Home

Rechtbank Limburg, 29-03-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:2798, 5398984 CV EXPL 16-9429

Rechtbank Limburg, 29-03-2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:2798, 5398984 CV EXPL 16-9429

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
29 maart 2017
Datum publicatie
30 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2017:2798
Zaaknummer
5398984 CV EXPL 16-9429

Inhoudsindicatie

Vordering ter zake van achterstallig loon en opgebouwde vakantie- en adv-dagen; vordering integraal toegewezen vanwege volstrekt onvoldoende onderbouwd verweer van werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Roermond

Zaaknummer: 5398984 \ CV EXPL 16-9429

Vonnis van de kantonrechter van 29 maart 2017

in de zaak van:

[eisende partij] ,

wonend [adres eisende partij] ,

[woonplaats eisende partij] ,

eisende partij,

gemachtigde mw. mr. G.D. van der Heiden (CNV Vakmensen Advocaten),

tegen:

[gedaagde partij] , h.o.d.n. [X],

wonend [adres gedaagde partij] ,

[woonplaats gedaagde partij] ,

gedaagde partij,

gemachtigde mr. W.H.A. Bos.

Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het exploot van dagvaarding met producties;

de conclusie van antwoord met productie;

de conclusie van repliek in conventie conclusie van antwoord in reconventie;

de conclusie van dupliek met productie.

1.2.

Hierna is vonnis bepaald waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2 Het geschil

2.1.

Op basis van de hiervoor vermelde processtukken kan het tussen partijen gerezen geschil als volgt – zakelijk weergegeven – worden omschreven.

2.2.

[eisende partij] is gedurende de periode van 23 april 2014 tot 13 mei 2016 in dienst geweest bij [gedaagde partij] in de functie van dakdekker voor 16 uur per week. Volgens [eisende partij] is op de arbeidsovereenkomst de CAO voor de Bouwnijverheid 2014 en 2015-2017 van toepassing. Bij de conclusie van repliek legt [eisende partij] stukken over uit de CAO Bouw & Infra.

2.3.

[eisende partij] stelt dat [gedaagde partij] gedurende het dienstverband regelmatig het loon te laat betaalde en dat hij structureel meer uren werkte dan was overeengekomen. Omdat [gedaagde partij] , zo stelt [eisende partij] verder, ondanks meerdere mondelinge verzoeken daartoe, niet overging tot regelmatige betaling van het loon heeft [eisende partij] uiteindelijk de arbeidsovereenkomst op grond van een dringende reden opgezegd.

2.4.

[eisende partij] voert verder aan dat na het einde van het dienstverband gebleken is dat [gedaagde partij] te weinig loon heeft betaald. Over 2014 is een bedrag van € 3.570,01 te weinig betaald en over 2015 een bedrag van € 1.822,23 netto. Daartegenover staat dat over 2016 een bedrag van € 1.822,23 te veel is betaald. Na verrekening van dit laatste bedrag resteert een bedrag van € 3.553,93 netto aan te weinig betaald loon. Voorts stelt [eisende partij] dat hij op grond van de toepasselijke CAO 166,67 vakantie-uren en 133,3 ATV-uren heeft opgebouwd, maar dat hij geen enkel uur verlof heeft opgenomen. [eisende partij] stelt derhalve dat [gedaagde partij] aan hem nog een bedrag ad € 2.521,80 bruto ter zake van opgebouwde en niet genoten vakantie-uren en een bedrag ad € 2.017,44 bruto ter zake van opgebouwde en niet genoten ATV-uren dient te betalen. Verder stelt [eisende partij] dat [gedaagde partij] wegens de te late betaling de wettelijke verhoging en de wettelijke rente verschuldigd is alsmede buitengerechtelijke incassokosten.

2.5.

Op grond van het vorenstaande vordert [eisende partij] om [gedaagde partij] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van:

  1. een bedrag van € 3.553,39 netto ter zake van achterstallig loon over de periode van 23 april 2014 tot 13 mei 2016;

  2. een bedrag van € 4.539,24 netto ter zake van opgebouwde maar niet genoten vakantie- en ATV-uren over de periode van 23 april 2014 tot 13 mei 2016;

  3. de wettelijke verhoging van 50% over beide hiervoor gevorderde bedragen;

  4. de wettelijke rente over de hiervoor onder a. en b. gevorderde bedragen vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag der voldoening;

  5. een bedrag van € 375,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;

  6. de door hem gemaakte proceskosten;

  7. de nakosten ad € 100,00, te vermeerderen met de explootkosten ingeval het onderhavige vonnis is betekend.

2.6.

[gedaagde partij] voert verweer tegen de vorderingen van [eisende partij] . Allereerst stelt [gedaagde partij] dat [eisende partij] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder de opzegtermijn in acht te nemen, zodat [eisende partij] deswege schadeplichtig is. Volgens [gedaagde partij] is [eisende partij] op grond daarvan aan hem een bedrag van € 1.414,40 verschuldigd. Voorts stelt [gedaagde partij] dat [eisende partij] zijn vorderingen niet onderbouwt dan wel inzichtelijk maakt. Verder voert [gedaagde partij] aan dat [eisende partij] een aantal betalingen niet heeft vermeld. Op 19 december 2014 is een bedrag van € 700,00 contant betaald, op 10 augustus 2015 een bedrag van € 1.000,00 contant en op 13 mei 2015 heeft nog een girale betaling van € 1.385,28 plaatsgevonden. [gedaagde partij] stelt verder dat de CAO voor de Bouwnijverheid niet van toepassing is. Verder voert [gedaagde partij] aan dat [eisende partij] recht had op 131,2 uren vakantieverlof en dat hij die verlofuren heeft opgenomen, terwijl de vóór 28 maart 2016 opgebouwde vakantie-uren zijn verjaard. [gedaagde partij] betwist dat [eisende partij] recht heeft op ATV-uren. Ten slotte stelt [gedaagde partij] [eisende partij] een aan hem ter beschikking gestelde zaagmachine ter waarde van € 508,20 niet terug heeft gegeven zodat die waarde op een eventuele loonaanspraak in mindering strekt.

2.7.

Op de overige stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – verder ingegaan.

3 De beoordeling

3.1.

Partijen zijn het er over eens dat [eisende partij] gedurende de periode van 23 april 2014 tot 13 mei 2016 in dienst is geweest bij [gedaagde partij] in de functie van dakdekker en dat het een dienstverband voor 16 uur per week betrof.

3.2.

Anders dan [gedaagde partij] is de kantonrechter van oordeel dat [eisende partij] zijn vorderingen in voldoende mate heeft onderbouwd. Immers, bij de dagvaarding heeft [eisende partij] ter onderbouwing van zijn vorderingen een inzichtelijke specificatie (productie 6) overgelegd waaruit blijkt op welke wijze [eisende partij] zijn vorderingen heeft berekend, terwijl [eisende partij] voorts als productie 3, 4 en 5 bij de dagvaarding door [gedaagde partij] verstrekte salarisspecificaties heeft overgelegd, op welke specificaties [eisende partij] zijn vordering heeft gebaseerd. Het standpunt van [eisende partij] komt er op neer dat hij de in die door [gedaagde partij] verstrekte salarisspecificaties vermelde bedragen die aan hem zouden zijn uitbetaald heeft vergeleken met de daadwerkelijk door hem ontvangen bedragen en dat hij bij die vergelijking een verschil heeft geconstateerd van € 3.553,39 netto. Tegen de hoogte van dit bedrag op zich heeft [gedaagde partij] geen verweer gevoerd, maar stelt [gedaagde partij] dat daarop in mindering strekken twee contante betalingen van respectievelijk € 700,00 en € 1.000,00 en een girale betaling van € 1.385,28. Uit de door [eisende partij] overgelegde bankrekeningafschriften blijkt echter dat [eisende partij] op of omstreeks 13 mei 2015 geen bedrag ad € 1.385,28 op zijn bankrekening heeft ontvangen, terwijl [gedaagde partij] geen kwitanties heeft overgelegd van de beweerdelijk door hem contant betaalde bedragen van respectievelijk € 700,00 en € 1.000,00. Het verweer van [gedaagde partij] dienaangaande dient derhalve te worden verworpen.

3.3.

Met betrekking tot de door [eisende partij] gevorderde opgebouwde en niet genoten vakantie- en ATV-dagen heeft [gedaagde partij] als verweer aangevoerd dat de CAO Bouw & Infra niet van toepassing is (ook [gedaagde partij] legt stukken over uit die CAO) maar van belang is dat op grond van artikel 2 van die CAO de bepalingen daarvan van toepassing zijn op ondernemingen, op werkgevers en werknemers, waarvan het bedrijf is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor of aan derden op het gebied van het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken c.q. bouwactiviteiten, en op grond van artikel 1, onder 12, van die CAO onder bouwwerken c.q. bouwactiviteiten mede wordt verstaan dakbedekkingen. Door [gedaagde partij] is niet weersproken dat de CAO Bouw & Infra 2014 en de CAO Bouw & Infra 2015-2017 algemeen verbindend zijn verklaard. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat [eisende partij] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de CAO Bouw & Infra 2014 en 2015-2017 van toepassing zijn. [eisende partij] heeft in voldoende mate onderbouwd dat hij op grond van de betreffende CAO gedurende de periode dat hij in dienst was van [gedaagde partij] recht had op in totaal 167 vakantie-uren en 133 ADV-uren. Het verweer van [gedaagde partij] dat een deel van de vakantie-uren is verjaard gaat niet op nu [gedaagde partij] niet heeft weersproken dat [eisende partij] niet in de gelegenheid werd gesteld om die uren op te nemen. [gedaagde partij] heeft zich verder nog op het standpunt gesteld dat [eisende partij] de opgebouwde vakantie- en ATV heeft opgenomen, maar [gedaagde partij] heeft geen stukken, bijvoorbeeld verlofkaarten, overgelegd die dat standpunt ondersteunen terwijl [gedaagde partij] het standpunt van [eisende partij] dat de enkele dag verlof die hij had opgenomen als compensatie gold voor het verrichte overwerk, niet heeft betwist. [gedaagde partij] heeft geen concreet bewijsaanbod gedaan. De door [eisende partij] gevorderde bedragen ter zake van opgebouwde en niet genoten vakantie- en ATV uren kunnen derhalve eveneens worden toegewezen.

3.4.

[eisende partij] heeft niet concreet vermeld vanaf welke datum hij de wettelijke rente vordert, zodat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.

3.5.

[gedaagde partij] heeft zich verder nog op het standpunt gesteld dat hij aan [eisende partij] een gloednieuwe zaagmachine ter beschikking heeft gesteld en dat [eisende partij] die zaagmachine niet teruggegeven heeft, zodat de waarde daarvan in mindering strekt op de vordering van [eisende partij] , maar [gedaagde partij] heeft geen stukken overgelegd, bijvoorbeeld een factuur van die zaagmachine, terwijl [gedaagde partij] niet heeft gesteld dat hij kort na de opzegging door [eisende partij] van de arbeidsovereenkomst, afgifte van die zaagmachine heeft verzocht, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen. [gedaagde partij] heeft daarvan ook geen concreet bewijsaanbod gedaan. Het verweer van [gedaagde partij] dienaangaande dient derhalve te worden verworpen.

3.6.

Nog daargelaten de vraag of [eisende partij] jegens [gedaagde partij] schadeplichtig is vanwege onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst, is de termijn waarbinnen [gedaagde partij] een verzoek daartoe kan indienen verstreken, zodat dit verweer van [gedaagde partij] eveneens zal worden verworpen.

3.7.

Met het oog op de omstandigheden van het geval kan de door [eisende partij] gevorderde wettelijke verhoging van 50% over het achterstallig loon eveneens worden toegewezen.

3.8.

[eisende partij] heeft voldoende gesteld ter zake van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en genoegzaam aangetoond dat hij kosten heeft gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de in artikel 237 en verder van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te houden. De gevorderde kosten ad € 375,00 kunnen derhalve worden toegewezen.

3.9.

[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:

-

dagvaarding € 101,59

-

griffierecht 471,00

-

salaris gemachtigde 600,00 ( 2 x tarief € 300,00)

totaal € 1.172,59

3.10.

De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna in het dictum te vermelden.

4 De beslissing