Home

Rechtbank Limburg, 10-01-2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:1140, C/03/258282 / JE RK 18-2742

Rechtbank Limburg, 10-01-2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:1140, C/03/258282 / JE RK 18-2742

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
10 januari 2019
Datum publicatie
8 februari 2019
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2019:1140
Zaaknummer
C/03/258282 / JE RK 18-2742

Inhoudsindicatie

Verhouding tussen artikel 1:265f Burgerlijk Wetboek (BW) (beperking contact tussen minderjarige en ouder[s] middels schriftelijke aanwijzing van GI) en artikel 1:265g BW (verzoek aan kinderrechter om gedurende ondertoezichtstelling een zorg- of omgangsregeling vast te stellen of te wijzigen).

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing strekkend tot beperking contactmomenten. Eerdere schriftelijke aanwijzing betreffende het contact is door de GI ingetrokken nadat de voorzieningenrechter zijn visie heeft gegeven. Daarmee is op dat moment een ondergrens voor het contact tussen de kinderen en de ouders bepaald. Volgens de overwegingen van de Hoge Raad in de beschikking van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) dient de GI zich in zo’n situatie voor een beoogde (verdere) beperking van de contacten tussen een kind en zijn ouder(s) tot de kinderrechter te wenden met een verzoek tot wijzing van de zorg- of omgangsregeling (contactregeling), als bedoeld in artikel 1:265g van het BW. De procedure van artikel 1:265g BW biedt de ouder(s) en de minderjarige een ruimere rechtsbescherming dan de procedure van artikel 1:265f BW.

Uitspraak

beschikking

Familie en jeugd

Zittingsplaats: Maastricht

zaakgegevens : C/03/258282 / JE RK 18-2742

datum uitspraak: 10 januari 2019 (schriftelijke aanwijzing)

29 januari 2019 (vervanging GI)

hierna te noemen: “[belanghebbende 1]”, respectievelijk “de vader”;

en

[belanghebbende 2],

hierna te noemen: de moeder,

beiden wonende te [woonplaats], [gemeente]

advocaat: mr. R.A. Wijnands, gevestigd te Schinnen,

tegen

hierna te noemen: de GI,

gevestigd te Roermond,

betreffende de minderjarigen:

hierna te noemen: [minderjarige 1],

geboren te [geboorteplaats] op [2014],

en

[minderjarige 2] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2]

geboren te [geboorteplaats] op [2016].

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek van 12 december 2018, met bijlagen, van [belanghebbende 1] en de moeder, ingekomen bij de griffie op 12 december 2018;

- een brief van 8 januari 2019, met bijlagen, van [belanghebbende 1] en de moeder, diezelfde dag ter griffie ontvangen;

- een e-mailbericht van 9 januari 2019 van de GI.

Op 10 januari 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

- de moeder en [belanghebbende 1], bijgestaan door hun advocaat;

- twee vertegenwoordigers van de GI.

De feiten

Ten tijde van het indienen van het voorliggende verzoek werd het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezamenlijk uitgeoefend door de moeder en [belanghebbende 1]. [minderjarige 2] is geboren staande huwelijk tussen de moeder en [belanghebbende 1], zodat [belanghebbende 1] van rechtswege de vader van [minderjarige 2] is. [belanghebbende 1] heeft eerder ook [minderjarige 1] erkend, maar deze erkenning is bij beschikking van 11 december 2018 vernietigd. Ten tijde van het slaan van deze beschikking, is voormelde beschikking van 11 december 2018 nog niet in kracht van gewijsde. Met inachtneming hiervan worden in het navolgende [belanghebbende 1] en de moeder samen (ook) aangeduid als “de ouders” en [belanghebbende 1] als “de vader”.

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan onder toezicht van de GI. Zij verblijven met een daartoe verleende machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegouders. Bij beschikking van

8 november 2018 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot

12 november 2019. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij pleegouders verlengd tot 12 november 2019.

Op 7 februari 2018 heeft een mondelinge behandeling voor de voorzieningenrechter in deze rechtbank plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt.

De GI heeft op 4 december 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven is in deze schriftelijke aanwijzing opgenomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanaf 3 december 2018 wekelijks op zaterdag van 12:00 tot 18:00 uur op bezoek gaan bij de ouders, welk bezoek deels begeleid wordt door anaCare en waarbij de pleegmoeder de kinderen zal halen en brengen. Verder is vermeld dat de beschreven omgangsregeling geldt voor de resterende termijn van de OTS (ondertoezichtstelling) en MUHP (machtiging tot uithuisplaatsing) en dat deze regeling na afloop zal worden geëvalueerd.

Het verzoek

De ouders hebben uitvoerig gemotiveerd verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren. Daarnaast verzoeken de ouders bij wege van “voorwaardelijk zelfstandig verzoek” de GI te ontslaan van haar wettelijke taak in onderhavige zaak, onder benoeming van een andere GI tot het verrichten van diezelfde taak, nu het voortzetten van de taken van de huidige GI niet in het belang van het kind kan worden geacht en in strijd is met het IVRK en artikel 8 EVRM.

Voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven is ter zitting verder toegelicht waarom de schriftelijke aanwijzing volgens de ouders onzorgvuldig is voorbereid, onvoldoende is gemotiveerd en inhoudelijk onjuist is. Zo heeft de GI volgens de ouders onder meer onvoldoende inhoudelijk gereageerd op de zienswijze van ouders. Inhoudelijk wordt met name het door de GI gestelde (vermoeden van, overmatig) alcoholgebruik door de vader betwist. De vader is daarvoor naar de huisarts geweest en hij heeft daar rapporten van overgelegd. Naar aanleiding van het door de GI geuite vermoeden van alcoholgebruik bij gelegenheid van een recent zogenoemd rondetafeloverleg (RTO), is aangeboden een alcoholtester te halen en daarmee aan te tonen dat geen sprake was van het nuttigen van alcohol. De GI is daar om haar moverende redenen niet akkoord mee gegaan. Wat rest is een hoofdzakelijk op het verleden rustend vermoeden van alcoholmisbruik, dat de ouders te pas en te onpas voor de voeten wordt geworpen. In dat verband vinden de ouders het opmerkelijk dat het contact met de kinderen gedurende een aanzienlijke periode steeds is uitgebreid, wat niet past bij het gestelde vermoeden. In dat kader is voor de ouders al helemaal onbegrijpelijk waarom het contact tussen de ouders en de kinderen tot circa een vijfde van de tot dan bereikte omvang beperkt zou moeten worden. Daarnaast past de beoogde beperking van de contacten niet bij de overwegingen van de kinderrechter, zoals neergelegd in de beschikking van 24 april 2018 (in de aanhef kennelijk abusievelijk gedateerd op 24 april 2017).

Meest verstrekkend argument tegen de schriftelijke aanwijzing blijft dat de daarmee beoogde beperking van het contact tussen de ouders en de kinderen steunt op een onjuiste wettelijke grondslag. Middels het proces-verbaal van 7 februari 2018 van de voorzieningenrechter is een regeling inzake de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) bepaald, die slechts met toepassing van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden gewijzigd.

Met betrekking tot het verzoek tot vervanging van de GI is verder toegelicht dat er thans blijkbaar geen effectieve mogelijkheden bestaan om tegen het handelen van de GI als zodanig op te komen. In het kader van een daartoe ingediende klacht van de ouders heeft de GI zich op het standpunt gesteld dat die procedure zich slechts leent voor klachten over een individuele medewerk(st)er van de GI, aldus de ouders. De ouders blijven evenwel van mening dat de GI meermaals heeft laten zien niet in staat te zijn de door de (kinderrechter in de) rechtbank gegeven opdracht uit te voeren, onder meer door bij herhaling onzorgvuldige besluiten af te geven. De ouders zijn van mening dat de kinderrechter hen daarom tegen de GI in bescherming dient te nemen.

De GI heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken en daartoe het volgende aangevoerd. De GI is van mening dat met het proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2018 geen zorgregeling is vastgesteld als bedoeld in de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2018 (waarbij de kinderrechter ervan uitgaat dat de ter zitting meermaals genoemde datum van 18 december 2018 een kennelijke vergissing betreft). De GI stelt zich daarom op het standpunt dat zij het contact tussen de ouders en de kinderen in de voorliggende situatie op grond van het bepaalde in artikel 1:265f BW kon beperken middels een schriftelijke aanwijzing. De schriftelijke aanwijzing van 4 december 2018 is zorgvuldig voorbereid en steunt op een deugdelijke motivering. Het vermoeden van alcoholmisbruik door de vader is gebaseerd op informatie vanuit diverse bronnen en de vader biedt onvoldoende zicht op zijn functioneren om dat vermoeden te weerleggen. Zo is anaCare in dit verband een keer onaangekondigd op bezoek gegaan bij de ouders, maar toen was de vader niet thuis. Dat niet is ingegaan op het voorstel om naar aanleiding van het RTO een alcoholtester te halen, hangt ermee samen dat aan het op dat moment al dan niet genuttigd hebben van alcohol geen doorslaggevende betekenis zou toekomen over de al beduidend langer bestaande zorgen rond drank- en middelengebruik door de vader of ouders. Dat nu middels een schriftelijke aanwijzing is besloten het contact tussen de ouders en de kinderen te beperken hangt overigens niet alleen samen met het alcohol- of middelengebruik van de vader of de ouders. Zoals blijkt uit de beschikking van 8 november 2018 inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtigingen tot uithuisplaatsing, zijn de ouders ook nog steeds onvoldoende in staat de kinderen een stabiele opvoedomgeving te bieden met de structuur die de kinderen nodig hebben. Op grond van die in samenhang te beschouwen aanhoudende zorgen over het functioneren van de ouders en de periode gedurende welke de kinderen inmiddels uit huis zijn geplaatst is de GI van mening dat het zonder meer nastreven van een thuisplaatsing een gepasseerd station is. Het perspectief van de kinderen had reeds duidelijk moeten zijn. Omdat dit nog steeds niet het geval is, heeft de GI een onderzoek door de Raad voor Kinderbescherming naar een gezagsbeëindigende maatregel in overweging genomen. Daarbij tekent de GI aan dat dit als zodanig het contact tussen de ouders en de kinderen niet in de weg hoeft te staan, maar dat contact dient vooral op een voor de kinderen veilig manier plaats te vinden.

Voor wat betreft het verzoek tot vervanging van de GI is de GI van mening dat op grond van artikel 4.2.1 van de Jeugdwet wel degelijk een met voldoende waarborgen omgeven klachtenprocedure beschikbaar is. Dat de ouders een klacht hebben over het functioneren van de GI als zodanig, maakt dat niet anders. In dit kader heeft de GI verder gewezen op de mogelijkheid om een klacht over het functioneren van (overheids-)instanties (zoals de GI), neer te leggen bij de nationale ombudsman. Inhoudelijk is de GI van mening dat vervanging van de GI niet in het belang van de kinderen is.

Middels de e-mail van 9 januari 2019 heeft de GI, bij wege van "voorwaardelijk zelfstandig verzoek”, kort weergegeven verzocht de omgangsregeling te wijzigen als in het verzoek geformuleerd.

De beoordeling

De beslissing