriftelijke aanwijzing.

2.2

De moeder heeft ter zitting verzocht het verzoek van de GI af te wijzen. De GI stelt dat een deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nodig zou zijn vanwege de veilige en gestructureerde omgeving die de pleegmoeder hem kan bieden, maar de moeder kan [minderjarige] deze omgeving ook zelf bieden. Enkel de wens tot instandhouding van de ontstane hechting van [minderjarige] aan het pleeggezin, kan geen grondslag vormen voor een deeltijdmachtiging tot uithuisplaatsing. [minderjarige] gaat inmiddels vijf dagen per week naar de peuterspeelzaal. Vanaf komende zondag zullen [minderjarige] en de moeder weer op het adres van de moeder verblijven. De moeder staat open voor de hulpverlening van Somnium en zij zal de hulpverlening desgevraagd ook binnenlaten. Zij betwist het geschetste beeld dat zij niet open zou staan voor de hulpverlening. Zij heeft bovendien zelf al meerdere keren verzocht om hulp in het kader van de begeleide omgang met de vader, nu [minderjarige] telkens hevige emoties laat zien als een begeleid contact met hem heeft plaatsgevonden. De moeder zal erover nadenken of zij [minderjarige] nog contact laat hebben met de pleegmoeder en haar dochter.

2.3

De pleegmoeder is van mening dat een deeltijdmachtiging uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] en zijn hechting nog wenselijk is. [minderjarige] zou zich (opnieuw) in de steek gelaten kunnen voelen indien het contact niet meer van de grond komt. [minderjarige] heeft vanaf dat hij negen maanden oud was bij de pleegmoeder gewoond, voor de duur van negentien maanden, en hij vindt het fijn om bij de pleegmoeder en haar dochter te zijn.

3 De beoordeling

Op grond van artikel 1:265c lid 1 BW kan de kinderrechter de duur van een machtiging tot uithuisplaatsing verlengen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Een verlenging kan telkens ten hoogste voor een jaar worden uitgesproken. Ter beoordeling staat of de nog resterende door de GI verzochte deeltijdmachtiging van zes maanden uithuisplaatsing, verlengd dient te worden.

In genoemde beschikking van 15 april 2021 heeft de rechtbank in het kader van de machtiging tot uithuisplaatsing als volgt overwogen:

De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt, die ertoe heeft geleid dat [minderjarige] sinds 3 december 2020 weer grotendeels in de thuissituatie bij de moeder verblijft. Het is aan de GI om de moeder verder de ondersteuning te bieden die nodig is om tot een volledige thuisplaatsing van [minderjarige] te kunnen komen. De moeder dient zich in dit verband open te stellen voor de hulpverlening en zich ervoor in te spannen om het bereiken van dat doel mogelijk te maken.”

Gebleken is dat de hulpverlening de afgelopen periode niet altijd door de moeder is geaccepteerd. De moeder geeft daarover aan dat zij de hulpverlening afzegt, althans niet binnen laat, als zij of [minderjarige] ziek is. Daarnaast heeft de moeder, zoals door de GI ook is gesteld, de laatste tijd veel bij haar partner verbleven, waardoor de hulp is gestagneerd en waardoor de moeder [minderjarige] niet naar de peuterspeelzaal heeft gebracht. De kinderrechter overweegt dat deze handelswijze van de moeder niet in het belang van [minderjarige] is. Het is de taak van de GI om ervoor te zorgen dat de moeder de noodzakelijke hulp accepteert en de GI heeft daartoe ook de middelen, bijvoorbeeld in de vorm van een aanwijzing. De GI heeft aangegeven dat zij, doordat de moeder hulp afzegt en [minderjarige] niet naar de peuterspeelzaal gaat, geen zicht heeft op de situatie van [minderjarige] en dat, om dat zicht te behouden, een verblijf van [minderjarige] eenmaal per veertien dagen in het pleeggezin noodzakelijk is. De kinderrechter overweegt dat het juist - in het kader van de ondertoezichtstelling - de taak is van de GI om het zicht op [minderjarige] te behouden en dat die taak niet bij de pleegmoeder kan worden gelegd. Het ontbreken van het zicht op [minderjarige] impliceert bovendien niet dat de situatie van [minderjarige] bij de moeder thuis dan wel bij haar partner, niet toereikend is of dusdanig onveilig dat ingrijpen in de vorm van een deeltijdplaatsing thans noodzakelijk is in het kader van zijn verzorging en opvoeding. De moeder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat zij [minderjarige] , net als de pleegmoeder, een veilige en gestructureerde leefomgeving kan bieden. De GI heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen, die dit weerleggen.

Daarnaast heeft de moeder onweersproken gesteld dat zij heeft geregeld dat [minderjarige] vijf keer per week naar de peuterspeelzaal gaat en dat zij weer samen met [minderjarige] in haar eigen woning verblijft. De moeder heeft bovendien aangegeven dat de deur voor Somnium geopend blijft en dat zij graag meer hulpverlening ontvangt in het kader van de begeleide omgang tussen [minderjarige] en zijn vader.

Dat [minderjarige] baat heeft bij een veilige hechting met de pleegmoeder en haar dochter, zoals gesteld door de GI en de pleegmoeder, kan weliswaar zo zijn, maar dit vormt geen juridische grondslag voor het ingrijpende karakter van een uithuisplaatsing.

Nu de door de GI verzochte machtiging bovendien enkel ziet op een kortdurend verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder gedurende één weekend per veertien dagen, kan ook het argument betreffende het bieden van de nodige structuur en stabiliteit door de pleegmoeder niet leiden tot de verzochte uithuisplaatsing.

Met de GI heeft de kinderrechter wel zorgen over het bieden van structuur en stabiliteit door de moeder, maar in het kader van de ondertoezichtstelling is het juist de taak van de GI om hierover te waken en hiervoor bij de moeder thuis de juiste hulp in te zetten. Slechts een weekend per veertien dagen bij het pleeggezin kan in het eventueel ontbreken van structuur en stabiliteit bij de moeder thuis geen verandering brengen.

Gelet op voormelde feiten en omstandigheden wijst de kinderrechter het verzoek van de GI af, nu niet is gebleken dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding.

De kinderrechter wijst de moeder erop dat zij in het kader van de ondertoezichtstelling de door de GI noodzakelijk geachte hulp, bijvoorbeeld van Somnium, moet blijven accepteren, dat zij, zonder voorwaarden te stellen, met de GI moet blijven samenwerken en contactafspraken moet nakomen, zodat de positieve ontwikkelingen van de moeder zich voortzetten en een nieuwe, volledige, uithuisplaatsing wordt voorkomen.

4 De beslissing