Home

Rechtbank Haarlem, 29-03-2012, BW0344, 12-1134 en 12-1135

Rechtbank Haarlem, 29-03-2012, BW0344, 12-1134 en 12-1135

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
29 maart 2012
Datum publicatie
29 maart 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BW0344
Zaaknummer
12-1134 en 12-1135

Inhoudsindicatie

De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen omgevingsvergunning te verlenen voor het in strijd met het bestemmingsplan bouwen en gebruiken van een semi-permanente onderwijshuisvesting op de locatie naast Blauwe Ring 90 te Assendelft, alsmede voor het vellen van 26 bomen ter plaatse.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummers: AWB 12 - [verzoeker]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2012

in de zaken van:

[verzoekers],

allen wonende te [woonplaats],

verzoekers,

gemachtigde: mr. A. Barada, jurist bij DAS Rechtsbijstand,

tegen:

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,

verweerder,

derde partij,

Stichting Agora,

gevestigd te Zaandam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2012 heeft verweerder omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan bouwen en gebruiken van een semi-permanente onderwijshuisvesting op de locatie[adres]es] te [woonplaats], alsmede voor het vellen van 26 bomen ter plaatse.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 2 maart 2012 beroep ingesteld. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De zaak is behandeld ter zitting van 15 maart 2012, alwaar van verzoekers de vader van [verzoeker] is verschenen bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F. Brouwer en H.A. van der Hek. De derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam]

2. Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

De in het onderhavige geval verkregen informatie is van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.

2.2 Bij besluit van 17 februari 2012 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor een project strekkende tot de bouw van een semi-permanente onderwijshuisvesting ten behoeve van basisonderwijs. De omgevingsvergunning is verleend voor de volgende activiteiten:

a. het (ver)bouwen van een bouwwerk (onder de in onderdeel 2 van de omgevingsvergunning genoemde voorschriften en gelet op de in dat onderdeel beschreven overwegingen ) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

b. Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (onder de in onderdeel 3 van de omgevingsvergunning genoemde voorschriften en gelet op de in dat onderdeel beschreven overwegingen) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.

c. Het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen al bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo.

d. Het vellen of doen vellen van houtopstand als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo.

2.3 De omgevingsvergunning ziet op de bouw van een basisschool met gymzaal. De locatie van het bouwplan is gelegen in het park in de wijk Saendelft-Oost. De locatie wordt omsloten door de straten [straten]. Verzoekers zijn allen omwonenden van het betreffende park en kunnen zich niet verenigen met de verleende omgevingsvergunning.

2.4 Verweerder heeft op grond van artikel 6.2 van de Wabo, in afwijking van artikel 6.1 van de Wabo, de in geding zijnde omgevingsvergunning terstond na haar bekendmaking op 17 februari 2012 in werking doen treden. Op 23 februari 2012 zijn om de bouwlocatie hekken geplaatst en zijn tien bomen in het park gekapt.

Ontvankelijkheid

2.5 De voorzieningenrechter stelt vast dat niet meer in geschil is de vraag of verzoeker [verzoeker] als belanghebbende kan worden aangemerkt. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat [verzoeker] een zienswijze heeft ingediend.

Formele gronden

2.6 Verzoekers voeren aan dat ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen is afgegeven door de gemeenteraad. De verwijzing naar de aanvaarding van de locatiekeuze op 20 november 2008 gaat niet op, omdat dit niet valt onder een categorie op grond waarvan geen verklaring is vereist en er bovendien na 2008 gemeenteraadsverkiezingen zijn geweest en de raad nu een andere samenstelling kent.

2.7 Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt de omgevingsvergunning, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.

Ingevolge het tweede lid kan de verklaring slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.

Ingevolge het derde lid kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

2.8 Blijkens bijlage 1 bij het bestreden besluit, onderdeel 1 A, onder punt 3, heeft de gemeenteraad beleid vastgesteld ter invulling van het derde lid van artikel 6.5 van het Bor. Het betreft de 'Beleidsregels afwijken van bestemmingsplannen en beheersverordeningen Wabo Zaanstad 2010' (Beleidsregels). Volgens verweerder valt onderhavige omgevingsvergunning in dat beleid onder categorie 3: "Voor alle overige categorieën zal de gemeenteraad automatisch een 'verklaring van geen bedenkingen' afgeven, tenzij de raad zelf aangeeft, op basis van de ter kennis gebrachte aanvragen, dat een aanvraag anderszins politiek gevoelig is." Verweerder stelt dat de gemeenteraad na kennisname van de stukken met betrekking tot de procedure niet heeft aangegeven zich nader over de procedure te willen uitspreken. Daarmee moet de gemeenteraad geacht worden een verklaring van geen bedenkingen te hebben afgegeven. Verweerder acht in dit kader van belang dat de voorgestelde locatiekeuze op 20 november 2008 door de gemeenteraad is aanvaard.

2.9 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich, met een verwijzing naar categorie 3 van de Beleidsregels, gelet op het gebruik van het woord 'automatisch', op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gemeenteraad in dit geval geacht moet worden een verklaring van geen bedenkingen te hebben afgegeven, nu de gemeenteraad na kennisname van de stukken niet heeft aangegeven zich nader over de bestreden omgevingsvergunning te willen uitspreken. De beroepsgrond faalt.

Gronden ten aanzien van het bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan

2.10 Verzoekers hebben in algemene zin aangevoerd dat aan de omgevingsvergunning geen goede ruimtelijke onderbouwing en geen deugdelijke, goed gemotiveerde belangenafweging ten grondslag ligt. Verzoekers betogen dat hun belangen dienen te prevaleren boven het belang van realisatie van het schoolgebouw. Verweerder is onvoldoende ingegaan op de belangen van omwonenden voor wat betreft verkeershinder, privacy en woon-en leefklimaat. Niet is gebleken welke noodzaak er bestaat voor dit bouwplan. Verweerder baseert zich volgens verzoekers op inmiddels achterhaalde prognoses. Daarnaast stelt verweerder dat het bouwplan de piek in de aantallen leerlingen in de komende periode van maximaal tien jaar moet opvangen, zonder aan te geven wat er naderhand met de locatie gaat gebeuren. Het groene karakter ter plaatse moet worden behouden. In plaats van een vrij uitzicht zullen verzoekers nu tegen een massief gebouw aankijken. Daarnaast zal er extra verkeers- en parkeerdruk zijn, zal de geluidhinder toenemen en zullen de omliggende woningen in waarde dalen, aldus verzoekers.

2.11 Verweerder stelt dat hij op basis van diverse wet- en regelgeving verplicht is om samen met de schoolbesturen zorg te dragen voor adequate huisvesting en dat het voorliggende plan daarin voorziet voor de komende piekjaren. Daarna verliest het gebouw zijn functie en zal het verdwijnen. Het locatieonderzoek uit 2008 en de afstemming met en instemming van de gemeenteraad getuigt van een zorgvuldige belangenafweging. De afdeling Onderzoek en Statistiek komt op basis van prognoses tot een tekort van 9 á 10 lokalen voor de piekjaren 2010 tot 2014. Een extern bureau heeft deze prognose bevestigd. Vanaf 2019 is er volgens de prognose geen behoefte meer aan extra lokalen. Veiligheidshalve is in het onderhavige bouwplan een marge ingebouwd om niet bij een iets gewijzigde ontwikkeling direct weer een tekort aan lokalen te hebben. Dat er enige weerstand bestaat tegen het bouwplan is duidelijk, maar volgens verweerder geeft de behoefte aan extra niet permanente leslokalen voor een periode van ongeveer 10 jaar de doorslag. Er is weloverwogen gekozen voor deze locatie en deze omvang van het bouwplan. Uit diverse prognoses blijkt dat er in de komende jaren nog immer een behoefte zal zijn aan noodlokalen.

Gedurende de besluitvorming over de huisvesting van de Octant zijn de omstandigheden in die mate veranderd dat het bouwplan in volume en omvang aanzienlijk is teruggebracht. Daarnaast stelt verweerder dat het pand in de bestaande omgeving past, nu deze in de nabijheid van de bestaande school wordt gesitueerd, er enige afstand wordt bewaard tot de bestaande dijkjes om de herkenbaarheid daarvan te behouden en omdat de buitenruimte van de school wordt gerealiseerd door dubbelgebruik van het park. Het gebouw is compact zodat het ontwerp van het park zoveel mogelijk wordt behouden. In 2003 wilde verweerder het park weliswaar het liefste ongemoeid laten, maar ontwikkelingen nadien en een uitgebreid locatieonderzoek hebben geleid tot de keuze voor het onderhavige project. Ten behoeve van de noodzakelijke onderwijsvoorziening en alle betrokken belangen afwegende is ervoor gekozen om op de onderhavige locatie, met een relatief beperkt verlies aan (recreatief) groen, het bouwplan te realiseren. Er is een uiterste inspanning gedaan om de oppervlakte van het plan te beperken en volgens verweerder bedraagt de verhouding schoolgebouw tot het resterende park ongeveer 10%. In de omgeving worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om zowel het parkeren als de Kiss en Ride op te vangen. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat de school is gelegen midden in het woongebied van Saendelft-West, waar een regime van 30 kilometer per uur of van een woonerf geldt. Beide regimes zijn er op gericht de langzame verkeersdeelnemer te beschermen.

2.12 De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bevoegdheid om een activiteit in strijd met het bestemmingsplan toe te staan een discretionaire bevoegdheid betreft. Ter marginale beoordeling van de voorzieningenrechter staat dan ook de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot verlening van de voor de realisatie van het bouwproject benodigde omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten.

2.13 Uit de door verweerder gemaakte belangenafweging blijkt dat terdege rekening is gehouden met de inbreuk op de leefomgeving, nu het in volume en omvang teruggebrachte bouwplan een niet onbelangrijk aspect in de belangenafweging is geweest. Voorts is aandacht besteed aan de parkeer- en verkeerssituatie. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid het belang van vergunninghouder heeft kunnen laten prevaleren boven de door verzoekers naar voren gebrachte belangen. Verweerder heeft aan de door verzoekers aangevoerde belangen niet meer betekenis hoeven hechten dan aan het belang van verweerder en de vergunninghouder de benodigde semi-permanente schoollokalen te realiseren. Aan het aspect geluidhinder zal hierna nog afzonderlijk aandacht worden besteed. Aan de geluidsinvloeden van de school op de omgeving heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen.

2.14 Ook stellen verzoekers dat er een alternatieve locatie beschikbaar is bij het informatiecentrum, waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Verweerder is daarop niet ingegaan, aldus verzoekers.

2.15 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 22 februari 2012, LJN BV6558) dient verweerder te beslissen omtrent het verlenen van een vergunning voor het project, zoals daarvoor vergunning is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor verweerder aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van het alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat een zodanige situatie zich hier voordoet. Er heeft een uitgebreid locatieonderzoek en besluitvormingsproces plaatsgevonden waarbij verweerder uiteindelijk met redenen omkleed heeft gekozen voor onderhavige locatie. Ten aanzien van het door verzoekers aangedragen alternatief heeft de derde partij ter zitting opgemerkt dat de locatie bij het informatiecentrum in 2008 met verweerder reeds is onderzocht en in verband met de bereikbaarheid geen geschikt alternatief is bevonden.

2.16 Verzoekers voeren voorts aan dat verweerder in het geheel geen onderzoek heeft gedaan naar geluidhinder. Het park zal mede gaan dienen als buitenruimte en speelplaats voor de kinderen, hetgeen volgens verzoekers ingrijpende gevolgen heeft voor de omwonenden. Uit de nota van toelichting op het Activiteitenbesluit, waarin ten aanzien van nieuwe inrichtingen is opgenomen dat door het voeren van een juist ruimtelijk ordeningsbeleid is te voorkomen dat overlast ontstaat in een omliggende woonomgeving, leiden verzoekers af dat verweerder het geluidsaspect in ieder geval in de ruimtelijke onderbouwing had moeten betrekken.

2.17 De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in de beantwoording van de zienswijzen, behorende bij het bestreden besluit, is ingegaan op het aspect geluid. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ingevolge de Wet Geluidhinder geen verplichting bestaat om een akoestisch onderzoek uit te voeren naar de geluidsinvloeden van een school op de omgeving. De standaardzonering van een school ten opzichte van de woningen is 30 meter. De school ligt op een afstand van circa 32 meter van woningen. Nu wordt voldaan aan deze richtafstand kan worden verondersteld dat ten aanzien van het aspect geluid sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In de pleitnotitie van verweerder staat dat voor de geluidsbelasting van de omgeving op het schoolgebouw een akoestisch onderzoek is uitgevoerd, waaruit -kort samengevat- blijkt dat de geluidsbelasting binnen de normen blijft.

Gronden ten aanzien van de redelijke eisen van welstand

2.18 Verder stellen verzoekers dat het bouwplan in strijd is met de welstandscriteria. De toepasselijke welstandscriteria voor het gebied 8D hebben uitsluitend betrekking op woningen en vermelden niets over andere gebouwen. In de gebiedsbeschrijving wordt aangegeven dat in de gebieden Waterrijk en Parkwijk, waarin Saendelft-Oost in onder te verdelen is, de stedenbouwkundige structuur worden gedragen door water en groen. Nu het bouwplan groen ontneemt in de wijk, is volgens verzoekers sprake van strijd met de welstandscriteria. In het advies wordt verder niet ingegaan op de inpasbaarheid van het gebouw in de omgeving, aldus verzoekers.

2.19 Verweerder heeft in de reactie op de zienswijzen bevestigd dat de gebiedsgerichte criteria betrekking hebben woningen. Het onderhavige bouwplan is getoetst aan de algemene criteria van de welstandsnota. Verweerder verwijst naar het advies van de stichting Welstandszorg Noord-Holland, commissie Zaanstad (hierna: welstandscommissie). Deze heeft op 26 april 2011 een positief advies afgegeven over het bouwplan dat luidt als volgt: 'Het plan is ondanks de kenmerken van systeembouw toch erg verzorgd en zorgvuldig ontworpen. Het is alzijdig van karakter en de gevels, details en materialen zijn passend bij het gebouwconcept'. Er is volgens de welstandscommissie sprake van een goed inrichtingsplan.

2.20 Verweerder mag, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Niet is gebleken dat het welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming gebreken vertoont. Verzoekers hebben geen advies overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Hetgeen verzoekers zelf over de welstand hebben aangevoerd kan zonder nadere onderbouwing niet leiden tot het oordeel dat het welstandsadvies een (motiverings)gebrek vertoont. Verweerder heeft het advies van de welstandscommissie dan ook aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen.

Gronden ten aanzien van het Bouwbesluit en de Bouwverordening

2.21 De beroepsgrond die ziet op het - conform de Bouwverordening Zaanstad 2008 (hierna: de Bouwverordening) - bereikbaar maken van het gebouw voor gehandicapten, op de omstandigheid of achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan een bijbehorend erf aanwezig is van tenminste twee meter diep, en de beroepsgrond ten aanzien van de fietsenstallingsmogelijkheden in het licht van het Bouwbesluit, hebben verzoekers ter zitting laten vallen.

2.22 Verzoekers voeren aan dat het besluit in strijd is met de Bouwverordening. De Bouwverordening verbiedt het bouwen op verontreinigde grond. Eerst op 13 februari 2012 is een bodemgeschiktheidsverklaring afgegeven, maar verzoekers hebben bedenkingen over de totstandkoming daarvan. Ook heeft verweerder hen ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld daarop te reageren, aldus verzoekers, temeer nu zij daarover in hun zienswijzen gronden hadden aangevoerd. De verklaring laat volgens verzoekers onverlet dat sprake is van bodemvervuiling, waarvoor duidelijk voorschriften gesteld moeten worden.

2.23 Artikel 2.4.1 van de Bouwverordening bepaalt - samengevat - dat op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, niet mag worden gebouwd. Artikel 2.4.2 bepaalt - samengevat - dat in afwijking van artikel 2.4.1 het college voorwaarden kan verbinden aan de bouwvergunning indien de bodem door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt. Daartoe dient een onderzoeksrapport als bedoeld in het Besluit inrichtingseisen of een goedgekeurd saneringsplan als bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming te worden overgelegd.

Verweerder verwijst naar de op 13 februari 2012 afgegeven bodemgeschiktheidsverklaring. Deze verklaring betreft een verlenging van de op 11 februari 2010 afgegeven verklaring. Daartoe was geen nieuw bodemonderzoek vereist omdat zich in de tussenliggende periode geen wijzigingen op de locatie waar het bouwplan is gesitueerd hebben voorgedaan.

2.24 In 2009 heeft Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. (Oranjewoud) in opdracht van de gemeente Zaanstad een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het park aan de [adres] te [woonplaats]. Doel van het onderzoek was het vaststellen van de kwaliteit van de bodem ter plaatse en het bepalen in hoeverre deze kwaliteit een belemmering vormt voor de voorgenomen ingebruikname van de locatie als (tijdelijke) huisvesting van een school. Uit het rapport van Oranjewoud blijkt dat uit de resultaten van het onderzoek (veldwaarnemingen en analyseresultaten) kan worden geconcludeerd dat in de grond en het grondwater geen verontreinigingen zijn aangetroffen. De resultaten vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen ingebruikname van het park door een tijdelijke school, zo volgt uit het rapport. Op basis van het rapport van Oranjewoud is door de gemeente Zaanstad, afdeling Grondzaken en Bodem, op 11 februari 2010 en 13 februari 2012 een bodemgeschiktheidsverklaring afgegeven.

2.25 Op grond van deze stukken is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond en er dan ook geen sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 2.4.1 van de Bouwverordening. Verzoekers hebben hun standpunt dat sprake is van bodemvervuiling niet nader onderbouwd. In beroep hebben verzoekers voldoende gelegenheid gehad te reageren op de bodemgeschiktheidsverklaring.

2.26 Verder hebben verzoekers aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het Bouwbesluit. Uit het ontwerpbesluit noch uit andere stukken blijkt volgens verzoekers dat er voldoende vluchtroutes aanwezig zijn. Ook blijkt niet hoe de galm van de nieuwbouw wordt beperkt en of aan de NEN-normen wordt voldaan met betrekking tot de geluidsoverdracht naar andere percelen.

2.27 In de reactie op de zienswijzen zegt verweerder het volgende. Zowel de brandveiligheid als gebruiksveiligheid (o.a. vluchtroutes) zijn door de gemeente beoordeeld en goedgekeurd door de brandweer. Verweerder verwijst naar onderdeel 2 behorende bij de omgevingsvergunning, waarbij voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Het is gebruikelijk dat sommige onderdelen van het Bouwbesluit en de bijbehorende NEN-bladen globaal worden beoordeeld. Als aannemelijk is dat aan de eisen wordt voldaan wordt niet voor alles een aparte berekening gemaakt of een rapport opgesteld. Kort voor de zitting heeft verweerder nog de zogenoemde Bouwbesluittoets van 16 maart 2011 toegestuurd. Verzoekers twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming hiervan, nu onder de resultaten van de EPCheck-controle sommige zinnen niet af zijn.

2.28 De voorzieningenrechter begrijpt uit de reactie van verweerder dat ten aanzien van het bouwplan een globale Bouwbesluittoets heeft plaatsgevonden en dat via de voorschriften verbonden aan de vergunning de vereisten van het Bouwbesluit zullen worden gehandhaafd. Deze handelwijze rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet de conclusie dat het besluit is genomen in strijd met het Bouwbesluit. Nu verzoekers niet concreet en onderbouwd hebben aangegeven waaruit die strijd met het Bouwbesluit bestaat of zal bestaan, slaagt de beroepsgrond niet.

Conclusie

2.29 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.

2.30 Het beroep is ongegrond. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.

2.31 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

3.1 verklaart het beroep ongegrond;

3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2012.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat, uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.