Home

Rechtbank Haarlem, 16-08-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:4660 ECLI:NL:RBHAA:2007:4670 BB2114, 06-12286

Rechtbank Haarlem, 16-08-2007, ECLI:NL:RBHAA:2007:4660 ECLI:NL:RBHAA:2007:4670 BB2114, 06-12286

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
16 augustus 2007
Datum publicatie
22 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2007:BB2114
Zaaknummer
06-12286

Inhoudsindicatie

Eiseres is verplicht om elektronisch aangifte te doen. Eiseres heeft niet op de juiste wijze aangifte gedaan, maar heeft alle van haar in redelijkheid te vergen zorg betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig op de juiste wijze bij verweerder werd ingediend. Avas.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/12286

Uitspraakdatum: 16 augustus 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X,

gevestigd te Y, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst P,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 71.218, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 340.

1.2. Eiseres heeft bij schrijven van 11 augustus 2006, ontvangen door verweerder op 12 augustus 2006, bezwaar gemaakt tegen de boetebeschikking. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2006 de boetebeschikking gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op 29 november 2006, beroep ingesteld.

1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2007 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen A. Namens verweerder is verschenen B, bijgestaan door C.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is opgericht op 14 december 2000. Eiseres heeft onder meer ten doel het beheren en beleggen van vermogen, het deelnemen in en het voeren van directie over andere vennootschappen en ondernemingen.

2.2. Eiseres heeft bij brief van 29 mei 2005 verzocht aan verweerder om uitstel voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting 2004 tot 1 september 2005. Dit uitstel is door verweerder bij brief van 29 mei 2005 verleend.

Bij brief van 31 augustus 2005 heeft eiseres aan verweerder verzocht om nader uitstel voor de indiening van de aangifte tot 1 november 2005. Dit uitstel is door verweerder bij brief van 31 augustus 2005 verleend.

Bij brief van 31 oktober heeft eiseres verzocht om nader uitstel voor de indiening van de aangifte tot 1 december 2005. Dit uitstel is bij brief van 31 oktober 2005 verleend.

Bij brief van 29 november 2005 heeft eiseres verzocht om nader uitstel voor de indiening van de aangifte tot 20 december 2005. Dit uitstel is bij brief van 30 november 2005 verleend.

Bij brief van 20 december 2005 heeft eiseres verzocht om uitstel voor de indiening van de aangifte tot 20 januari 2006. Bij brief van 2 januari 2006 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat het gevraagde uitstel niet wordt verleend, aangezien de termijn is overschreden.

Bij brief van 12 januari 2006 heeft verweerder aan eiseres een aanmaning voor het doen van aangifte verzonden. In deze brief wordt eiseres in de gelegenheid gesteld om voor 26 januari 2006 alsnog de aangifte in te dienen.

2.3. Eiseres heeft op 11 januari 2006 een papieren aangifte aan verweerder verzonden. De gemachtigde van eiseres schrijft, voor zover van belang, in de aanbiedingsbrief bij de papieren aangifte:

“Bij invoering van de aangifte via internet is gebleken, dat de aangifte niet meer was geactiveerd. Gelet op het voorgaande ontvangt u hierbij derhalve het door ons ingevulde aangiftebiljet vennootschapsbelasting 2004 ten name van X.”

2.4. Verweerder schrijft in zijn brief van 20 januari 2006, voor zover hier van belang, het volgende:

“Volgens mij bekende gegevens is de betrokken belastingplichtige door mij op 1 maart 2005 uitgenodigd tot het langs elektronische weg aangifte doen voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2004.

Tot op heden heeft u aan deze uitnodiging geen gevolg gegeven. Voor zover u bedoeld heeft om aan de uitnodiging gevolg te geven door het inzenden van bovengenoemde bescheiden, bericht ik u dat dit op deze wijze niet mogelijk is.

Wij hebben wel voor deze aangifte een nieuw wachtwoord aangevraagd. Zodat de aangifte weer wordt geactiveerd.

Er kan voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting 2004, geen uitstel meer verleend worden, omdat er reeds een aanmaning verzonden is.

Deze bescheiden worden daarom door mij opgevat als een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2004.”

2.5. Bij brief van 28 januari 2006 heeft eiseres aan verweerder, voor zover van belang, het volgende geschreven:

“Vanwege het feit, dat de aangifte elektronisch niet was geactiveerd hebben wij de aangifte per post ingestuurd.

In uw brief van 20 januari merkt u op, dat de aangifte wederom wordt geactiveerd en verzoekt u ons kennelijk om de bovengenoemde aangifte opnieuw elektronisch in te dienen. De ingezonden aangifte heeft u aan ons geretourneerd (...). Tot op heden is de aangifte nog niet geactiveerd! Wij verzoeken u ons schriftelijk te bevestigen, vanaf welke datum de aangifte is geactiveerd.”

In reactie op dit schrijven heeft verweerder geschreven:

“Geachte heer,

20 januari 2006 is een aanvraag gedaan voor het activeren van de aangifte 2004 vennootschapsbelasting. Dit duurt ongeveer 14 dagen.

(...)”

2.6. Op 9 maart 2006 is de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 elektronisch ingediend.

3. Geschil

3.1. In geschil is of terecht de verzuimboete is opgelegd.

3.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd, nu er tijdig een papieren aangifte is ingediend. Daarnaast kan niet aan eiseres worden toegerekend dat zij niet tijdig de elektronische aangifte heeft gedaan. De gemachtigde van eiseres kon, toen hij op 11 januari 2006 de aangifte elektronisch wilde indienen, wel in het domein van eiseres, maar niet de aangifte downloaden. Dit is op 11 januari 2006 ook aan verweerder gemeld. Als verweerder eerder actie had ondernomen, had eiseres alsnog op tijd de aangifte elektronisch kunnen indienen. Het is niet juist dat slechts elektronisch aangifte gedaan kan worden, de mogelijkheid is opengelaten om ook schriftelijk aangifte te kunnen doen. De verplichting tot het doen van elektronische aangifte in strijd met de Awb en de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer.

3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht een verzuimboete is opgelegd. Op grond van artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) juncto artikel 20 Uitvoeringsregeling AWR 1994 moet er elektronisch aangifte gedaan worden voor de vennootschapsbelasting. De inspecteur kan ontheffing verlenen indien het onredelijk bezwarend is. Eiseres heeft geen ontheffing aangevraagd. De papieren aangifte kan daarom niet aangemerkt worden als de vereiste aangifte. De elektronische aangifte is op 9 maart 2006 binnengekomen en is gelet op de uiterste termijn van de aangifte niet tijdig gedaan. Er is dan ook een verzuimboete opgelegd. Er is geen sprake van afwezigheid van alle schuld. De aangifte is geactiveerd geweest tot en met 9 maart 2006 en is niet geheractiveerd. Nu deze aangifte op 9 maart 2006 zichtbaar was voor eiseres, was deze ook op 11 januari 2006 zichtbaar. Uit de historie van het persoonlijk domein van eiseres blijkt dat eiseres op of omstreeks 11 januari 2006 niet ingelogd is geweest. Verweerder heeft wel snel gereageerd op de brief van eiseres dat zij geen elektronische aangifte kon doen. Voorts had eiseres kunnen weten dat er ook op andere manieren elektronisch aangifte gedaan had kunnen worden, namelijk via commerciële aangiftesoftware of administratiesoftware en via een andere intermediair aan wie de elektronische aangifte wordt uitbesteed. Het is mogelijk dat eiseres met een onjuiste gebruikersnaam heeft ingelogd. Dit komt voor rekening en risico van eiseres. Er zijn geen bijzondere omstandigheden waardoor de boete gematigd zou moeten worden.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank zal zich eerst buigen over de vraag of de in artikel 8, tweede lid, AWR juncto artikel 20, tweede lid, Uitvoeringsregeling AWR 1994 neergelegde verplichting om elektronisch aangifte te doen in strijd is met de Awb en de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer.

4.2. Ingevolge artikel 8, tweede lid, AWR, dat op 1 januari 2004 in werking is getreden, kan bij ministeriële regeling worden bepaald: a) voor welke belastingen of groepen van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen het doen van aangifte uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden en b) onder welke voorwaarden hiervan door de inspecteur ontheffing kan worden verleend. De in dit lid bedoelde belastingplichtigen kunnen uitsluitend betreffen administratieplichtigen in de zin van artikel 52, tweede lid, AWR.

4.3. In het tweede en derde lid van artikel 20 Uitvoeringsregeling AWR 1994 (tekst 2005), zoals gewijzigd bij de regeling van 11 augustus 2004, Stcrt. 154, is opgenomen:

“2. Aangifte door een administratieplichtige als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de wet wordt langs elektronische weg gedaan indien het betreft:

a. (...)

b. de vennootschapsbelasting: ingeval de administratieplichtige binnenlands belastingplichtige is;

c. (...)

d. (...)

3. De inspecteur kan al dan niet op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking ontheffing verlenen van een van de in het tweede lid bedoelde verplichtingen indien het langs elektronische weg aangifte doen onredelijk bezwarend is voor de administratieplichtige. De ontheffing geldt voor maximaal een jaar. De inspecteur kan de beschikking waarbij ontheffing is verleend intrekken bij voor bezwaar vatbare beschikking indien blijkt dat ten onrechte ontheffing is verleend dan wel dat de gronden voor ontheffing zich niet langer voordoen.”

4.4. Artikel 2:15, eerste lid, Awb (inwerking getreden op 1 juli 2004) luidt:

“1. Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.”

4.5. Uit de parlementaire behandeling van artikel 2.15 Awb volgt dat de wetgever als uitgangspunt heeft genomen dat de burger bepaalt in welke vorm het verkeer met de overheid plaatsvindt indien het bestuursorgaan over beide mogelijkheden beschikt. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met regels over verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen (Wet elektronisch bestuurlijk verkeer), kamerstukken II 2001/2002, 28 483, nr. 3, blz. 8, is, voor zover van belang, vermeld:

“Het kabinet heeft in de nota «Wetgeving voor de elektronische snelweg»

tot uitgangspunt genomen dat de elektronisering van de samenleving niet ten koste mag gaan van hen die (nog) geen toegang hebben tot het elektronisch verkeer. In de termen van die nota: het kabinet kiest voor «nevenschikking» en niet voor «verdringing» van conventionele gegevensuitwisseling door elektronisch verkeer. Dit betekent dat voor verkeer met de overheid dient te gelden dat de papieren weg mogelijk blijft: ook als het bestuur langs elektronische weg kan reageren, behoudt de burger de mogelijkheid aan te geven dat hij uitsluitend via papieren geschriften dan wel mondeling contact wenst. De elektronische weg komt naast en niet in plaats van het conventionele verkeer.”

4.6. Gelet op het onder r.o. 4.5. geformuleerde uitdrukkelijke uitgangspunt van nevenschikking in de Awb, is het opmerkelijk dat hiervan wordt afgeweken in de AWR, zonder dat uitdrukkelijk wordt bepaald dat er sprake is van een afwijking van de Awb. Dit terwijl het gebruikelijk is om in de AWR in voorkomend geval een zinsnede op te nemen dat sprake is van een afwijking van de Awb. Voorts is er ook in de parlementaire behandeling bij de invoeging van het tweede lid van artikel 8 AWR (Belastingplan 2004, Kamerstukken II 2003/2004, 29 210) op geen enkele wijze gemotiveerd waarom een afwijking van artikel 2:15 Awb noodzakelijk is voor het doen van aangifte door bepaalde groepen administratieplichtigen.

4.7. De rechtbank is van oordeel dat, ondanks het feit dat in de AWR niet is opgenomen dat sprake is van een afwijking van de Awb en ondanks het feit dat de motivering van de afwijking ontoereikend is, dit niet meebrengt dat de AWR als bijzondere wet op dit punt buiten toepassing moet blijven. Ook in dit geval blijft de voorrangsregel gelden dat de bijzondere wet voor de algemene wet gaat.

Toetsing van de Uitvoeringsregeling AWR 1994 aan de Awb kan dan evenmin aan de orde zijn, nu de Uitvoeringsregeling AWR 1994 berust op de AWR. Toetsing van de Uitvoeringsregeling AWR 1994 aan de Awb zou in feite mede een toetsing van de AWR aan de Awb inhouden.

4.8. Vorenoverwogene brengt de rechtbank tot de conclusie dat artikel 8, tweede lid, AWR en artikel 20 Uitvoeringsregeling AWR 1994 niet hoeven te wijken voor artikel 2:15 Awb. Eiseres is derhalve verplicht om elektronisch aangifte te doen, tenzij eiseres een ontheffing heeft van deze verplichting.

4.9. Ingevolge artikel 9, eerste lid, AWR wordt met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven aangifte gedaan binnen een door de inspecteur gestelde termijn van tenminste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte. Op grond van het tweede lid van bedoeld artikel 9 kan de inspecteur de door hem gestelde termijn verlengen. Daarbij heeft krachtens artikel 9, derde lid, AWR te gelden dat de inspecteur niet eerder dan na verloop van de in het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedoelde termijn de belastingplichtige kan aanmanen binnen een door hem te stellen termijn aangifte te doen.

4.10. Artikel 67a, eerste lid, AWR luidt als volgt:

“Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste € 1 134 kan opleggen.”

Op grond van artikel 67g, tweede lid, AWR dient de inspecteur de belastingplichtige uiterlijk bij het opleggen van de boetebeschikking in kennis te stellen van de gronden waarop de oplegging van de boete berust.

4.11. De rechtbank stelt vast dat eiseres tijdig, voor het aflopen van de termijn van de aanmaning, de aangifte in papieren vorm heeft ingediend. Voorts is niet in geschil dat de aangifte die elektronisch is verzonden na het aflopen van de termijn van de aanmaning is ingediend. De elektronische aangifte is derhalve te laat ingediend. De eerste, papieren, aangifte is volledig en juist ingevuld, maar is niet op de voorgeschreven wijze ingediend. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat eiseres niet tijdig op juiste wijze aangifte heeft gedaan.

4.12. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen, waaronder het tijdig doen van aangifte, in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat aan de eiseres opzet of grove schuld te verwijten is. Alleen indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) dient een boete achterwege te blijven.

4.13. In casu is niet in geschil dat eiseres tijdig de papieren aangifte heeft ingediend. Hoewel dit geen aangifte is op de voorgeschreven wijze, volgt hieruit wel dat de aangifte van eiseres tijdig klaar was voor de verzending. Eiseres heeft aangevoerd dat zij op 11 januari 2006 heeft getracht de aangifte elektronisch te verzenden. Eiseres stelt dat zij wel in het persoonlijk domein kon komen, maar de aangifte daarin niet op kon halen. Verweerder stelt dat niet uit het systeem blijkt dat eiseres op die dag in het persoonlijk domein is geweest. Verweerder heeft echter ter zitting ook verklaard dat er landelijk veel problemen zijn geweest met het inloggen. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiseres op 11 januari 2006 heeft gepoogd de aangifte elektronisch te verzenden. Voor dit oordeel acht de rechtbank ook van belang dat de gemachtigde van eiseres in zijn aanbiedingsbrief op 11 januari 2006 bij de papieren aangifte gewag heeft gemaakt van de problemen met internet.

Verweerder heeft in reactie, ongevraagd, het persoonlijk domein voor eiseres tijdelijk ontoegankelijk gemaakt. Door deze handeling van verweerder was het persoonlijk domein van eiseres, en daarmee dus de mogelijkheid tot het doen van een elektronische aangifte, pas na het aflopen van de termijn van de aanmaning weer beschikbaar.

4.14. Gezien de onder 4.13 opgenomen feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiseres alle van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig op de juiste wijze bij verweerder werd ingediend. Hierin ligt besloten dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld van eiseres. Dat er nog andere manieren waren om de aangifte in te dienen doet daar niet aan af, nu elke manier deugdelijk dient te werken.

4.15. Gelet op het vorenoverwogene zal het beroep gegrond worden verklaard en de boete vernietigd.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan-lei-ding verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiseres in verband met de behande-ling van het bezwaar en het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de boete en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 16 augustus 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. Leijdekker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Loggen - ten Hoopen, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.