Home

Rechtbank Haarlem, 23-10-2007, BB8222, AWB 07-6579

Rechtbank Haarlem, 23-10-2007, BB8222, AWB 07-6579

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
23 oktober 2007
Datum publicatie
20 november 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB8222
Zaaknummer
AWB 07-6579

Inhoudsindicatie

Reguliere bouwvergunning voor uitbreiding achterzijde kantoorpand; wijze van berekenen goothoogte in verband met de afstand tot de openbare weg, zoals omschreven in de planvoorschriften.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 07 - 6579

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 oktober 2007

in de zaak van:

[verzoeker],

wonende te Ilpendam,

verzoeker,

gemachtigde: mr. C. Lubben, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,

tegen:

het college van burgemeester en wethouders van Waterland,

verweerder,

derde partij:

[vergunninghouder],

wonende te Ilpendam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft verweerder aan [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het aan de achtergevel uitbreiden van zijn kan[toorgebouw aan [adres].

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 3 oktober 2007 bezwaar gemaakt.

Bij brief van 5 oktober 2007 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 oktober 2007, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J. Drijftholt, zelfstandig juridisch adviseur.

2. Overwegingen

2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.

2.2 Het bouwplan betreft een kantoorcomplex, gelegen aan [adres], dat reeds eerder diverse uitbreidingen heeft ondergaan. Het gaat thans om een uitbreiding aan de achtergevel door middel van een toren. De toren is hoger dan het bestaande hoofdgebouw en heeft een goothoogte van 8.3 meter en een nokhoogte van 9.5 meter.

2.3 Ingevolge het vigerende bestemmingsplan rust op de gronden de bestemming WK (Woon- en Kantoordoeleinden). Ingevolge artikel 15, derde lid aanhef, en onder d van de planvoorschriften mag de goothoogte van de gebouwen niet meer bedragen dan 10.00 meter binnen een zone van 15.00 meter vanaf de grens van het bestemmingsvlak grenzend aan de openbare weg en niet meer dan 4.00 meter op een afstand van meer dan 15.00 meter vanaf de grens van het bestemmingsvlak grenzend aan de openbare weg.

2.4 Verzoeker, wonend aan [adres], heeft aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met voornoemd planvoorschrift, aangezien, rekenend vanaf [locatie] (openbare weg) de afstand tot het bestemmingsvlak WK meer dan 15 meter bedraagt, zodat de goothoogte maar 4 meter mag zijn.

2.5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

2.6 Rekenend, zoals verweerder dat doet, vanaf het pad dat tussen [locatie] is gelegen, past het bouwplan naar het oordeel van de voorzieningenrechter binnen de voorschriften inzake de goothoogte. Immers, het pad voldoet aan de omschrijving van het begrip openbare weg in de planvoorschriften (te weten "een voor ieder vrij toegankelijke weg") en gerekend vanaf deze weg is de afstand van de uitbreiding tot de openbare weg minder dan 15.00 meter. Aan het karakter van openbare weg doet, anders dan verzoeker heeft betoogd, niet af dat het pad geen naam heeft en evenmin dat er geen nummering aan dit pad bestaat. Nu de planvoorschriften zelf voorzien in een omschrijving van het begrip openbare weg is verzoekers verwijzing naar de Wegenverkeerswet - wat daarvan overigens zij - in casu niet relevant.

2.7 Het betoog van verzoeker dat deze berekeningswijze niet voor juist kan worden gehouden en dat ter bepaling van de richtige goothoogte uitsluitend vanaf [locatie] en niet vanaf dit pad zou mogen worden gemeten, omdat dit meer met de bedoeling van het bestemmingsplan zou overeenstemmen, vindt geen steun in het bestemmingsplan c.q. de planvoorschriften. Verzoeker heeft daarbij tevens aangevoerd dat de voorgevelrooilijn bepalend zou moeten zijn. De planvoorschriften geven evenwel ook voor deze stelling geen aanknopingspunten. Een mondelinge mededeling van een gemeenteambtenaar, waarop verzoeker zijn stelling baseert, kan hieraan niet afdoen. De betreffende grieven van verzoeker falen dan ook.

2.8 Gelet op het voorgaande is niet te verwachten dat het besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Van spoedeisende belangen voor schorsing van het besluit totdat op het bezwaar is beslist, is niet gebleken. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.

2.9 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter:

wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, voorzieningenrechter, en op 23 oktober in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.