Home

Rechtbank Limburg, 22-07-2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:6315, AWB - 14 _ 2607u

Rechtbank Limburg, 22-07-2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:6315, AWB - 14 _ 2607u

Gegevens

Instantie
Rechtbank Limburg
Datum uitspraak
22 juli 2016
Datum publicatie
12 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:RBLIM:2016:6315
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2607u

Inhoudsindicatie

Bijzondere situatie om niet handhavend op te treden. De twee overtredingen hebben zich voorgedaan in de beginperiode na inwerkingtreding van het Besluit huisvesting en de Stoppersregeling. Belanghebbende heeft de wijziging bedrijfsvoering wel tijdig tijdens een mondeling overleg met verweerder gemeld en hiervoor toestemming gekregen. De periode dat er 148 teveel ingelegde varkens waren heeft slechts 3,5 maand geduurd. Eiser stelt enkel, zonder enige nadere onderbouwing, dat hij geuroverlast ondervindt.

Uitspraak

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummer: ROE 14 / 2607

en

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2014 heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen het bedrijf van [naam belanghebbende] (hierna: belanghebbende) afgewezen.

Bij besluit van 4 augustus 2014 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 29 januari 2014 gegrond verklaard, laatstgenoemd besluit herroepen en het verzoek om handhaving op andere gronden afgewezen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Helmond.

Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.

Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2015, waar eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. L. Janssen en ing. B.P. van Venrooij, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting belanghebbende gehoord.

Het onderzoek ter zitting is door de rechtbank geschorst teneinde een mediationtraject te starten. Bij brieven van 2 juli 2015, 23 juli 2015 en 10 augustus 2015 hebben partijen laten weten dat zij geen overeenstemming hebben bereikt over een minnelijke regeling en de rechtbank verzocht de rechtelijke procedure verder af te handelen.

Partijen hebben toestemming verleend om een nadere zitting achterwege. Gelet hierop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de uitspraak (nader) bepaald op heden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet bestreden, feiten.

2. Voor het bedrijf van belanghebbende is op 1 januari 1993 op grond van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) een oprichtingsvergunning verleend. Bij besluit van 20 maart 2000 is op grond van artikel 8.4 van de Wm aan belanghebbende een revisievergunning verleend voor een varkensfokkerij op het [adres perceel] Per 1 januari 2013 is de inrichting onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) komen te vallen. Op 28 februari 2013 heeft belanghebbende een melding Activiteitenbesluit ingediend voor het beëindigen van de zeugentak en het vervolgens houden van 450 vleesvarkens. Hierbij is aangegeven dat een ammoniakreductie van 871,20 kg NH3 bereikt wordt, die beneden de drempelwaarde van 873,80 kg NH3 van het Besluit huisvesting ligt. Tevens heeft belanghebbende op dezelfde datum een kennisgeving op grond van het op 1 april 2013 in werking getreden beleidsdocument Stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij (hierna: de Stoppersregeling) ingediend. Op 4 juni 2013 is een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets verleend.

2.1.

Bij brief van 13 november 2013 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de bedrijfsvoering van belanghebbende. Eiser stelt geuroverlast te ondervinden van de inrichting.

2.2.

Op 15 november 2013 heeft belanghebbende een nieuwe melding op grond van het Activiteitenbesluit ingediend, die, in combinatie met de op dezelfde datum ingediende kennisgeving Stoppersregeling, betrekking heeft op het wijzigen van het veebestand (600 vleesvarkens in 2 rondes per jaar), waarbij, naast de combinatie met benzoëzuur in het voer, een langere leegstandperiode wordt aangehouden. Hiermee wordt een reductie van 862,7 kg NH3 bereikt. Op 20 november 2013 heeft verweerder deze melding akkoord bevonden.

2.3.

Naar aanleiding van eisers verzoek om handhaving is op 15 januari 2014 binnen de inrichting een milieucontrole uitgevoerd door de Regionale Uitvoeringsdienst Limburg-Noord, waarbij beoordeeld is of de milieuvoorschriften van het Activiteitenbesluit correct worden nageleefd en zijn de in de kennisgeving Stoppersregeling van 28 februari 2013 en 15 november 2013 gemelde maatregelen gecontroleerd. De bevindingen van deze controle zijn vastgelegd in een controlerapport milieu van 27 januari 2014.

3. In het besluit van 29 januari 2014 heeft verweerder zich op grond van de bevindingen van genoemd controlerapport op het standpunt gesteld dat er afwijkingen noch overtredingen zijn vastgesteld, waardoor er geen sprake is van een strijdige situatie of van een overtreding van een wettelijk voorschrift. Op 24 maart 2014 is wederom een controle in de inrichting uitgevoerd, waarbij geconstateerd werd dat de stalventilatie buiten werking is gesteld en dat voldaan wordt aan de leegstandperiode en de stoppersmaatregel.

4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat nu de vereiste kennisgeving Stoppersregeling van 15 november 2013 niet minimaal vier weken voor de inleg van 30 oktober 2013 is gedaan, sprake is van een overtreding, waartegen handhavend opgetreden behoort te worden. Omdat belanghebbende verweerder over de voorgenomen wijziging reeds in vooroverleg voldoende geïnformeerd had, en hem toen te kennen is gegeven dat hiertegen geen bezwaren bestonden, heeft hij in lijn en in de geest van deze voorwaarde gehandeld. Dat de melding eerst achteraf schriftelijk ingediend is, maakt dit niet anders. Om deze reden acht verweerder het thans niet meer opportuun hiertegen handhavend op te treden. Voorts is sprake van overtreding van de voorwaarde in het beleidsdocument “Minder dieren houden” dat een eenmaal gedane melding minimaal één jaar, inclusief de bijbehorende periode leegstand uitgevoerd dient te worden. Dit houdt in dat belanghebbende in plaats van de 600 vleesvarkens, strikt formeel slechts 450 vleesvarkens had mogen inleggen. Hierdoor is er in afwijking van de Stoppersregeling alsook het gedoogbeleid gehandeld, waardoor handhavend optreden in de rede zou liggen. Omdat de Stoppersregeling als gedoogbeleid onder het Actieplan Ammoniak en veehouderij is voortgezet en niet als regeling in het Besluit huisvesting is opgenomen, kan hiervan, in bijzondere situaties gemotiveerd worden afgeweken, aldus de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in de brief van 6 december 2012. Een dergelijke situatie doet zich volgens verweerder voor. Immers het beperkt aantal teveel ingelegde varkens (148 stuks), de korte periode (3,5 maanden) gedurende dit is gebeurd, alsook de hierop aansluitende periode van leegstand (ca. 4 maanden) maken de afwijking zo gering van aard en beperkt van omvang dat sprake is van een bijzondere situatie.

5. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zonder nadere motivering voorbij is gegaan aan het advies van de commissie voor de bezwaarschriften om bij de heroverweging op bezwaar uit te gaan van een ex-tunctoetsing en passende maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen. Verweerder heeft geen informatie verschaft over het vooroverleg dat zou hebben plaatsgevonden. Van een overtreding van geringe aard en omvang is volgens eiser geen sprake. Niet alleen is de kennisgeving te laat gedaan, maar vooral geldt dat de aanvankelijke maatregel niet één jaar heeft voortgeduurd, echter slechts 5,5 maanden. De aanvankelijke maatregel is immers pas op 15 mei 2013 gestart, terwijl in oktober 2013 teveel varkens zijn ingelegd. Hieraan doet de leegstandsperiode na de eerste ronde niet af. Een aantal van 150 vleesvarkens is bovendien geen beperkt aantal. Voorts verliest verweerder uit het oog dat de Stoppersregeling al een afwijking van het Besluit huisvesting betreft. De brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 6 december 2012 biedt geen juridische basis voor afwijking van het gedoogbeleid. Tevens mist deze brief een juridische status. Voorts laat verweerder in de afweging van de belangen na het algemeen belang en het belang van eiser daarin te betrekken.

6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de inrichting voldoet aan de voorwaarden om te worden aangemerkt als stoppend bedrijf en derhalve onder de Stoppersregeling valt. Evenmin is in geschil dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de in de Stoppersregeling opgenomen verplichting dat als het stoppende bedrijf wijzigingen aanbrengt in de eerder gemelde emissiereducerende maatregelen, hij dit minimaal één maand voor de wijziging dient te melden bij de gemeente, alsmede de in het informatiedocument ‘Minder dieren houden’ opgenomen voorwaarde dat met het oog op de te behalen emissiereductie de keuze voor ‘minder dieren houden’ voor tenminste één jaar geldt, waarbij een lopende ‘ronde’ inclusief de bijbehorende leegstand die doorloopt in een volgend jaar moet worden afgemaakt. Als gevolg hiervan heeft belanghebbende 148 varkens teveel ingelegd. Verweerder was derhalve bevoegd om handhavend op te treden.

7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

8. Van een concreet zicht op legalisatie is in dit geval geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank is handhavend optreden echter zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden mocht worden afgezien. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de twee overtredingen zich hebben voorgedaan in de beginperiode na inwerkingtreding op 1 april 2013 van het Besluit huisvesting en de Stoppersregeling. De Stoppersregeling betrof een nieuwe, complexe regeling die, zoals blijkt uit meergenoemde brief van 6 december 2012, een experimentele regeling is die open staat voor bijstelling en waarbij de uitvoeringpraktijk nog nader dient te worden uitgekristalliseerd. In dat licht heeft belanghebbende niet tijdig de wijziging in de bedrijfsvoering schriftelijk gemeld en is de te hanteren periode van één jaar voordat met een nieuwe wijziging mocht worden gestart niet behaald (slechts 4,3 maanden). Belanghebbende heeft de wijziging echter wel tijdig tijdens een vooroverleg met verweerder mondeling gemeld en heeft toestemming gekregen voor de wijziging. De periode dat er 148 teveel ingelegde varkens waren heeft slechts 3,5 maand geduurd. Voorts is niet gebleken dat er na genoemde overtredingen nog een overtreding heeft plaatsgevonden en dient belanghebbende, overeenkomstig de Stoppersregeling, vóór 1 januari 2020 te stoppen met het houden van varkens. Tevens heeft eiser niet objectief aangetoond welke schade hij heeft en wat de omvang daarvan is. Eiser stelt enkel, zonder enige nadere onderbouwing, dat hij geuroverlast ondervindt.

9. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat gebleken is van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan hij geen gebruik hoefde te maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden.

10. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, en mr. N.J.J. Derks-Voncken en mr. C.M. Nollen, leden, in aanwezigheid van mr. drs. P.M. van den Brekel, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2016.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op: 22 juli 2016

Rechtsmiddel