Home

Rechtbank Limburg, 13-07-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:6731, C/03/241355 / FA RK 17-3819

Rechtbank Limburg, 13-07-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:6731, C/03/241355 / FA RK 17-3819

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
13 juli 2018
Datum publicatie
25 september 2018
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2018:6731
Zaaknummer
C/03/241355 / FA RK 17-3819

Inhoudsindicatie

Alimentatie artikel 21 Rv; man overlegt ondanks verzoeken nauwelijks gegevens over zijn draagkracht. Toepassing artikel 21 Rv.

Uitspraak

Familie en jeugd

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer / rekestnummer: C/03/241355 / FA RK 17-3819

Beschikking d.d. 13 juli 2018 betreffende de echtscheiding

in de zaak van:

[verzoekster],

hierna te noemen de vrouw,

wonend te [woonplaats 1],

advocaat mr. M.H.J.M. Stassen, gevestigd te Valkenburg Lb,

tegen

[verweerder],

hierna te noemen de man,

wonend te [woonplaats 1],

advocaat mr. V.C.C. Luijten, gevestigd te Heerlen.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 4 oktober 2017;

- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op

20 december 2017;

- het verweerschrift van de vrouw op het zelfstandig verzoek van de man, ingekomen

op 12 januari 2018;

- het F9-formulier met brief van de vrouw, ingekomen op 22 januari 2018;

- het F9-formulier met financiële stukken van de man, ingekomen op 12 juni 2018;

- het F9-formulier met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 14 juni 2018;

- het F9-formulier met bijlagen van de man, ingekomen op 15 juni 2018.

1.2.

De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 juni 2018.

Bij die gelegenheid zijn verschenen

-

de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

-

de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2 De beoordeling

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd op [2003] te [huwelijksplaats]. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

2.2.

De minderjarige kinderen van partijen zijn:

- [minderjarige 1], geboren op [2007] te [geboorteplaats] en

- [minderjarige 2], geboren op [2011] te [geboorteplaats].

2.3.

Scheiding

2.3.1.

De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.

2.3.2.

Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).

Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat tussen partijen een fundamenteel meningsverschil bestaat aangaande de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, voor wat betreft het verblijf van de kinderen bij de man. Ondanks meerdere pogingen daartoe kon tussen partijen geen overeenstemming worden bereikt dienaangaande. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.

Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.

2.4.

Verblijfplaats

2.4.1.

De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn.

De man heeft zich daartegen niet verweerd.

2.4.2.

De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.

2.5.

Verdeling zorg- en opvoedingstaken

2.5.1.

Beide partijen hebben verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.

2.5.2.

De vrouw heeft verzocht, primair, het ouderschapsplan integraal op te nemen in de beschikking en, subsidiair, te bepalen dat de kinderen bij de man zullen verblijven, eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school, alsmede in de tussenliggende week van woensdag na school tot donderdag voor school.

Ter onderbouwing van het verzoek heeft de vrouw aangevoerd dat de subsidiair verzochte verblijfsregeling overeenstemt met de regeling die op dit moment loopt op basis van de beschikking voorlopige voorziening, waarvan de uitvoering redelijk goed verloopt. De vrouw wenst deze regeling te handhaven zonder uitbreiding daarvan.

2.5.3.

De man heeft verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen en,

primair, te bepalen dat de kinderen om de week van vrijdag na school (althans 13.00 uur op een vrije dag) tot de week erop vrijdag voor school (althans 13.00 uur op een vrije dag) bij de man zullen verblijven, althans

subsidiair, te bepalen dat de kinderen de ene week van vrijdag na school (althans 13.00 uur op een vrije dag) tot maandag voor school (althans 13.00 uur op een vrije dag) bij de man zullen verblijven, alsmede de andere week van woensdag na school (althans 13.00 uur op een vrije dag) tot vrijdag voor school (althans 13.00 uur op een vrije dag),

en voorts te bepalen dat de kinderen gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zullen verblijven, conform de regeling zoals weergegeven onder punt 9 van het petitum van het verweerschrift van de man.

Ter onderbouwing van het zelfstandig verzoek heeft de man gesteld dat hij de kinderen mist en dat hij van mening is dat de kinderen een meer evenwichtige regeling tussen de beide ouders wensen. De kinderen hebben dit ook aangegeven in het traject dat loopt bij aXiehuis. Voorts kan de vrouw geen reële bezwaren hebben tegen een uitbreiding. Buiten de officiële contactmomenten bij de rechtbank of andere instanties, verloopt het onderlinge contact tussen partijen immers volkomen normaal en ontspannen.

2.5.4.

De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht het zelfstandig verzoek van de man af te wijzen. Daartoe stelt de vrouw dat de huidige zorgregeling alleszins redelijk en acceptabel is gezien de precaire situatie tussen partijen. Partijen zijn niet of nauwelijks tot overleg in staat, zodat een co-ouderschap zoals de man dat voorstaat niet reëel is. Ook de uitgebreidere verzochte verblijfsregeling is voor de vrouw onbespreekbaar en niet in het belang van de kinderen. De man betrekt de kinderen in de strijd tussen partijen.

De vrouw stemt in met het verzoek betreffende de vakantieregeling, met uitzondering van het voorstel voor de regeling van de zomervakanties en het tijdstip waarop de kinderen op tweede kerstdag naar de andere ouder worden teruggebracht. De vrouw stelt daartoe dat het door de man voorgestelde schema voor de zomervakanties te veel onrust geeft voor de kinderen. Voorts is, gezien de leeftijd van [minderjarige 2], twee weken de maximale duur dat [minderjarige 2] buiten haar vertrouwde omgeving kan verblijven. Voor wat betreft het tijdstip waarop de kinderen op [verjaardag] naar de andere ouder worden gebracht, heeft de vrouw aangevoerd dat zij vervroeging hiervan wenst zodat beide ouders die dag iets kunnen ondernemen met [minderjarige 2], aangezien zij op [verjaardag] jarig is.

2.5.5.

De rechtbank overweegt dat uit de stukken en de mondelinge behandeling ter zitting van 19 juni 2018, is gebleken dat er sprake is van een zeer moeizaam verlopende communicatie tussen partijen. Hoewel de man ter zitting heeft gesteld dat dit slechts een indruk is die de vrouw, ten onrechte, wil wekken in de rechtszaal en in het bijzijn van instanties, is de rechtbank gebleken dat er sprake is van een groot wantrouwen en spanningsveld tussen partijen hetgeen zonder meer een nadelige invloed heeft op de ontwikkeling van de kinderen. Bij die stand van zaken is niet te verwachten dat een uitbreiding van de huidige zorgregeling in het belang van de kinderen is. Op die grond zal de huidige zorgregeling gehandhaafd blijven. De rechtbank zal het subsidiaire verzoek van de vrouw toewijzen onder afwijzing van de overige verzoeken van partijen aangaande de reguliere zorgregeling.

Aangaande de vakantieregeling overweegt de rechtbank dat hierover op grote lijnen overeenstemming bestaat tussen partijen en niet is gebleken dat de onderdelen van de voorgestelde vakantieregeling waarover overeenstemming bestaat, niet in het belang van de kinderen zouden zijn. Daarmee behoeft het verzoek van de man voor wat betreft de onbetwist gebleven onderdelen daarvan geen verdere bespreking en ligt dit voor toewijzing gereed. Dit geldt ook voor het voorstel van de vrouw om het tijdstip waarop de kinderen op [verjaardag] naar de andere ouder zullen worden gebracht te bepalen op 18.00 uur, nu de man hiermee ter zitting heeft ingestemd.

Voor wat betreft de zomervakantie heeft de man een verdeling voorgesteld inhoudende dat de kinderen in de even jaren eerst twee weken bij de vrouw verblijven, daarna 2 weken bij de man, dan 1 week bij de vrouw en daarna 1 week bij de man, en in de oneven jaren omgekeerd. De vrouw heeft laten weten dat ze hiermee niet kan instemmen en streeft naar een maximaal aaneengesloten verblijf van de kinderen bij de man van twee weken.

De rechtbank overweegt dat, in het licht van genoemde wens van de vrouw alsmede gezien het aantal wisselmomenten dat thans in het kader van de lopende reguliere zorgregeling al het geval is, niet gebleken is dat het door de man voorgestelde schema te onrustig zou zijn voor de kinderen. De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen, nu niet is gebleken dat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn.

2.6.

Woning

2.6.1.

De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning verzocht voor de duur van zes maanden. De vrouw stelt dat ze op zoek is naar andere woonruimte maar dat is vooralsnog niet gelukt, mede omdat ze ondanks haar inspanningen daartoe nog geen werk heeft gevonden. De vrouw is op zoek naar een huurwoning met een huurprijs die een recht op huurtoeslag mogelijk maakt. De opties die de man vanuit zijn hoedanigheid als makelaar heeft aangedragen zijn daarom voor de vrouw vanwege de hoge huurprijs niet haalbaar. Voorts wil de vrouw niet ingaan op het aanbod van de man om vanaf 1 oktober 2018 in de bungalow te gaan wonen die gezamenlijk eigendom is van partijen. De bungalow moet namelijk nog worden verdeeld en de vrouw wil loskomen van de man, hetgeen zou betekenen dat ze samen met de kinderen nogmaals zou moeten verhuizen.

2.6.2.

De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat de woning zijn eigendom is en dat hij en zijn broer Arjen van het pand afhankelijk zijn om hun werkzaamheden te kunnen uitoefenen. Vanwege de slechte financiële situatie waarin het bedrijf van de man en Arjen momenteel verkeert, hebben zij niet de mogelijkheid elders een bedrijfsruimte te huren. De man ziet de klandizie verder teruglopen en vanwege het gebrek aan een kantoorlocatie dreigt de financiële situatie almaar verder te verslechteren. Bovendien verblijft de vrouw al geruime tijd in de woning. Van de man kan niet worden gevergd dat hij nog langer elders verblijft, temeer nu zijn intentie is om naar de echtelijke woning terug te keren en ook hij deugdelijke woonruimte voor hemzelf en de kinderen nodig heeft. De man is van mening dat de vrouw in staat dient te worden geacht om vervangende woonruimte te vinden, dan wel tijdelijk elders te verblijven. Ze heeft een nieuwe partner die een eigen woning ter beschikking heeft. Voorts heeft de man meermaals hulp aangeboden bij het zoeken van andere woonruimte maar daar is de vrouw niet op ingegaan. De vooralsnog verhuurde bungalow van hem en de vrouw komt per 1 oktober 2018 beschikbaar. Van de vrouw mag verwacht worden dat ze daarin haar intrek neemt. De man heeft de vrouw deze mogelijkheid geboden tegen een vergoeding van € 370,- per maand, welk bedrag gezien de aard en locatie van de woning meer dan redelijk is.

2.6.3.

Gehoord het debat tussen partijen is de rechtbank van oordeel dat van de vrouw niet kan worden gevergd dat zij voor slechts een korte periode samen met de kinderen haar intrek neemt in de bungalow welke nog in de verdeling moet worden betrokken. Dit zou betekenen dat zij te zijner tijd nogmaals moet verhuizen, hetgeen met het oog op het belang van de kinderen onwenselijk is en moet worden voorkomen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot toekenning van het voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden dan ook toewijzen omdat de rechtbank het belang van de kinderen die hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben hier groter vindt dan het belang van de man.

2.7.

Onderhoudsbijdragen

2.7.1.

De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 530,- per maand per kind en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 1.500,00 per maand vast te stellen.

Daartoe heeft de vrouw gesteld dat partijen gedurende de samenleving tussen € 4.000,- en

€ 5.000,- netto per maand uitgaven ten behoeve van het gezin. Bij een gemiddeld netto besteedbaar inkomen (NBI) van € 4.500,- per maand, bedraagt de behoefte van de kinderen in totaal € 1.060,- per maand. De vrouw heeft op dit moment geen inkomen en is niet op de hoogte van het inkomen van de man. Tot op heden heeft de vrouw namelijk niet alle relevante jaarrekeningen en/of aanslagen ontvangen.

2.7.2.

De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen. De man heeft de behoefte zowel qua kinderalimentatie als partneralimentatie niet betwist. De man heeft enkel een draagkrachtverweer gevoerd en stelt dat hij hooguit de minimale draagkracht van € 50,- per maand beschikbaar heeft voor de kinderen en geen draagkracht heeft voor partneralimentatie. Op dit moment heeft de man onvoldoende financiële middelen om alle vaste lasten te voldoen zodat hij geldelijk ondersteund wordt door zijn familie. Omdat de man desondanks alle lasten van partijen betaalt, voldoet hij op dit moment ook niet de bij wege van voorlopige voorziening opgelegde kinderbijdrage. Partijen hebben afgesproken dat de man alle woonlasten betaalt.

2.7.3.

De man heeft ter onderbouwing van zijn verweer enkel bij F9 formulier van 8 juni 2018 een verklaring van Accountancy Zuyd overgelegd waarin een opgave is gegeven over inkomsten en uitgaven van [bedrijf 1] Q4 2017, de aangifte omzetbelasting van voornoemd bedrijf over het 4e kwartaal 2017 en een fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2015.

2.7.4

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 25 september 2017 is de man er al op gewezen dat het op zijn weg ligt om in de bodemzaak meer duidelijkheid te verschaffen omtrent zijn inkomsten en uitgaven. De rechtbank heeft bij brief van 12 maart 2018 de man verzocht om de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen en voorlopige cijfers over het lopend jaar alsmede de laatste drie aangiften inkomstenbelasting met bijhorende aanslagen alsmede specificaties van lasten en schulden. De man heeft niet meer in de procedure gebracht dan de stukken genoemd onder 2.7.3. terwijl de man samen met zijn broer bestuurder/algemeen directeur van de besloten vennootschap [bedrijf 2] Bij voorlopige voorziening heeft de man in dat kader gesteld dat [bedrijf 3], waarvan de man ook samen met zijn broer bestuurder is, enig aandeelhouder is van [bedrijf 2]. Daarnaast zou hij samen met zijn broer bestuurder zijn van [bedrijf 1] waarvan de man bij voorlopige voorzieningen heeft gesteld dat deze enkel ten behoeve van een project dat uiteindelijk niet is doorgegaan is opgericht. Volgens de man zouden er geen jaarstukken zijn opgesteld. Het had op de weg van de man gelegen nadere stukken over deze B.V.’s en een specificatie van zijn lasten en schulden in de procedure te brengen.

2.7.5.

Door de vrouw zijn bij F9 formulier van 13 juni 2018 afschriften van de jongerenrekening van de zoon van partijen in de procedure gebracht waaruit is gebleken dat de man via deze rekening betalingen en ontvangsten doet op naam van [bedrijf 2] De man heeft, nadat de rechtbank de man ter zitting heeft voorgehouden dat hij niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 21 Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering (Rv) op partijen rustende verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, verklaard dat deze rekening al jaren wordt gebruikt ter vermijding van beslaglegging en ook verantwoord wordt bij de accountant. De raadsvrouw heeft laten weten niet meer stukken te hebben ontvangen van haar cliënt. Ter zitting is gebleken dat de man niet de bij voorlopige voorziening vastgestelde kinderalimentatie betaalt maar deze verrekent met de door hem betaalde woonlasten van de voormalige echtelijke woning. Bewijs van betaling van de woonlasten heeft de man niet gegeven. Tot slot is gebleken dat de man twee weken met de kinderen op een vakantie gaat die meer dan € 5.000 euro kost waarvan de man heeft gesteld dat deze vakantie door zijn familie wordt betaald doch ook dit is door de man niet met stukken aangetoond.

2.7.6.

Al deze omstandigheden, in hun onderlinge samenhang beschouwd, leiden de rechtbank tot de conclusie dat de man geen volledige openheid van zaken heeft gegeven omtrent zijn werkelijke draagkracht voor betaling van kinderalimentatie en partneralimentatie. Gelet op het bepaalde in artikel 21 Rv voornoemd verbindt de rechtbank daar de gevolgtrekking aan die zij geraden acht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is de door de vrouw verzochte bijdragen te betalen.

2.7.7.

Gelet op die omstandigheden en mede gezien de zwaarwegende onderhoudsverplichting van de man jegens zijn kinderen, zal de rechtbank zowel het verzoek van de vrouw betreffende de kinderbijdrage, als het verzoek van de vrouw betreffende de partnerbijdrage toewijzen en de onderhoudsbijdragen dienovereenkomstig vaststellen.

2.8.

Verdeling

2.8.1.

De vrouw heeft verzocht de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van een onzijdig persoon.

De man heeft zich daartegen niet verweerd.

2.8.2.

De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.

2.9.

Belcontacten

2.9.1.

De man heeft verzocht te bepalen dat, indien de kinderen tijdens een vakantie een gehele week bij de ene ouder verblijven, er minimaal twee keer per week telefonisch contact met de andere ouder mogelijk zal zijn.

2.9.2.

De vrouw stemt in met het verzoek van de man.

2.9.3.

De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.

2.10.

Proceskosten

2.10.1.

Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3 De beslissing

De rechtbank:

3.1.

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] op [2003];

3.2.

bepaalt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;

3.3.

bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal zijn:

-

de kinderen verblijven eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school, alsmede in de tussenliggende week van woensdag na school tot donderdag voor school bij de man;

-

de kinderen verblijven op hun verjaardag bij de ouder waar zij op dat moment op grond van de reguliere contactregeling zijn, waarbij gedurende minimaal twee uur contact met de andere ouder mogelijk zal zijn;

-

de kinderen verblijven op de verjaardag van de vrouw bij de vrouw, en op de verjaardag van de man bij de man;

-

Moederdag verblijven de kinderen bij de vrouw en Vaderdag verblijven de kinderen bij de man;

-

In de voorjaarsvakantie/carnavalsvakantie verblijven de kinderen in de even jaren van vrijdag na school tot woensdag 12 uur bij de man en van woensdag 12 uur tot maandag voor school bij de vrouw, en in de oneven jaren omgekeerd;

-

Met Pasen verblijven de kinderen in de even jaren 1e Paasdag bij de vrouw en 2e Paasdag bij de man, en in de oneven jaren omgekeerd;

-

In de meivakantie verblijven de kinderen in de even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man, en in de oneven jaren omgekeerd;

-

Met Pinksteren verblijven de kinderen 1e Pinksterdag bij de man en 2e Pinksterdag bij de vrouw, en in de oneven jaren omgekeerd;

-

In de zomervakantie verblijven de kinderen in de even jaren, week 1 en 2 bij de vrouw, week 3 en 4 bij de man, week 5 bij de vrouw en week 6 bij de man, en in de oneven jaren week 1 en 2 bij de man, week 3 en 4 bij de vrouw, week 5 bij de man en week 6 bij de vrouw;

-

In de herfstvakantie verblijven de kinderen in de even jaren van vrijdag na school tot woensdag 12 uur bij de vrouw en van woensdag 12 uur tot maandag voor school bij de man, en in de oneven jaren omgekeerd;

-

Sinterklaas vieren de kinderen bij de ouder waar zij op dat moment verblijven;

-

In de kerstvakantie verblijven de kinderen in de even jaren de eerste week bij de vrouw en de tweede week bij de man, en in de oneven jaren omgekeerd, waarbij de kerstdagen als volgt tussen de ouders worden verdeeld:

o In de even jaren verblijven de kinderen van 24 december 16.00 uur tot 25 december 18.00 uur bij de vrouw, en van 25 december 18.00 uur tot 26 december 18.00 uur bij de man, en in de oneven jaren omgekeerd;

o Oudejaarsavond en de jaarwisseling verblijven de kinderen in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;

3.4.

bepaalt dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres], [postcode] [woonplaats 2] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als zij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;

3.5.

bepaalt dat de man € 530,- per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van de datum van deze beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

3.6.

bepaalt dat de man € 1.500,- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

3.7.

beveelt partijen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris. Voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn, benoemt de rechtbank mr. J.M.J.H. Hendriks, notaris te Heerlen, of diens waarnemer of opvolger. Wanneer de man niet meewerkt aan de verdeling zal mr. K.J.C. van Bekkum, advocaat te Heerlen, als zijn vertegenwoordiger optreden;

3.8.

bepaalt dat partijen, indien de kinderen tijdens een vakantie gedurende een hele week bij de ene ouder verblijven, minimaal twee keer per week telefonisch contact tussen de kinderen en de andere ouder dienen te bewerkstelligen;

3.9.

verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, het voortgezet gebruik van de woning, de kinderbijdrage, de partnerbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;

3.10.

bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;

3.11.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.M. van Uum, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.C.H.A. Holthuijsen-van der Kop op 13 juli 2018.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..