Home

Rechtbank Leeuwarden, 16-12-2003, AO0871, 132308 CV EXPL 03-1070

Rechtbank Leeuwarden, 16-12-2003, AO0871, 132308 CV EXPL 03-1070

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
16 december 2003
Datum publicatie
24 december 2003
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2003:AO0871
Zaaknummer
132308 CV EXPL 03-1070

Inhoudsindicatie

Kennelijk onredelijk ontslag: Werknemer is ontslagen met toestemming CWI. Werknemer stelt dat het geven van het ontslag, zonder betaling van een vergoeding, kennelijk onredelijk is. Gelet op leeftijd, opleiding, de arbeidshandicap, het arbeidsverleden en de kansen op de arbeidsmarkt van de betrokken werknemer acht de kantonrechter het gegeven ontslag kennelijk onredelijk en veroordeelt werkgever tot betaling van een vergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden

Sector Kanton

Locatie Opsterland

VONNIS

132308 /CV EXPL 03-1070

Uitspraak: 16 december 2003

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde: mr. J.S. Mennega,

tegen

1. de vennootschap onder firma [A],

gevestigd te [woonplaats],

en haar beherend vennoten:

2. [x],

wonende te [woonplaats],

3. [y],

wonende te [woonplaats],

gedaagden,

gemachtigde: mr. J.M.A. Miltenburg.

OVERWEGINGEN

1. Procesverloop

1.1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft eisende partij, hierna te noemen [eiser], gevorderd om gedaagde partijen, hierna in enkelvoud te noemen [gedaagde], te veroordelen tot betaling van:

a. € 21.139,68 wegens kennelijk onredelijk ontslag;

b. €1.877,00 bruto wegens niet genoten snipper-/atv-uren;

c. € 1.187,99 wegens buitengerechtelijke incassokosten;

d. de wettelijke rente over a en b vanaf 1 mei 2003;

e. de kosten van het geding.

1.2. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] de vorderingen van [eiser] deels erkend en voor het overige betwist.

1.3. Bij conclusie van van repliek heeft [eiser] zijn vordering sub b verminderd tot

€ 212,72 bruto. Vervolgens heeft [gedaagde] een conclusie van dupliek genomen, waarna vonnis is bepaald.

1.4. Door beide partijen zijn producties overgelegd.

2. De feiten

Als gesteld en erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast.

2.1. [eiser], die geboren is op 27 juni 1952, is van 22 januari 1996 tot en met 30 april 2003 bij [gedaagde] in dienst geweest in de functie van conventioneel draaier tegen een bruto maandsalaris van laatstelijk € 2.045,32. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is van toepassing de CAO Metaalbewerking.

2.2. [gedaagde] heeft de dienstbetrekking met [eiser] wegens bedrijfseconomische omstandigheden opgezegd met ingang van 1 mei 2003, na daartoe toestemming te hebben verkregen van het CWI.

3. Het standpunt van [eiser]

3.1. [eiser] stelt dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is op grond van het bepaalde in artikel 7:681 lid 2 onder b BW. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij zeven jaar is dienst is geweest bij [gedaagde] , dat hij ten tijde van het ontslag bijna 51 jaar was, dat hij arbeidsgehandicapt is en dat hij als gevolg van het ontslag wederom arbeidsongeschikt is. Ook heeft [eiser] op zijn (beperkte) opleiding gewezen (LTS en een bedrijfsopleiding electro/metaal), alsmede op zijn eenzijdig arbeidsverleden (33 jaar conventioneel draaier). [eiser] acht zijn kansen op de arbeidsmarkt niet rooskleurig en volgens hem ligt het verkrijgen van een functie met een vergelijkbaar salaris al helemaal niet in de rede. [eiser] stelt forse schade te lijden als gevolg van het ontslag, welke schade [gedaagde] op geen enkele wijze wenst te vergoeden.

[eiser] meent dat de gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [gedaagde] bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Daarom maakt [eiser] aanspraak op een schadevergoeding. Voor wat betreft de hoogte van die vergoeding zoekt [eiser] aansluiting bij de zogenaamde kantonrechtersformule in ontbindingszaken, waarbij de correctiefactor C op één gesteld moet worden, nu de grond voor de beëindiging van het dienstverband gelegen is in bedrijfseconomische omstandigheden. Aldus maakt [eiser] aanspraak op een schadevergoeding van € 21.139,68 bruto.

3.2. Voorts maakt [eiser] aanspraak op uitbetaling van 151,13 snipper- en atv-uren ter waarde van € 1.877 bruto (€ 12,42 per uur). Na ontvangst van € 1.664,28 bruto wegens snipperuren heeft [eiser] bij repliek zijn vordering op dit punt verminderd tot

€ 212,72 bruto.

3.3. Tenslotte maakt [eiser] aanspraak op vergoeding van door hem gemaakte buiten-gerechtelijke kosten ad € 1.187,99, alsmede op de wettelijke rente over de schadevergoeding en de snipper-/atv-uren vanaf 1 mei 2003.

4. Het standpunt van [gedaagde]

4.1. [gedaagde] heeft betwist dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. Daartoe heeft zij aangevoerd dat ten tijde van het ontslag de bedrijfseconomische situatie van het bedrijf penibel was, om welke reden zij groot belang had bij beëindiging van de arbeidsovereenkomsten met [eiser] en twee andere medewerkers. [gedaagde] heeft daarbij gewezen op de beslissing van het CWI waaruit de noodzaak van het vervallen van arbeidsplaatsen blijkt en voorts dat aan het anciënniteitsbeginsel is voldaan. Volgens [gedaagde] kunnen de door [eiser] aangevoerde omstandigheden de conclusie dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag niet dragen. Ook heeft [gedaagde] er op gewezen dat haar financiële positie onveranderd is, dat zij met veel moeite aan haar financiële verplichtingen kan voldoen en dat een economische verbetering op korte termijn niet valt te verwachten. Er bestaat volgens [gedaagde] dan ook geen financiële ruimte om een vergoeding aan [eiser] te betalen.

4.2. [gedaagde] heeft erkend dat [eiser] nog aanspraak heeft op niet 151,13 niet-uitbetaalde snipper-/atv-uren. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord aangekondigd deze uren uiterlijk op 25 september 2003 te zullen uitbetalen aan [eiser]. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat over de vergoeding voor deze uren ten onrechte wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten worden gevorderd, omdat [eiser] na geen dan wel slechts één enkele aankondiging tot dagvaarden is overgegaan.

De beoordeling van het geschil

5. De verminderde vordering tot betaling van € 212,72 bruto wegens niet uitbetaalde snipper-/atv-uren zal als zijnde erkend worden toegewezen. Ter gelegenheid van het einde van het dienstverband had [gedaagde] deze uren met [eiser] behoren af te rekenen. Toen dat niet gebeurde is blijkens de overgelegde producties bij brief van 4 juli 2003 van FNV Ledenservice namens [eiser] aanspraak gemaakt op uitbetaling van voornoemde uren, op welk verzoek door [gedaagde] bij brief van 16 juli 2003 afwijzend is gereageerd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] [gedaagde] ter zake van dit onderdeel van de vordering op goede gronden aangeschreven en voorts in rechte betrokken. [gedaagde] heeft pas na antwoord in de procedure een deel van deze vordering betaald. Het gevorderde bedrag ad

€ 1.877,77 bruto zal daarom als onderdeel van de totale vordering meewegen bij de vaststelling van de hoogte van de toe te wijzen buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Tenslotte is over dat bedrag vanaf 1 mei 2003 wettelijke rente verschuldigd, tot aan de dag der voldoening.

6. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] is ontslagen wegens bedrijfseconomische omstandigheden. De door [eiser] aangevoerde omstandigheden, zoals zijn leeftijd, opleiding, arbeidshandicap, arbeidsverleden en zijn positie op de arbeidsmarkt maken dat een ontslag zonder toekenning van enige vergoeding in beginsel kennelijk onredelijk is, tenzij [gedaagde] aantoont dat haar financiële positie het toekennen van een vergoeding niet toelaat. Ook het feit dat het gebruikelijk is om in geval van een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen aan de werknemer een vergoeding toe te kennen, waarbij doorgaans de hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld met gebruikmaking van de zogenaamde neutrale kantonrechtersformule, maakt dat een ontslag om dezelfde rede-nen maar zonder toekenning van een dergelijke vergoeding al snel kennelijk onredelijk moet worden geacht. In redelijkheid behoort naar het oordeel van de kantonrechter immers de door de werkgever te maken keuze uit de verschillende procedures die kunnen leiden tot het einde van de arbeidsovereenkomst niet bepalend te zijn voor het recht van de werknemer op een vergoeding en evenmin voor de hoogte van een toe te kennen vergoeding, tenzij bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Van het bestaan van dergelijke bijzondere omstandigheden is in deze procedure niet gebleken. Evenmin is gebleken dat de financiële positie van [gedaagde] ten tijde van het ontslag de toekenning van een vergoeding onmogelijk maakte, althans in redelijkheid aan toekenning van een vergoeding in de weg stond.

7. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt met zich mee dat dat het door [gedaagde] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. De kantonrechter zal daarom aan [eiser] ter zake van de kennelijk onredelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst een schadevergoeding toekennen. Voor de bepaling van de hoogte van die vergoeding wordt aansluiting gezocht bij eerder genoemde kantonrechtersformule. Aldus zal die vergoeding worden vastgesteld op € 21.139,68 bruto.

8. De gevorderde vergoeding wegens buitengerechtelijke kosten zal, gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 6 is overwogen worden toegewezen.

Ook de gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen.

BESLISSING

De kantonrechter:

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van:

a. een bedrag groot € 21.352,40 bruto (zegge: éénentwintigduizend driehonderd- tweeënvijftig euro en veertig cent);

b. een bedrag groot € 1.187,99 (zegge: éénduizend honderdzevenentachtig euro en negenennegentig cent);

c. de wettelijke rente over € 23.016,68 vanaf 1 mei 2003 tot aan de dag der voldoening;

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 820 wegens salaris en op € 230,20 wegens verschotten;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Aldus gewezen door mr. P. Schulting, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.

c 73