Home

Rechtbank Haarlem, 18-01-2008, BC5175, 07-8288, 07-8297

Rechtbank Haarlem, 18-01-2008, BC5175, 07-8288, 07-8297

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
18 januari 2008
Datum publicatie
26 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2008:BC5175
Zaaknummer
07-8288, 07-8297

Inhoudsindicatie

De uitkering van verzoekster is verlaagd vanwege inkomsten uit arbeid. Dat de verzekeringsarts haar heeft toegezegd dat zij de inkomsten uit arbeid zou mogen aanwenden voor de bekostiging van haar studie, is niet aannemelijk geworden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 07 - 8288 en 07-8297 WAJONG

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 januari 2008

in de zaken van:

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],

verzoekster,

gemachtigde: mr. M.A. Smid, advocaat te Haarlem,

tegen

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2007 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat haar uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jongehandicapten (Wajong) vanwege genoten inkomsten vanaf 1 januari 2006 zal worden uitbetaald als ware verzoekster ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%.

Vanaf 1 januari 2007 zal de Wajonguitkering aan verzoekster worden uitbetaald als ware zij ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55%.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 24 juli 2007 bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 12 september 2007 heeft verweerder een bedrag van € 9.837,08 wegens te veel ontvangen uitkering van verzoekster teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft verzoekster op 27 september 2007 bezwaar gemaakt.

Bij brief van 5 december 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Omdat dit verzoek is gekoppeld aan twee afzonderlijke besluiten is feitelijk sprake van twee afzonderlijke verzoeken om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 19 december 2007, onder toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het besluit van 12 september 2007 geschorst tot het tijdstip dat uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. Dit houdt in dat de uitspraak van 19 september 2007 met deze uitspraak vervalt.

Bij brief van 9 januari 2007 heeft verweerder de voorzieningenrechter desgevraagd nadere informatie verschaft.

De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 14 januari 2008, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Smid, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door R. Hopster, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Tevens was de vader van verzoekster ter zitting aanwezig.

2. Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.

Verzoekster heeft in april 2001 haar opleiding hbo-verpleegkunde gestaakt wegens psychische klachten. Verweerder heeft verzoekster bij besluit van 11 april 2002 met ingang van 7 december 2000 een Wajonguitkering toegekend gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Nadien heeft verweerder de arbeids(on)geschiktheid van verzoekster een aantal keren herbeoordeeld en de volledige Wajonguitkering telkens ongewijzigd gehandhaafd.2.2

2.3 Op 1 maart 2006 is verzoekster in het kader van een nieuwe herbeoordeling van haar arbeids(on)geschiktheid onderzocht door de verzekeringsarts Van Berkel. Vanaf begin 2006 heeft verzoekster gewerkt voor [naam bedrijf]. Verzoekster heeft in september 2006 haar opleiding hbo-verpleegkunde hervat. Het gaat om een parttimestudie van een dag per week. Daarnaast werkt verzoekster vanaf september 2006 gedurende in totaal 15 uur per week bij [naam thuiszorginstelling]. Op 27 maart 2007 is verzoekster opnieuw onderzocht door de voormelde verzekeringsarts. Deze heeft informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog van verzoekster en vervolgens een functionelemogelijkhedenlijst (fml) opgesteld. Hieruit blijkt onder meer dat verzoekster gedurende ongeveer 20 uur per week (gemiddeld 16 uur per week) belastbaar is voor arbeid. De verzekeringsarts twijfelt echter aan de duurzaamheid hiervan. Verzoekster heeft op 28 juni 2007 een gesprek gevoerd met de arbeidsdeskundige Van der Vlugt. Deze heeft op 5 juli 2007 een rapportage opgesteld met daarin zijn onderzoeksbevindingen. Verweerder heeft vervolgens met het besluit van 6 juli 2007 de Wajonguitkering van verzoekster verlaagd. Op 12 september 2007 volgde het terugvorderingsbesluit. In beide bezwaarschriftprocedures zal op 31 januari 2008 een hoorzitting plaatsvinden.

2.4 Verzoekster kan zich niet verenigen met beide primaire besluiten. Zij stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte nog geen besluit heeft genomen op verzoeksters verzoek om een tegemoetkoming in de kosten van de studie. Er ligt slechts een brief van de arbeidsdeskundige op dit punt van 5 juli 2007 waarin deze aangeeft dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de studiekosten, omdat de studie opleidt tot een baan in de gezondheidszorg, hetgeen niet passend wordt geacht gelet op de psychische beperkingen van verzoekster. Als verzoekster geen tegemoetkoming in de studiekosten ontvangt, kan zij de studie niet voortzetten. In dit verband wijst verzoekster erop dat haar behandelend psycholoog oordeelt, dat de studie zeer belangrijk is voor het herstel van verzoekster. Bovendien heeft verzoekster de inkomsten uit haar werkzaamheden bij de thuiszorg nodig voor de bekostiging van haar studie. Ter zitting heeft verzoekster benadrukt dat de studie voor haar een therapeutische werking heeft. De studie verloopt voorspoedig en verzoekster hoopt in juni 2008 af te studeren.

2.5 Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat hij niet eerder dan per 1 augustus 2008 zal overgaan tot invordering van de te veel betaalde Wajonguitkering zoals opgenomen in het besluit van 12 september 2007. Gelet op deze toezegging heeft verzoekster ter zitting haar verzoek om voorlopige voorziening, voor zover gericht op schorsing van dit besluit, ingetrokken. Hierop behoeft dus niet meer te worden beslist.

2.6 Voorts heeft verweerder ter zitting verwezen naar zijn brief van 9 januari 2008. Deze brief is gebaseerd op de schriftelijke reactie van de verzekeringsarts Van Berkel van diezelfde datum. Verweerder heeft ter zitting een e-mail overgelegd met daarin de reactie van de verzekeringsarts Van Berkel. Volgens verweerder blijkt hieruit dat de verzekeringsarts niet aan verzoekster heeft toegezegd, dat zij haar inkomsten uit arbeid zou mogen aanwenden voor de bekostiging van haar studie. Verweerder wijst er bovendien op, dat de verzekeringsarts ook niet de bevoegdheid heeft hierover een toezegging te doen. Ook heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij ernaar streeft voor de hoorzitting van 31 januari 2008 een primair besluit te nemen op het verzoek van verzoekster om toekenning van een tegemoetkoming in de studiekosten.

2.7 De voorzieningenrechter komt in het verzoek om voorlopige voorziening gericht op het besluit van 6 juli 2007 tot de volgende beoordeling.

2.8 Verzoekster heeft haar verzoek om schorsing van dit besluit gebaseerd op de stelling dat de verzekeringsarts haar heeft toegezegd, dat verzoekster haar inkomsten uit de werkzaamheden bij de thuiszorg zou mogen aanwenden voor de bekostiging van haar studie. De voorzieningenrechter constateert dat de verzekeringsarts een dergelijke toezegging niet heeft opgenomen in haar rapportages van 1 maart 2006 en 27 maart 2007. Bovendien ontkent de verzekeringsarts dat zij met zoveel woorden aan verzoekster heeft toegezegd dat zij de inkomsten voor haar studie zou mogen gebruiken, terwijl zij tevens aangeeft niet bevoegd te zijn om een dergelijke toezegging te doen. Hiertegenover heeft verzoekster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bedoelde toezegging daadwerkelijk door de verzekeringsarts zou zijn gedaan. Uit hetgeen verzoekster en haar vader ter zitting hebben verklaard over de gesprekken die zij op 1 maart 2006 en 27 maart 2007 met de verzekeringsarts hebben gehad, leidt de voorzieningenrechter af, dat van een verweerder bindende toezegging door de verzekeringsarts geen sprake is geweest. Het beroep van verzoekster op een toezegging door de verzekeringsarts wordt dan ook verworpen.

2.9 In de omstandigheid dat nog niet is beslist over het verzoek om een tegemoetkoming in de studiekosten is geen grond gelegen de verlaging van de Wajonguitkering onjuist te achten.

2.10 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.

De voorzieningenrechter merkt ten overvloede op, dat hij ervan uitgaat dat verweerder op korte termijn een besluit zal nemen op het verzoek van verzoekster om toekenning aan haar van een tegemoetkoming in de studiekosten. In dit verband acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat verweerder, ter voorbereiding van dit besluit, bij de onderwijsinstelling waar verzoekster studeert of bij [naam thuiszorginstelling], informatie inwint over het functioneren van verzoekster, aangezien verzoekster heeft aangegeven dat haar studie voorspoedig verloopt en dat zij in juni 2008 hoopt af te studeren.2.11

3. Beslissing

De voorzieningenrechter

wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Brussel, voorzieningenrechter, en

op 18 januari 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van

P.M. van der Pol, griffier.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.