Home

Rechtbank Haarlem, 18-06-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:2068 BX0158, AWB 12-2227

Rechtbank Haarlem, 18-06-2012, ECLI:NL:RBHAA:2012:2068 BX0158, AWB 12-2227

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
18 juni 2012
Datum publicatie
3 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BX0158
Zaaknummer
AWB 12-2227

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker en.... een gezamenlijke huishouding voeren. De feiten en omstandigheden die verweerder naar voren heeft gebracht, zijn onvoldoende om te kunnen spreken van een gezamenlijke huishouding. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 12 - 2227 WWB

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juni 2012

in de zaak van:

[naam verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker,

gemachtigde: mr. B.P. Kuhn, advocaat te Amsterdam,

tegen:

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de uitkering die verzoeker ontving in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 27 maart 2012 ingetrokken, omdat verzoeker een gezamenlijke huishouding voert met [naam] (hierna: [naam]).

Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij brief van 10 mei 2012 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 juni 2012, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.E. van Dijk en R. Gonggrijp, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.

2. Overwegingen

2.1 Bij besluit van 31 juli 2009 heeft verweerder verzoeker een Wwb-uitkering toegekend per 18 juni 2009, gebaseerd op de norm voor een alleenstaande, met een toeslag van 10%. Verzoeker is op in juni 2009 met [naam] een huurovereenkomst aangegaan voor de huur van een kamer en het medegebruik van de overige ruimten van de woning tegen een huurprijs van € 150,-- per maand. Verzoeker heeft in december 2011 een hartoperatie ondergaan. Op 21 februari 2012 heeft SCIO Consult omtrent verzoeker een rapportage (verder: de SCIO-rapportage) opgesteld in het kader van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Op 19 februari 2012 heeft verzoeker desgevraagd bij verweerder een zogeheten statusformulier ingestuurd. De inhoud van dit statusformulier was voor verweerder aanleiding verzoeker op te roepen voor een gesprek. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 27 maart 2012. Aansluitend heeft een huisbezoek bij verzoeker plaatsgevonden. Hierna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker met [naam] een gezamenlijke huishouding voert. Volgens verweerder is er, naast het hoofdverblijf in dezelfde woning, sprake van wederzijdse zorg dan wel van financiële verstrengeling.

2.3 Verzoeker kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Volgens hem is er geen sprake van een gezamenlijke huishouding. Verzoeker betwist een aantal verklaringen zoals deze door hem zouden zijn afgelegd. In het gesprek met verweerder heeft verzoeker aangegeven dat hij als gevolg van zijn fysieke situatie na de hartoperatie hulp kreeg van [naam]. Verzoeker was tijdelijk aangewezen op hulp van anderen. Zijn familie heeft de meeste hulp verleend. Er is geen sprake van wederzijdse zorg of financiële verstrengeling. Omdat verzoeker sinds 27 maart 2012 niet beschikt over enig inkomen en voorts hartpatiënt is, verkeert hij in een levensbedreigende situatie, omdat hij zijn medicatie niet kan betalen. Ook dreigt verzoeker dakloos te worden, omdat hij zijn huur niet meer kan betalen. Verzoeker wijst daarnaast op de verklaring van M. Graaman, sociaalverpleegkundige, van 8 juni 2012. Voorts heeft verweerder een recentelijk gedane nieuwe aanvraag afgewezen. Hierdoor heeft verzoeker een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening.

2.4 De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

2.5 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.

2.6 De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat sprake is van een gezamenlijke huishouding van verzoeker met [naam].

2.7 Ingevolge artikel 3, derde lid, Wwb is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

2.8 Vaststaat dat verzoeker en [naam] hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Ingevolge ter zake vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan van wederzijdse zorg worden gesproken, als sprake is van een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Als van een zodanige financiële verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten of omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien.

2.9 Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het geval van [naam] en verzoeker sprake is van wederzijdse zorg. Volgens verweerder blijkt dit uit de volgende feiten en omstandigheden:

a. Verzoeker maakt gebruik van de woonkamer, behalve als [naam] vrienden over de vloer heeft.

b. Verzoeker en [naam] doen gezamenlijk boodschappen.

c. Als verzoeker eten klaarmaakt, mag [naam] hiervan mee-eten.

d. Verzoeker krijgt vaak eten van familie. Als er wat over is, mag [naam] ook mee-eten.

e. Verzoeker en [naam] bepraten tijdens het eten hoe het met verzoeker gaat.

f. Verzoeker moest in de gaten gehouden worden toen hij uit het ziekenhuis kwam. Dit heeft [naam] gedaan, zodat verzoeker thuis kon blijven en niet naar een revalidatiecentrum hoefde. Dit houdt in dat [naam] verzoeker verzorgd heeft.

g. Verzoeker en [naam] gebruiken beiden dezelfde shampoo uit dezelfde fles.

h. [naam] houdt verzoekers medicatie in de gaten en waarschuwt wanneer deze op is.

i. De klussen in de woning worden door verzoeker en [naam] gedaan.

j. De gezamenlijke ruimtes worden door verzoeker en [naam] schoongemaakt.

k. [naam] mag verzoekers waspoeder gebruiken.

l. Verzoeker en [naam] gebruiken samen dezelfde ov-chipkaart.

m. De meeste administratie van verzoeker ligt in een ingebouwde kast in de woonkamer.

n. Het is aannemelijk dat verzoeker de computer van [naam] in de woonkamer gebruikt voor het doen van internetbetalingen.

2.10 Volgens verweerder blijkt de financiële verstrengeling tussen verzoeker en [naam] uit de volgende feiten en omstandigheden:

o. Als verzoeker een financieel extraatje krijgt dan doet en/of betaalt hij extra boodschappen voor [naam]. Ook betaalt verzoeker boodschappen voor [naam], omdat de huur nooit geïndexeerd is.

p. Verzoeker betaalt de telefoon- en internetaansluiting van Tele2. [naam] maakt hier ook gebruik van.

q. Verzoeker en [naam] boeken geld over en weer naar elkaars rekening in verband met het gebruik van de ov-chipkaart.

r. Op verzoekers bankafschriften is te zien dat hij bedragen aan [naam] overmaakt. Dit zou gaan om terugbetaling van geld dat verzoeker van [naam] geleend zou hebben.

2.11 De omstandigheid dat verzoeker gebruik maakt van de woonkamer, duidt niet op wederzijdse zorg. Vaststaat immers dat verzoeker geen gebruik maakt van de woonkamer als [naam] daar vrienden ontvangt. De omstandigheid dat verzoeker en [naam] geen gemeenschappelijke vrienden hebben die zij in de woning ontvangen, duidt eerder op het ontbreken van een gezamenlijke huishouding.

2.12 Het feit dat verzoeker en [naam] gezamenlijk boodschappen doen, duidt in het geval van verzoeker evenmin op wederzijdse zorg. Er is eerder sprake van eenzijdige zorg door [naam]. Verzoeker heeft in dit verband verklaard dat hij na zijn operatie de zware boodschappen niet zelf kon tillen. Hierdoor haalt hij ongeveer twee keer per maand samen met [naam] de zware boodschappen, zo blijkt uit verzoekers verklaring. Een financiële verstrengeling bij het doen van boodschappen is niet vastgesteld.

2.13 Het feit dat [naam] verzoeker in de gaten moest houden na diens terugkeer vanuit het ziekenhuis, duidt op eenzijdige zorg door [naam]. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de SCIO-rapportage van 21 februari 2012 waaruit naar voren komt dat voor verzoeker na zijn ontslag uit het ziekenhuis mantelzorg noodzakelijk was. Dit blijkt eveneens uit de rapportage van de sociaalverpleegkundige van 8 juni 2012. Ter zitting heeft verzoeker hierover verklaard dat hij na zijn operatie niet alleen mocht zijn. Ook heeft hij verklaard dat hij veel medicatie moest innemen en dat [naam] hierop lette, omdat verzoeker dit zelf niet goed kon regelen.

2.14 Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter miskend dat de onder 2.12 en 2.13 besproken zorg van [naam] voor verzoeker vooral als tijdelijke eenzijdige mantelzorg moet worden beschouwd in plaats van de meer duurzame wederzijdse zorg die past bij een gezamenlijke huishouding. Uit de SCIO-rapportage en de verklaring van de sociaalverpleegkundige blijkt dat verzoeker na zijn hartoperatie was aangewezen op mantelzorg. Niet aannemelijk is geworden dat bij deze zorg van [naam] voor verzoeker sprake was van wederzijdse zorg in het kader van een gezamenlijke huishouding.

2.15 Voorts blijkt uit verzoekers verklaring dat het weinig voorkomt dat [naam] met verzoeker mee-eet. Verzoeker heeft hierover verklaard dat dit eens per week gebeurt, nooit door de week. Ook heeft verzoeker verklaard dat, als er wat eten overblijft, [naam] dit dan wel eens opeet. Als [naam] kookt, eet verzoeker niet mee. Op dit punt is naar het oordeel van de voorzieningenrechter slechts in geringe mate sprake van wederzijdse zorg.

2.16 Wat het schoonmaken in de woning betreft, heeft verzoeker verklaard dat hij uitsluitend schoonmaakt wat hij vuil heeft gemaakt. Als verzoeker heeft gekookt, maakt hij de keuken schoon. Als hij heeft gedoucht, maakt hij de badkamer schoon. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij nooit de woonkamer schoonmaakt. Het schoonmaken van de ruimten na eigen gebruik duidt niet op wederzijdse zorg.

2.17 Daarnaast gebruikt [naam] verzoekers waspoeder als zijn eigen waspoeder op is. Verzoeker doet verder zijn eigen was. Verzoeker heeft verklaard dat hij en [naam] wel eens dezelfde shampoo gebruiken. Een sterke aanwijzing dat sprake is van een situatie waarin men in elkaars verzorging voorziet, levert dit niet op.

2.18 Ter zitting heeft verzoeker over het gebruik van de ov-chipkaart verklaard dat hij niet de ov-chipkaart van [naam] gebruikt, want dit is een kaart op zijn naam en met zijn pasfoto. Verzoeker heeft een eigen ov-chipkaart (niet op naam). Verzoekers verklaring komt erop neer dat hij wel eens geld van [naam] leent om zijn ov-chipkaart op te laden en dat hij dit geld later aan [naam] terugbetaalt. De voorzieningenrechter acht verzoekers verklaring ter zitting geloofwaardig en meer voor de hand liggen dan hetgeen in verzoekers verklaring over het gezamenlijk gebruik van een ov-chipkaart is opgenomen. Aannemelijk is dat de rapporteurs de verklaring van verzoeker niet helemaal goed hebben begrepen. Omdat geleende bedragen worden afgerekend, is geen sprake van een financiële verstrengeling op dit punt.

2.19 Over de computer van [naam] die in de huiskamer staat, heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij die niet gebruikt. Ter zitting is namens verweerder nog opgemerkt dat verzoeker ook tijdens het huisbezoek heeft gezegd dat hij de computer in de huiskamer niet gebruikt. Dit laatste is echter niet in het verslag van het huisbezoek opgenomen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de computer van [naam] bij verzoeker in gebruik is. De verklaring van verzoeker en de waarnemingen van de rapporteurs tijdens het huisbezoek zijn daarvoor onvoldoende. Hetgeen hierover ter zitting is verklaard, wijst eerder op het tegendeel. Ook dit levert geen aanwijzing op dat sprake is van een gezamenlijke huishouding.

2.20 Verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat hij wel eens iets extra’s voor [naam] doet. Dit is echter incidenteel voorgekomen (een keer per maand) en het betreft dan iets gerings, zoals bijvoorbeeld een fles frisdrank of een kant-en-klaarmaaltijd. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij dit heeft gedaan uit waardering voor de hulp die [naam] hem tijdens zijn ziekte heeft geboden. Het karakter en de omvang van deze extra boodschappen zijn tot dusver onvoldoende duidelijk geworden om aan te kunnen nemen dat op dit punt sprake is van financiële verstrengeling zoals verweerder heeft gedaan.

2.21 Wat het telefoon- en internetgebruik betreft: hierover heeft verzoeker ter zitting verklaard dat [naam] uitsluitend gebruik maakt van verzoekers internetaansluiting en niet van verzoekers telefoonaansluiting. Verder heeft hij verklaard dat [naam] niet beschikte over een internetaansluiting, dat verzoeker deze heeft aangeschaft en [naam] de gelegenheid heeft geboden daar ook gebruik van te maken. Dit duidt op een, zij het geringe, financiële verstrengeling.

2.22 Dat verzoeker en [naam] over en weer naar elkaars rekeningen geld overmaken heeft, naar uit verzoekers verklaring blijkt en hij ter zitting heeft bevestigd, te maken met het feit dat verzoeker soms bij [naam] geld leent voor het opladen van zijn ov-chipkaart of het betalen van taxikosten. Omdat verzoeker [naam] de geleende bedragen terugbetaalt, is geen sprake van financiële verstrengeling.

2.23 De feiten en omstandigheden die wijzen op het bestaan van een gezamenlijke huishouding zijn de volgende:

- Verzoeker en [naam] eten een enkele keer samen en [naam] eet wel eens wat eten op dat verzoeker heeft overgehouden.

- [naam] gebruikt een enkele keer verzoekers waspoeder en zij gebruiken wel eens dezelfde shampoo.

- Verzoeker en [naam] doen beiden klusjes in de woning.

- Er bevindt zich administratie van verzoeker in de woonkamer.

- Verzoeker en [naam] maken gezamenlijk gebruik van de internetaansluiting van verzoeker.

Deze feiten en omstandigheden zijn echter onvoldoende om te kunnen spreken van een zodanige wederzijdse zorg of financiële verstrengeling, dat hierop een gezamenlijke huishouding kan worden gebaseerd. Op grond van de thans bekende feiten en omstandigheden zal het bestreden besluit in bezwaar geen stand kunnen houden

2.24 In het bestreden besluit is dit niet opgenomen, maar ter zitting is van de kant van verweerder nog aangegeven dat de hoogte van de huur zodanig is dat geen sprake is van een reële zakelijke vergoeding voor de kosten van het gebruik van een kamer en het medegebruik van de woning. Gelet op de huur die [naam] betaalt, € 313,-- per maand, kan uit een kamerhuur van € 150,-- per maand niet zonder nadere onderbouwing, die tot dusver ontbreekt, worden geconcludeerd dat geen sprake is van een commerciële relatie tussen verzoeker en [naam]. Daar komt bij dat de aanwijzingen van wederzijdse verzorging dermate gering zijn dat, ook al zou geen sprake zijn van een commerciële huurprijs, nog steeds onvoldoende feitelijke grondslag bestaat om een gezamenlijke huishouding aan te nemen.

2.25 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De voorzieningenrechter zal het verzoek daartoe dan ook op de hierna te vermelden wijze toewijzen.

2.26 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. De proceskosten worden aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld op € 874,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu ten behoeve van verzoeker een toevoeging is afgegeven op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank. Verder heeft verzoeker vergoeding gevraagd van € 5,00 aan reiskosten in de vorm van een eigen bijdrage voor het taxivervoer. Ook deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking.

2.27 De voorzieningenrechter zal voorts gelasten dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 42,00 aan hem vergoedt.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter:

3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;

3.2 schorst het bestreden besluit van 13 april 2012 tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;

3.3 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 879,00 , waarvan € 874,00 te betalen aan de griffier van de rechtbank en € 5,00 aan verzoeker;

3.4 gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 42,00 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2012.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.