Home

Rechtbank Limburg, 21-10-2016, ECLI:NL:RBLIM:2015:11376, AWB 15_2795 en 15_3500

Rechtbank Limburg, 21-10-2016, ECLI:NL:RBLIM:2015:11376, AWB 15_2795 en 15_3500

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
21 oktober 2016
Datum publicatie
4 november 2016
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2016:9581
Zaaknummer
AWB 15_2795 en 15_3500

Inhoudsindicatie

Betreft beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van een – gesteld – van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het milieuneutraal wijzigen van een sportschietinrichting en beroep tegen de (latere) weigering van genoemde aanvraag na doorlopen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure. De rechtbank overweegt dat door de inwerkingtreding van de 4e tranche van het Activiteitenbesluit milieubeheer de vergunningplicht voor de onderhavige inrichting met ingang van 1 januari 2016 is vervallen en dat er geen procesbelang bestaat bij de beoordeling van voormelde beroepen. Volgens eiseres is dat procesbelang erin gelegen dat de in de in het verleden verleende vergunningen en in de thans geweigerde vergunning geluidvoorschriften zijn opgenomen, die op grond van het overgangsrecht bij de 4e tranche van het Activiteitenbesluit als maatwerkvoorschriften gedurende 5 jaar van toepassing blijven. Deze voorschriften zijn soepeler dan de op grond van artikel 3.160, eerste lid, van het Activiteitenbesluit geldende geluidnorm. De rechtbank overweegt dat, zowel ten aanzien van de gesteld van rechtswege ontstane als de geweigerde omgevingsvergunning, geldt dat aan de voorwaarde voor een geslaagd beroep op het overgangsrecht, namelijk dat de vergunning op 1 januari 2016 in werking is getreden en onherroepelijk was, niet kan worden voldaan. Bij een beoordeling van het (meer) subsidiaire standpunt dat op grond van het Hinderwetvergunning uit 1981 en de daarna verleende wijzigingsvergunningen op grond van genoemd overgangsrecht maatwerkvoorschriften van toepassing zijn gebleven, bestaat evenmin procesbelang, omdat de rechtbank dan buiten de omvang van de onderhavige, ter beoordeling voorliggende, gedingen zou treden. Die vraag dient in een eventuele handhavingsprocedure aan de orde te worden gesteld.

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB/ROE 15/2795 en 15/3500

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 oktober 2016 in de beroepszaak en op het verzet van:

[eiseres] , te [vestigingsplaats], eiseres en opposante (hierna: eiseres),

(gemachtigde: mr. J.S. Haakmeester),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder en geopposeerde (hierna: verweerder),

(gemachtigden: mr. G. Vosdellen en mr. C.H.M. Dekkers-van de Water).

Procesverloop

Op 29 april 2015 heeft eiseres een omgevingsvergunning gevraagd voor het milieuneutraal wijzigen van de sportschietinrichting van eiseres aan [adres].

Bij brief van 16 juli 2015 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig bekendmaken van de - gesteld - van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor de milieuneutrale wijziging.

Op 14 september 2015 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet bekendmaken van de vergunning van rechtswege. Dat beroep is geregistreerd onder nummer AWB/ROE 15/2795.

Bij uitspraak van 20 oktober 2015 heeft de rechtbank het voormelde beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 27 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geweigerd.

Eiseres heeft tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 oktober 2015 verzet gedaan en tevens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB/ROE 15/3500.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Eiseres heeft de gronden van het beroep en het verzet aangevuld.

Het verzet is door de enkelvoudige kamer van de rechtbank verwezen naar de meervoudige kamer.

Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 11 oktober 2016. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door [naam 1] en [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder e, sub 2, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting.

Ingevolge artikel 2.14, vijfde lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, de omgevingsvergunning verleend indien wordt voldaan aan de in het laatstgenoemde lid gestelde voorwaarden.

In artikel 3.9 van de Wabo is het volgende bepaald:

“1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:

a. doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en

b. zendt het in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen de daarbij aangewezen bestuursorganen een afschrift van die beschikking.

2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn. Het doet daarvan tevens zo spoedig mogelijk mededeling op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.

3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin.

4. Het bevoegd gezag doet zo spoedig mogelijk mededeling van de bekendmaking, bedoeld in artikel 4:20c van de Algemene wet bestuursrecht, op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.”

Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e.

Ingevolge artikel 3.10, derde lid, van de Wabo is afdeling 3.4 van de Awb niet van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning met betrekking tot een verandering van een inrichting of de werking daarvan, die niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan, waarvoor geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), en die niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.

Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wabo treedt een beschikking krachtens deze wet in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking.

In artikel 6.1, vierde lid, van de Wabo is bepaald dat in afwijking van het eerste lid de werking van een overeenkomstig artikel 3.9, derde lid, van rechtswege verleende vergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, bedoeld in artikel 6:7 van de Awb, is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist.

Ingevolge artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Invoeringswet Wabo wordt een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wm die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo van kracht en onherroepelijk is, voor zover voor de betrokken activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1 van die wet is vereist, gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wm aangewezen de categorieën inrichtingen in bijlage I, onderdeel B, en onderdeel C. In het tweede lid is bepaald dat als categorieën vergunningplichtige inrichtingen worden aangewezen de categorieën inrichtingen waartoe een IPPC-installatie behoort en de categorieën inrichtingen die als zodanig zijn aangewezen in bijlage I, onderdeel B en C.

In onderdeel C van bijlage I bij het Bor, zoals dat ten tijde van het bestreden besluit luidde, werd in 17.3 als categorie vergunningplichtige inrichting als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van het Bor, aangewezen, de inrichtingen aangewezen voor schieten met vuurwapens, met uitzondering van inrichtingen waar in een gebouw, zonder open zijden en met een gesloten afdekking wordt geschoten met vuurwapens met een kaliber van 0,5 inch of minder of historische vuurwapens als bedoeld in artikel 18, eerste lid onder b tot en met d van de Regeling wapens en munitie en inrichtingen voor het traditionele schieten.

Op 1 januari 2016 is het Besluit van 18 september 2015 tot wijziging van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), het Bor en enkele andere besluiten in werking getreden. Hierbij is onder meer het Activiteitenbesluit gewijzigd (ook wel als 4e tranche aangeduid) en is artikel 17.3 van bijlage I bij het Bor - voor zover hier relevant - als volgt komen te luiden:

“Als categorieën vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, tweede lid, van dit besluit (het Bor), worden inrichtingen aangewezen voor schieten met vuurwapens, met uitzondering van:

a…:

b…;

c. inrichtingen waar in een gebouw, zonder open zijen en met een gesloten afdekking wordt geschoten met vuurwapens met een kaliber van 0,5 inch of minder of historische vuurwapens als bedoeld in artikel 18, eerste lid onderdelen b tot en met d van de Regeling wapens en munitie;

d. inrichtingen voor sportief en recreatief gebruik.”

In artikel 6.1 van het (algemeen overgangsrecht) van het Activiteitenbesluit is - voor zover relevant - het volgende bepaald:

“1. Voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een activiteit in die inrichtingen, een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer dan wel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking en onherroepelijk was, worden de voorschriften van die vergunning gedurende drie jaar na het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een activiteit in die inrichtingen, aangemerkt als maatwerkvoorschriften, mits de voorschriften van die vergunning vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften en voor zover dit besluit op de inrichting van toepassing is.

2…

3…

4. De voorschriften van een vergunning als bedoeld in het eerste lid dan wel de nadere eisen op grond van de besluiten, bedoeld in artikel 6.43, die voor een inrichting onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit of een deel daarvan op een activiteit in die inrichting in werking en onherroepelijk waren en niet vallen binnen de bevoegdheid van het bevoegd gezag tot het stellen van maatwerkvoorschriften, worden indien op grond van dit besluit strengere bepalingen gelden, gedurende zes maanden aangemerkt als maatwerkvoorschriften.

5. Voor de toepassing van dit artikel worden de gegevens die in de aanvraag staan en die geacht worden onderdeel te zijn van de voorschriften van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt als voorschriften van de vergunning.”

In § 3.7.1 van het Activiteitenbesluit, zoals dat na de wijziging per 1 januari 2016 luidt, zijn voorschriften opgenomen voor het schieten op een schietbaan of een combinatie van schietbanen in een gebouw of een deel van een gebouw, zonder open zijden en met een gesloten afdekking.

Ingevolge artikel 3.157 is § 3.8.3. (Buitenschietbanen) van toepassing op het schieten op:

  1. een buitenschietbaan die wordt gebruikt door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht waar minder dan 3 miljoen schoten per jaar worden afgevuurd;

  2. een buitenschietbaan, niet zijnde een buitenschietbaan als bedoeld onder a, met beperkte onveilige zone;

  3. een kleiduivenbaan.

Ingevolge artikel 3.159 van het Activiteitenbesluit zijn de artikelen 2.17 tot en met 2.22 niet van toepassing op een buitenschietbaan.

In artikel 3.160 van het Activiteitenbesluit is het volgende bepaald:

“1. Een buitenschietbaan voldoet ten behoeve van het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 50 dB Bs,dan op de gevel van gevoelige gebouwen en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.

2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag in verband met nationale of operationele belangen bij maatwerkvoorschrift normen met een andere waarde vaststellen van ten hoogste 55 dB Bs,dan.

3. De geluidvoorschriften in een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor een inrichting waarvan een buitenschietbaan deel uitmaakt, die in werking en onherroepelijk was tot het tijdstip van het in werking treden van het eerste lid, blijven van toepassing gedurende ten hoogste vijf jaar na dat tijdstip dan wel tot het tijdstip waarop het gebruik, het wapentype of de constructie van de buitenschietbaan wordt gewijzigd dan wel tot het tijdstip waarop een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het tweede lid, wordt opgelegd.”

Ingevolge artikel 3.161, eerste lid, van het Activiteitenbesluit wordt de berekening van de geluidbelasting uitgevoerd overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde eisen.

Ingevolge het tweede lid registreert de drijver van de inrichting de bij ministeriële regeling te bepalen gegevens welke gedurende vijf kalenderjaren na dagtekening worden bewaard en ter inzage gehouden.

In artikel 4:20a van de Awb is het volgende bepaald:

“1. Deze paragraaf is van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

2. Paragraaf 4.1.3.2 is niet van toepassing indien deze paragraaf van toepassing is”.

In artikel 4:20b, eerste en tweede lid, van de Awb is het volgende bepaald:

“1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.

2. De verlening van rechtswege geldt als een beschikking”.

In artikel 4:20c van de Awb is het volgende bepaald:

“1. Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.

2. Bij de bekendmaking en mededeling van de beschikking wordt vermeld dat de beschikking van rechtswege is gegeven”.

2. Voor de onderhavige inrichting is op 7 juli 1981 een revisievergunning ingevolge de Hinderwet verleend voor een schietinrichting, munitie-opslag en propaangasinstallatie. Daarna is een melding gedaan op grond van artikel 1a van de Hinderwet. Het bevoegd gezag heeft op 13 augustus 2002 ambtshalve voorschriften, waaronder geluidvoorschriften inzake schietlawaai, aan de vergunning verbonden. De geluidvoorschriften zijn in beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) vernietigd. Op 6 en 13 januari 2011, 11 augustus 2011, 16 januari 2012 en laatstelijk op 21 april 2015 zijn omgevingsvergunningen voor milieuneutrale wijzigingen van de inrichting verleend. Bij de laatste wijziging is een verschuiving van de openingstijden vermeld

3. De door eiseres op 29 april 2015 ingediende, als milieuneutraal aangeduide, aanvraag heeft betrekking op het veranderen van de (werking van de) inrichting door het verruimen van de openingstijden van alle schietbanen op maandag tot en met zondag van 07.00 – 23.00 uur (dag- en avondperiode). In de nachtperiode vinden volgens de aanvraag geen schietactiviteiten plaats. Bij de aanvraag is een akoestisch onderzoek gevoegd, waarin de geluidbelasting van de wijzigingen ten opzichte van de eerder vergunde milieuneutrale wijzigingen is weergegeven.

4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag een (forse) verruiming van de openingstijden (van 34 uur per week naar 112 uur per week) inhoudt ten opzichte van de vergunde situatie en tevens een uitbreiding ten opzichte van de vergunde situatie naar de avondperiode op de dinsdag, donderdag, zaterdag en zondag en naar een nog niet vergunde dagperiode op donderdag. In de onderliggende vergunning (Hinderwetvergunning van 7 juli 1981) van de schietbaan zijn geen geluidgrenswaarden opgenomen, maar in het bij de wijzigingsvergunning van 21 april 2015 behorende akoestisch onderzoek (van 29 oktober 2014 en gewijzigd d.d. 1 april 2015) zijn openingstijden opgenomen, zodat die deel uitmaken van de vergunning, aldus verweerder. Volgens verweerder is de Herziening Circulaire schietlawaai van 17 maart 2006, gepubliceerd in de Staatscourant van 4 mei 2006 (de Circulaire), het toetsingskader voor permanente open schietinrichtingen voor recreatieve doeleinden, zoals de schietbaan van eiseres en treden bij de onderhavige inrichting forse overschrijdingen van de in de Circulaire opgenomen grenswaarde van de Lr op. Hierbij is uitgegaan van het gemiddeld aantal schoten per uur in de Representatieve Bedrijfssituatie (RBS) van 1.200. Indien uitgegaan zou worden van het maximaal aantal schoten per uur in de RBS van 4050 zou de overschrijding groter zijn. De openingstijden zijn weliswaar niet relevant voor de bepaling of aan de grenswaarden van de Circulaire wordt voldaan, maar zijn, in de visie van verweerder, van groot belang voor de gevolgen voor het milieu omdat de norm voor Lr (herhaald hoorbare knallen) in de bestaande situatie wordt overschreden. Door de verruiming van de openstelling zou de grenswaarde voor Lr gedurende veel meer uren en ook in nog niet vergunde periodes op bepaalde dagen worden overschreden en wordt geluidhinder onvoldoende beperkt. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat van een milieuneutrale wijziging als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Wabo geen sprake is, omdat de aangevraagde verandering van de werking van de inrichting leidt tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan. Gezien de onaanvaardbare geluidhinder die bij verruiming van de openingstijden volgens verweerder zal ontstaan, heeft verweerder aanleiding gezien om bij het bestreden besluit de gevraagde omgevingsvergunning na het doorlopen van de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2˚, van de Wabo in verbinding met artikel 2.14 van de Wabo te weigeren.

5. Eiseres heeft in beroep tegen het bestreden besluit primair aangevoerd dat op grond van de geldende Hinderwetvergunning van 7 juli 1981 de omvang van de geluidbelasting niet in dagen, niet in schotaantallen en niet in geluidvoorschriften is begrensd, zodat de aanvraag voor verruiming van de openingstijden per definitie milieuneutraal is. Volgens eiseres was de aanvraag van 29 april 2015 derhalve overbodig. Voor zover dat niet het geval was, is volgens haar in elk geval op 8 juli 2015 een vergunning van rechtsweg ontstaan, waardoor verweerder niet meer bevoegd was om op de aanvraag te beslissen. Eiseres betoogt voorts dat, nu bij de Hinderwetvergunning de geluidproductie niet is begrensd, dit betekent dat de onbegrensde geluidproductie moet worden beschouwd als maatwerkvoorschrift dat onder de werking van het overgangsrecht van de wijziging van het Activiteitenbesluit per

1 januari 2016 valt. Als subsidiair standpunt heeft eiseres aangevoerd, zoals ter zitting is toegelicht, dat zij kan instemmen met de uitleg van verweerder dat de akoestische onderzoeken bij de omgevingsvergunningen van 13 januari 2011 en 21 april 2015 onderdeel uitmaken van die vergunningen. Dat betekent volgens haar het volgende. De in beide rapporten opgenomen openingstijden en geluidgrenswaarden zijn aangevraagd en vergund. Anders dan onder de oude Wm staat de Wabo er niet aan in de weg dat de geluidgrenswaarden uit nadien ingediende aanvragen een beperking inhouden ten opzichte van de in 1981 verleende Hinderwetvergunning die thans als omgevingsvergunning geldt. Beide vergunningen zijn in werking en onherroepelijk. Omdat het onder het Activiteitenbesluit niet mogelijk is maatwerkvoorschriften op te nemen voor openingstijden vallen de vergunde openingstijden niet onder het overgangsrecht per 1 januari 2016. Voor de geluidgrenswaarden ligt dat volgens eiseres anders. Zij is daarom van mening dat (enkel) de geluidgrenswaarden, opgenomen in tabel 1 van het geluidonderzoek dat hoort bij de omgevingsvergunning van 21 april 2015, op grond van het overgangsrecht gedurende 5 jaar als maatwerkvoorschrift gelden. Verder heeft eiseres haar standpunt gehandhaafd dat verruiming van de openingstijden voor de schietbanen milieuneutraal kan gebeuren, omdat op basis van de Circulaire de openingstijden niet relevant zijn voor de berekening van de geluidbelasting als gevolg van het schietlawaai.

6. De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep en het verzet als volgt.

7. Eiseres heeft op 29 april 2015 een omgevingsvergunning gevraagd voor het milieuneutraal wijzigen van de sportschietinrichting aan [adres]. Verweerder heeft de aanvraag bij het bestreden besluit op 27 oktober 2015 afgewezen. De in artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo gestelde beslistermijn van acht weken is op 24 juni 2015 verstreken. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient het bestuursorgaan na ontvangst van een aanvraag om omgevingsvergunning tijdig te bezien welke procedure daarop ingevolge de Wabo van toepassing is. De beantwoording van de vraag of op een aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd (uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 18 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:483). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op de aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Dat standpunt is door eiseres gemotiveerd bestreden.

8. Niet in geschil is en de rechtbank stelt vast dat door de inwerkingtreding van de

4e tranche van het Activiteitenbesluit de vergunningplicht voor de onderhavige inrichting met ingang van 1 januari 2016 is vervallen en dat de gehele inrichting thans wordt gereguleerd door het Activiteitenbesluit zodat eerder verleende vergunningen betreffende milieuhinder in beginsel hun werking hebben verloren. Gelet daarop dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of eiseres nog een procesbelang heeft bij haar beroep tegen de weigering van de gevraagde omgevingsvergunning en bij het beroep tegen de niet tijdige bekendmaking van de volgens haar ontstane omgevingsvergunning van rechtswege. Eiseres heeft bij de behandeling ter zitting haar procesbelang in die zin toegelicht dat uit haar primaire standpunt, als weergegeven onder 5, voortvloeit dat de met haar aanvraag beoogde geluidproductie en openingstijden al waren toegestaan op grond van de vigerende vergunning uit 1981, terwijl de volgens haar onbeperkt toegestane geluidhinder volgens haar is te beschouwen als een voorschrift dat ingevolge het overgangsrecht van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2016 als maatwerkvoorschrift van toepassing is geworden. Wat haar subsidiaire standpunt betreft heeft zij betoogd dat de in de omgevingsvergunningen van 11 januari 2011 en 2 april 2015 toegestane openingstijden per 1 januari 2016 als maatwerkvoorschriften zijn gaan gelden. Zowel voor het primaire als het subsidiaire standpunt geldt dat het procesbelang is gelegen in het verkrijgen van een oordeel over genoemd overgangsrecht. Ten slotte heeft eiseres - als kennelijk meer subsidiair standpunt - aangevoerd dat, indien door de rechtbank wordt vastgesteld dat er een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan (en verweerder dus niet meer bevoegd was de vergunning te weigeren) dat dan de krachtens die van rechtswege ontstane omgevingsvergunning toegestane geluidhinder ingevolge het overgangsrecht na 1 januari 2016 als maatwerkvoorschriften van toepassing blijven en dat de strengere geluidnormen van artikel 3.160, eerste lid, van het Activiteitenbesluit om die reden (nog) niet van toepassing zijn geworden op de inrichting.

9. De rechtbank overweegt allereerst dat in het beroep in de zaak met nummer 15/3500 alleen het bestreden besluit, waarbij de gevraagde omgevingsvergunning is geweigerd, ter toetsing voorligt. Daaraan voorafgaand dient de vraag beantwoord te worden of eiseres nog procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank overweegt daarover als volgt.

10. Voor het bestaan van procesbelang is volgens vaste jurisprudentie een vereiste dat het tegen een besluit ingestelde rechtsmiddel kan leiden tot het daarmee beoogde doel, gelegen in het ongedaan maken van een of meer rechtsgevolgen van het aangevochten besluit of het bewerkstelligen van andere rechtsgevolgen van het besluit.

Het primaire en subsidiaire standpunt van eiseres ter onderbouwing van haar procesbelang is erop gericht dat de in de Hinderwetvergunning van 7 juli 1981 casu quo de omgevingsvergunningen van 13 januari 2011 en 2 april 2015 vergunde geluidhinder per

1 januari 2016 als maatwerkvoorschrift in het kader van het Activiteitenbesluit zijn gaan gelden. Beide standpunten betreffen derhalve niet het bestreden besluit waarin op de aanvraag van 29 april 2015 is beslist. In feite vraagt eiseres over genoemde standpunten een verklaring voor recht betreffende een kwestie die buiten de omvang van dit geding valt. Die standpunten kunnen derhalve niet tot procesbelang bij de beoordeling van het bestreden besluit leiden.

Ten aanzien van het meer subsidiaire standpunt van eiseres overweegt de rechtbank dat voor een geslaagd beroep op het overgangsrecht bij het Activiteitenbesluit, zowel het algemene overgangsrecht, vervat in artikel 6.1, als het specifieke overgangsrecht voor buitenschietbanen van artikel 3.160, derde lid, is vereist dat sprake is van (geluid)voorschriften in een omgevingsvergunning die op 1 januari 2016 in werking en onherroepelijk is. Aan die voorwaarden kan in het onderhavige geval - ook na een gegrondverklaring van het beroep - niet worden voldaan. Ook indien zou worden vastgesteld dat op de aanvraag van 29 april 2015 de reguliere procedure van toepassing was, omdat dit een milieuneutrale wijziging betrof, en derhalve na het verstrijken van de beslistermijn van artikel 3.9, derde lid, van de Wabo een omgevingsvergunning van rechtswege zou zijn ontstaan, neemt dat niet weg dat deze vergunning niet in werking is getreden en al helemaal niet onherroepelijk is geworden. Vast staat immers dat die vergunning niet conform artikel 6.1, eerste lid, van de Wabo (vóór 1 januari 2016) bekend is gemaakt. Daardoor is de vergunning niet in werking getreden en is ook de bezwaartermijn op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb niet aangevangen. Ook met het meer subsidiaire standpunt kan eiseres derhalve het door haar beoogde doel niet bereiken. Gelet op het vorenstaande kan tevens in het midden blijven of verweerder bij het bestreden besluit al of niet ten onrechte nog op de aanvraag heeft beslist.

11. Specifiek ten aanzien van het verzet, overweegt de rechtbank dat uit hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd volgt dat de rechtbank in de buiten-zitting uitspraak van

20 oktober 2015 ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting heeft afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zitting uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zitting uitspraak werd gedaan.

12. Partijen zijn beide uitgenodigd voor de zitting van 11 oktober 2016 en hebben hun standpunten toegelicht. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning van rechtswege die volgens eiseres naar aanleiding van de aanvraag van 29 april 2015 is ontstaan.

Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 10 heeft geoordeeld, is het procesbelang bij het beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van de beweerdelijk van rechtswege ontstane omgevingsvergunning door de wijziging van het Activiteitenbesluit komen te vervallen. Het alsnog bekendmaken van een vergunning kan immers niet meer bewerkstelligen dat een beroep op het overgangsrecht kan worden gedaan.

13. De vraag of op grond van de vergunning van 7 juli 1981 voor de inrichting geen beperkingen qua geluidhinder gelden en of dat onder het overgangsrecht van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2016 valt (het primaire standpunt), alsmede de vraag of ten gevolge van de eerdere omgevingsvergunningen van 13 januari 2011 en 21 april 2015 maatwerkvoorschriften gelden, die onder genoemd overgangsrecht vallen, kan de rechtbank nu niet beantwoorden omdat zij dan buiten de omvang van de voorliggende gedingen, waarin alleen de beoordeling van de aangevraagde wijziging van 29 april 2015 aan de orde is, zou treden. Die vragen kunnen in een eventuele handhavingsprocedure aan de orde worden gesteld.

14. Op grond van voorgaande overwegingen is het verzet gegrond en zijn de beroepen niet-ontvankelijk.

15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in verband met het verzet gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,00 (1 punt voor het indienen van het verzetschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,00 en een wegingsfactor 1).

16. Nu de beroepen niet-ontvankelijk zijn, bestaat voor een veroordeling tot vergoeding van het griffierecht en de in verband met het instellen van beroep gemaakte proceskosten, waaronder de deskundigenkosten, geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het verzet gegrond;

-

verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van

€ 992,00, te betalen aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzitter, en mr. Th.M. Schelfhout en mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen, leden, in aanwezigheid van

mr. F.A. Timmers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2016.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op: 21 oktober 2016

Rechtsmiddel