Home

Rechtbank Leeuwarden, 03-09-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:2295 BN8617, AWB 09/3125

Rechtbank Leeuwarden, 03-09-2010, ECLI:NL:RBLEE:2010:2295 BN8617, AWB 09/3125

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
3 september 2010
Datum publicatie
29 september 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2010:BN8617
Zaaknummer
AWB 09/3125

Inhoudsindicatie

Maatregel in verband met tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Belastend besluit. Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Zelf voorzien.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht

procedurenummer: AWB 09/3125

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde: mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland,

verweerder,

gemachtigden: L.P. de Wolf en G. Woudstra, beiden werkzaam bij de gemeente Smallingerland.

Procesverloop

Bij brief van 23 november 2009 heeft verweerder (hierna: het college) eiser (hierna: [X]) mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet werk en bijstand (WWB).

Tegen dit besluit heeft [X] beroep ingesteld.

De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 2 juni 2010. Namens [X] is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn voornoemde gemachtigden verschenen.

Motivering

Feiten

1.1 Bij besluit van 16 februari 2009 heeft het college [X] met ingang van 18 februari 2009 algemene bijstand toegekend ingevolge de WWB, berekend naar de norm van een alleenstaande. Met ingang van 1 april 2009 is [X] in dienst getreden van [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf]). Daarom heeft het college bij besluit van 6 april 2009 de WWB-uitkering per 1 april 2009 beëindigd. Op 3 april 2009 is [X] door de werkmeester aangesproken op zijn gedrag. [naam bedrijf] heeft aan het college gerapporteerd dat dit is geëscaleerd. Vervolgens is de arbeidsovereenkomst met ingang van 6 april 2009 (in de proeftijd) beëindigd. Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college [X] met ingang van 8 april 2009 algemene bijstand toegekend ingevolge de WWB, berekend naar de norm van een alleenstaande. Daarnaast heeft het college de bijstand gedurende de periode van 8 april 2009 tot 8 mei 2009 met 100% verlaagd op de grond dat [X] door eigen toedoen zijn baan heeft verloren.

1.2 Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van [X] tegen het besluit van 28 april 2009 ongegrond verklaard.

Geschil

2.1 [X] stelt zich op het standpunt dat het college zijn bijstand ten onrechte heeft verlaagd, omdat geen sprake was van verwijtbaarheid. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het college het opleggen van de maatregel enkel heeft gebaseerd op verklaringen van werknemers van [naam bedrijf] en dat deze verklaringen een onjuiste weergave van de feiten geven. In deze verklaringen is aangegeven dat er een heftige woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen [X] en de werkmeester, waarna [X] een aantal messen van tafel heeft gepakt en bedreigende gebaren heeft gemaakt. [X] heeft aangevoerd dat er een discussie heeft plaatsgevonden tussen de werkmeester en hem, waarna twee andere werkmeesters racistische opmerkingen hebben gemaakt en [X] hebben mishandeld. Voorts stelt [X] dat onduidelijk is waarop de (mate van) verlaging is gebaseerd. Er wordt zowel gesproken van "door eigen toedoen werkloos geworden" als "daardoor blijk geven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid".

2.2 Bij het bestreden besluit heeft het college overwogen dat het handelen van [X] verwijtbaar is. Naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften WWB heeft het college een verklaring opgevraagd bij de onder 1.2 genoemde werkmeester. Het college stelt zich op het standpunt dat het met deze verklaring in de bewijslast is geslaagd.

Beoordeling van het geschil

3.1 Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB (voor zover hier van belang) verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand indien de belanghebbende de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet niet of onvoldoende nakomt of indien de belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

3.2 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Afstemmingsverordening wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging opgelegd, als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de verlaging afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

3.3 Ingevolge artikel 7, aanhef en eerste lid, van de Afstemmingsverordening wordt bij een eerste verwijtbare gedraging van de vierde categorie de hoogte en duur van de verlaging vastgesteld op honderd procent van de bijstand gedurende een maand.

Gedragingen van de vierde categorie zijn ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Afstemmingsverordening:

a. het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

b. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

c. het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden re-integratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, als dit heeft geleid tot:

- het geen doorgang vinden van het re-integratietraject; of

- een voortijdige beëindiging van het re-integratietraject.

3.4 De rechtbank stelt voorop dat sprake is geweest van een dienstbetrekking tussen [X] en [naam bedrijf], nu zij per 1 april 2009 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn overeengekomen. De rechtbank begrijpt uit de bewoordingen van het bestreden besluit dat aan [X] een maatregel is opgelegd, omdat hij naar de mening van het college een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond voor de voorziening in het bestaan wegens het door eigen toedoen niet behouden van zijn baan bij [naam bedrijf].

3.5 Het besluit tot het met 100% verlagen van de bijstand gedurende een maand is een voor [X] belastend besluit, zodat het aan het college is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en op het college de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot het nemen van de maatregel over te gaan. Dit betekent dat het aan het college is om aannemelijk te maken dat [X] door zijn gedraging(en) op 3 april 2009 zijn arbeid in dienstbetrekking niet heeft behouden. In dit kader verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de CRvB van 21 april 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BI1715).

3.6 De rechtbank stelt vast dat het college zich bij de vaststelling van hetgeen is voorgevallen op 3 april 2009 in eerste instantie enkel heeft gebaseerd op een email van [Y], een senior consulent van de werkgever, die niet bij het voorval aanwezig is geweest. De commissie bezwaarschriften WWB heeft [X] vervolgens gehoord en heeft het college geadviseerd het bezwaarschrift van [X] gegrond te verklaren. Hoewel het college naar aanleiding van dit advies een schriftelijke verklaring van [Z], een bij het voorval aanwezige werkmeester van [naam bedrijf] heeft opgevraagd, is het college naar het oordeel van de rechtbank daarmee niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe dat [X] een volledig andere lezing heeft gegeven van wat er op 3 april 2009 is voorgevallen en het college ook na het advies van de commissie het bestreden besluit enkel op één "indirecte" bron ([Y]) en één "directe" bron ([Z]) heeft gebaseerd. De rechtbank is van oordeel dat het college door bij de vaststelling van de feiten uitsluitend af te gaan op deze bronnen en na betwisting daarvan door [X] geen nadere informatie in te winnen bij andere aanwezigen bij het voorval, in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Awb.

3.7 Uit het voorgaande volgt dat de door het college aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde gedragingen onvoldoende zijn komen vast te staan en het bestreden besluit wegens een ondeugdelijke feitelijke grondslag niet in stand kan blijven. Dit brengt met zich mee dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet onder gegeven omstandigheden aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen, voor zover daarbij de bijstand gedurende een maand met 100% is verlaagd.

Proceskosten

4. Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordeelt de rechtbank het college in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van [X] € 874,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt, gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 437,00 ). Aangezien aan [X] in verband met het onderhavige beroep een toevoeging is verstrekt, dienen de proceskosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van de rechtbank.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- herroept het primaire besluit van 28 april 2009, voor zover daarbij de bijstand gedurende een maand met 100% is verlaagd;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 41,00 aan [X] vergoedt;

- veroordeelt het college in de proceskosten van [X] ten bedrage van € 874,00, te betalen aan de griffier van de rechtbank.

Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2010.

w.g. Y. van Wijk

w.g. P.G. Wijtsma

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.

Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:

de Centrale Raad van Beroep

Postbus 16002

3500 DA Utrecht

In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.