Home

Rechtbank Haarlem, 28-10-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:2314 BG2637, AWB 07 / 7285

Rechtbank Haarlem, 28-10-2008, ECLI:NL:RBHAA:2008:2314 BG2637, AWB 07 / 7285

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
28 oktober 2008
Datum publicatie
3 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BG2637
Zaaknummer
AWB 07 / 7285

Inhoudsindicatie

In beginsel acht de rechtbank bij een gedraging van de vijfde categorie het opleggen van een maatregel van 100% verlaging van de bijstandsuitkering over een periode van drie maanden bij een ‘first offender’ niet proportioneel. Indien verweerder bij een ‘first offender’ een zodanige maatregel wenst op te leggen dient er sprake te zijn van bijzondere omstandigheden en mag van verweerder worden verwacht dat de keuze voor de maatregel uitgebreid wordt gemotiveerd. Aangenomen moet worden dat van een draagkrachtige motivering van een maatregel van 100% over drie maanden bij een ‘first offender’ in het algemeen geen sprake zal kunnen zijn. In het onderhavige geval ontbreekt een zodanige motivering in ieder geval ten ene male.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 07 - 7285

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 oktober 2008

in de zaak van:

[naam eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde: mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem,

tegen:

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2007 heeft verweerder eiser een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend vanaf 1 juni 2007. Tevens is de uitkering van eiser met 100% verlaagd over de periode van 1 juni 2007 tot en met 31 augustus 2007.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 juli 2007 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 november 2007, aangevuld bij brief van 17 maart 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld ter zitting van 15 april 2008. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J. Klaas. Verweerder is vertegenwoordigd door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem.

Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten heeft de rechtbank het onderzoek op 15 april 2008 heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Verweerder heeft op 19 mei 2008 stukken doen toekomen aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser. Eiser heeft hierop bij brieven van 21 en 27 mei 2008 gereageerd. Hierop heeft verweerder bij brief van 4 juni 2007 gereageerd en de rechtbank op 9 juni 2008 nadere informatie verstrekt. Hierop heeft de rechtbank, nadat partijen daartoe toestemming toe hadden verleend, het onderzoek in deze zaak gesloten en de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2. Overwegingen

2.1 Eiser is verhuisd vanuit [plaatsnaam] naar [plaatsnaam]. Hij heeft op 17 april 2007 een uitzendovereenkomst voor (fulltime) werkzaamheden op [locatie] getekend. Op 1 juni 2007 heeft eiser zich gemeld voor een bijstandsuitkering bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), waarna op 2 juni 2007 een intake heeft plaatsgevonden. Eiser heeft verklaard dat hij in verband met zijn verhuizing nog niet heeft gewerkt. Hierop heeft verweerder bij primair besluit van 18 juli 2007 een bijstandsuitkering toegekend vanaf 1 juni 2007, maar tevens bij wijze van maatregel de uitkering van eiser vanaf 1 juni 2007 gedurende drie maanden verlaagd met 100% op basis van artikel 10 lid 5 van de gemeentelijke Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand (hierna: de Verordening) omdat eiser verwijtbaar en bewust een uitkeringsonafhankelijke situatie heeft opgegeven. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en dit nader toegelicht tijdens de hoorzitting op 11 oktober 2007. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

2.2 Eiser is het met dit besluit niet eens en heeft het volgende in beroep aangevoerd. Eiser is geen verwijt te maken waardoor een sanctie gerechtvaardigd zou zijn. Eiser heeft een psychische en medische aandoening. Eisers gezicht verkleurt zeer, waardoor hij veelvuldig gepest werd en wordt. Eiser valt dan vervolgens uit voor zijn werkzaamheden. Dit is ook na één dag werken op [locatie] gebeurd. Eisers huisarts heeft bij brief van 9 januari 2008 verklaard dat eiser een sociale fobie heeft, met als belangrijkste uiting ongewild blozen. Hierdoor vertoont hij vermijdingsgedrag waarvoor hij sinds 16 augustus 2007 medicijnen krijgt. De huisarts bevestigt dat eiser door een psychische stoornis terecht (tijdelijk) arbeidsongeschikt is geweest. Eiser heeft steeds zijn medische problemen ontweken, ook ten opzichte van verweerder, maar heeft inmiddels via zijn huisarts allerlei stappen ondernomen om zijn medische en psychische problemen de baas te kunnen. Eiser kan geen verwijt gemaakt worden van het uitvallen op [locatie].

Voorts acht eiser het volledig korten van de bijstand voor de duur van drie maanden niet proportioneel en rechtmatig. De sanctie is niet proportioneel omdat eiser één keer vanwege zijn problemen is uitgevallen van zijn werk en vervolgens drie maanden geen uitkering heeft ontvangen. De sanctie is niet rechtmatig want strijdig met het internationaal recht en in strijd met de gedachte van de WWB. Eiser acht de maatregel strijdig met de WWB, de aard van de WWB en de gedachte achter de WWB omdat eiser de facto onder het bestaansminimum is gekomen.

De rechtbank overweegt het volgende.

2.3 In de aanhef en het eerste lid, sub a, van artikel 9 WWB is -voor zover van belang - bepaald dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht is, vanaf de dag van de melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de CWI.

2.4 Ingevolge artikel 18, eerste lid, WWB stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Op grond van het tweede lid van artikel 18 WWB verlaagt het college overeenkomstig de verordening de bijstand indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

2.5 Verweerder heeft artikel 18 WWB nader uitgewerkt in de Verordening. In het tweede lid van artikel 2 van deze Verordening is bepaald dat een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Gedragingen zoals bedoeld in artikel 10 lid 5 van deze verordening worden volledig aan de belanghebbende verweten tenzij de belanghebbende aantoont dat de gedraging hem niet of in mindere mate is te verwijten.

2.6 In het tweede lid van artikel 9 zijn de hoogte en de duur van de maatregelen voor de onderscheiden categorieën bepaald, waarbij onder e is vastgelegd: "vijfde categorie: honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden". In het vijfde lid van artikel 10 van de Verordening is bepaald dat tot de vijfde categorie de volgende gedragingen behoren:

a. het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

2.7 Niet wordt betwist dat eiser beschikte over een arbeidsovereenkomst die hem in staat had kunnen stellen uitkeringsonafhankelijk te worden. Hij heeft daadwerkelijk één, dan wel vijf dagen, op basis van deze overeenkomst gewerkt op [locatie] en is daarna om hem moverende redenen opgehouden met werken. Als gevolg van deze gedraging heeft eiser concreet werk verspeeld. Op grond van de gedingstukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat elke vorm van verwijtbaarheid bij eiser ontbreekt. Daartoe overweegt de rechtbank dat eisers sociale fobie hem in het verleden schijnbaar niet heeft verhinderd te werken, soms maanden bij dezelfde werkgever. Voorts blijkt uit de door eiser overgelegde medische verklaring niet dat eiser in juni/juli niet in staat was te werken. En tot slot heeft eiser zijn fobie niet eerder gemeld bij verweerder dan wel zijn werkgever, zodat dezen daarmee rekening konden houden. Daarbij komt ook dat eiser tegen verweerder verklaard heeft niet te kunnen werken in verband met zijn verhuizing waardoor twijfel rijst aan de door eiser in deze procedure opgegeven reden voor de beëindiging van zijn werkzaamheden. Verweerder was daarmee verplicht een maatregel op te leggen conform de Verordening.

2.8 Verweerder heeft op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder e, en artikel 10, vijfde lid aanhef en onder a, van de Verordening eisers bijstandsuitkering gedurende drie maanden met 100% verlaagd. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een maatregel inhoudende een korting van 100% op de bijstandsnorm gedurende drie maanden in beginsel niet evenredig is waar het betreft een belanghebbende op wie voor de eerste maal artikel 18, tweede lid, WWB van toepassing is (de zogenaamde 'first offender'). In dit verband kent de rechtbank er betekenis aan toe dat in de afstemmingsverordeningen van de andere gemeenten die tot het rechtsgebied van de rechtbank behoren voor vergelijkbare gedragingen in het algemeen een maatregel wordt opgelegd inhoudende een korting van 100% over een maand. Verweerder loopt op dit punt dus flink uit de pas. Uit het door verweerder naar voren gebrachte standpunt alsmede de door verweerder, ten dele op verzoek van de rechtbank, overgelegde stukken, kan niet worden opgemaakt dat verweerder er zich van bewust is dat hij bij een overtreding van de vijfde categorie een aanmerkelijk zwaardere maatregel oplegt dan in omringende gemeenten. Evenmin heeft verweerder naar voren gebracht dat zich in de gemeente Haarlem in vergelijking met omliggende gemeenten afwijkende feiten en omstandigheden voordoen op grond waarvan bij gedragingen van de vijfde categorie het opleggen van een zwaardere maatregel gerechtvaardigd is. In beginsel acht de rechtbank bij een gedraging van de vijfde categorie het opleggen van een maatregel van 100% over een periode van drie maanden bij een 'first offender' niet proportioneel. Indien verweerder bij een 'first offender' een zodanige maatregel wenst op te leggen dient er sprake te zijn van bijzondere omstandigheden en mag van verweerder worden verwacht dat de keuze voor de maatregel uitgebreid wordt gemotiveerd. Aangenomen moet worden dat van een draagkrachtige motivering van een maatregel van 100% over drie maanden bij een 'first offender' in het algemeen geen sprake zal kunnen zijn. In het onderhavige geval ontbreekt een zodanige motivering in ieder geval ten ene male.

2.9 In dit verband is het niet voldoende dat de Verordening er in artikel 2, tweede lid in voorziet dat een maatregel kan worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Allereerst niet omdat het uitgangspunt is dat bij overtredingen van de vijfde categorie een maatregel van 100% gedurende drie maanden wordt opgelegd en het afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval of tot een lagere maatregel wordt besloten. Bovendien wordt in de slotzin van artikel 2, tweede lid van de Verordening voor wat betreft het ontbreken van (volledige) verwijtbaarheid de bewijslast op de belanghebbende gelegd. De inhoud van artikel 2, tweede lid, van de Verordening kan er dan ook niet aan afdoen dat het opleggen van een maatregel van 100% over drie maanden bij een 'first offender' in beginsel niet evenredig is.

2.10 Verweerder heeft in het onderhavige geval uitsluitend de beëindiging door eiser van zijn werkzaamheden aan het opleggen van de maatregel ten grondslag gelegd. Dit vormt een onvoldoende grondslag zodat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:4 en artikel 7:12 Awb zal worden vernietigd. De overige grieven behoeven geen bespreking.

2.11 Gelet op de gedraging van eiser en de omstandigheden van zijn geval, kan een maatregel waarbij eisers bijstandsuitkering met 100% gedurende een maand wordt verlaagd, de toetsing door de rechtbank wel doorstaan. De rechtbank ziet daarin aanleiding op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien. Het primaire besluit zal worden herroepen en bepaald zal worden dat verweerder de bijstandsuitkering van eiser met 100% verlaagt gedurende een maand.

2.12 Voorts bestaat, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 Awb, aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Die kosten dienen aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht gesteld te worden op € 805,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor schriftelijke uiteenzetting) aan verleende bijstand in beroep. Nu ten behoeve van eiser een toevoeging is afgegeven ingevolge de Wet op de rechtsbijstand, moeten de proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt het bestreden besluit van 23 oktober 2007;

3.3 herroept het besluit van 18 juli 2007 en bepaalt dat verweerder de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 1 juni 2007 gedurende een maand verlaagt met 100% van de geldende bijstandsnorm;

3.4 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

3.5 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 805,-- te betalen door de gemeente Haarlem aan de griffier van deze rechtbank;

3.5gelast dat de gemeente Haarlem het door eiser betaalde griffierecht van € 39,00 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T.B. de Vries, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. C.E. Heyning-Huydecoper en W.J. van Brussel, rechters, en op 28 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.