Home

Rechtbank Groningen, 12-10-2010, BO2965, 120497 / JE RK 10-688

Rechtbank Groningen, 12-10-2010, BO2965, 120497 / JE RK 10-688

Gegevens

Instantie
Rechtbank Groningen
Datum uitspraak
12 oktober 2010
Datum publicatie
5 november 2010
ECLI
ECLI:NL:RBGRO:2010:BO2965
Zaaknummer
120497 / JE RK 10-688

Inhoudsindicatie

Verlenging OTS van de minderjarigen alsmede het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing van het oudste kind, omdat er in de thuissituatie geen mogelijkheden tot een acceptabel herstel van de verstandhouding tussen dit kind en de moeder aanwezig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

Sector Civielrecht

zaaknr.: 120497 / JE RK 10-688

beschikking kinderrechter d.d. 12 oktober 2010

inzake

* [minderjarige 1], geboren in de gemeente [***] [in 1994],

* [minderjarige 2], geboren in de gemeente [***] [in 1998],

kinderen van:

[vader],

wonende te [adres],

en

[moeder],

wonende te [adres].

De ouders zijn belast met het gezag over [minderjarige 2] en de moeder is belast met het gezag over [minderjarige 1].

PROCESGANG

Op 16 augustus 2010 heeft het bureau jeugdzorg Groningen (bjz) verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en een verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] ingediend, gedateerd 27 juli 2010. Daarbij zijn overgelegd hulpverleningsplannen en verslagen van het verloop van de ondertoezichtstelling, alsmede een indicatiebesluit.

De griffie van de rechtbank heeft belanghebbenden verzocht zich uiterlijk voor

31 augustus 2010 te melden indien men behandeling ter zitting wenst. Geen der belanghebbenden heeft zich voor genoemde datum bij de griffie van de rechtbank gemeld.

[minderjarige 2] heeft de griffie op 28 september 2009 telefonisch laten weten het eens te zijn met een verlenging van de ondertoezichtstelling en daarom niet ter zitting te zullen verschijnen. Hoewel rechtsgeldig opgeroepen, is [minderjarige 1] niet ter zitting van 12 oktober 2010 verschenen.

De kinderrechter zal, gelet op het voorgaande, het verzoek schriftelijk afdoen.

OVERWEGINGEN

Bij beschikking d.d. 6 november 2009 is de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de tijd van 1 jaar, ingaande 6 november 2009.

Beoordeling

Op grond van de verkregen informatie, zoals in opgemeld verzoek aangegeven, is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van de minderjarigen de termijn van de ondertoezichtstelling met een jaar dient te worden verlengd, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.

Voorts is de kinderrechter van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing in een traject voor begeleide kamerbewoning noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1].

De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.

Uit de stukken blijkt dat de verstandverhouding tussen de ouders op dit moment stabiel is en dat de vader de kinderen met hoge regelmaat ziet en spreekt. Voorts blijkt dat [minderjarige 1] ter observatie in de [instelling] heeft verbleven om haar gedrag opnieuw te laten onderzoeken. Uit deze observatie is gebleken dat er bij [minderjarige 1] sprake is van PDD-NOS en belasting door forse ouder-kindproblematiek. Accare heeft geadviseerd om [minderjarige 1] aan te melden voor een traject richting zelfstandigheid, omdat er geen mogelijkheden tot een acceptabel herstel van de verstandhouding tussen [minderjarige 1] en de moeder in de thuissituatie aanwezig zijn. Bjz heeft dit advies overgenomen. Vanuit een beschermde woonomgeving, waarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen van [minderjarige 1], kan zij door middel van kleine stappen leren zo zelfstandig mogelijk te gaan wonen. 'Kinnik wonen voor jongeren en jeugdigen' van GGZ Friesland kan haar daarbij de hulp en ondersteuning bieden die zij nodig heeft.

Naast het bieden van hulp en ondersteuning bij het wonen van [minderjarige 1] blijven er aandachtspunten bestaan met betrekking tot hoe de moeder en [minderjarige 1] met elkaar omgaan en hoe dit op een positieve wijze kan worden veranderd. Hulpverlening gericht op het systeem (bijvoorbeeld IPG) kan hiertoe bijdragen. De moeder heeft aan bjz te kennen gegeven gemotiveerd te zijn voor systeemgerichte hulpverlening. Ook [minderjarige 1] heeft aangegeven toe te willen werken naar normalisering van het contact en de omgang met haar moeder en overige gezinsleden.

Om de continuïteit van de noodzakelijke hulp en ondersteuning voor [minderjarige 1] en de moeder te waarborgen, zal de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengen en een machtiging tot uithuisplaatsing in een traject voor begeleide kamerbewoning verlenen. De kinderrechter heeft laten meewegen dat [minderjarige 1] en haar ouders zich kunnen vinden in het door bjz uitgezette traject gericht op het zo zelfstandig mogelijk worden van [minderjarige 1].

Ten aanzien van [minderjarige 2] overweegt de kinderrechter het volgende.

Uit de stukken blijkt dat de relatie tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de thuissituatie zich kenmerkt(e) door veel verbaal en af en toe fysieke agressie. Deze negatieve conflicten hebben een negatieve invloed op zijn functioneren en zijn gevoel van veiligheid (gehad). Behalve de veelvuldige conflicten met zijn zus is hij ook veelvuldig getuige (geweest) van de conflicten tussen zijn moeder en zus. Gebleken is dat tijdens de periode dat [minderjarige 1] in de [instelling] verbleef [minderjarige 2] rust en veiligheid heeft ervaren. De uithuisplaatsing van [minderjarige 1] kan mogelijk in positieve zin bijdragen aan het verminderen van de zorgen over zijn ontwikkeling, zoals die blijken uit de voorgeschiedenis. De systeemhulp die wordt ingezet zal zich niet alleen richten op de communicatie tussen de gezinsleden in de nieuwe situatie waarin [minderjarige 1] op meer fysieke afstand van het gezin staat, maar ook op het in kaart brengen van het welbevinden van [minderjarige 2] en de wijze waarop hij zich herstelt van de onrust die er jarenlang in het gezin is geweest. Op basis van de bevindingen zal - indien nodig - individuele hulp voor [minderjarige 2] gestart worden. Ook zal bekeken worden hoe de moeder zich na de verhuizing van [minderjarige 1] herstelt. Zij heeft aangegeven, dat zij al zodanig lang is overvraagd in haar mogelijkheden dat zij haar gemoedstoestand als overspannen omschrijft. Het is dan ook belangrijk dat de wijze waarop de moeder zich herstelt gevolgd wordt en er aandacht is voor de vraag of zij voldoende draagkracht heeft om aan te kunnen sluiten bij de behoeften van [minderjarige 2] dan wel daar hulp bij nodig heeft.

De kinderrechter acht, gelet op het voorgaande, het van belang dat er een gezinsvoogd bij het gezin betrokken blijft die [minderjarige 2] en de moeder zal begeleiden en ondersteunen waar nodig.

BESLISSING

verlengt de termijn van de ondertoezichtstelling ten aanzien van de minderjarigen

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een jaar, ingaande 6 november 2010, met behoud van de opdracht van de ondertoezichtstelling aan het bureau jeugdzorg Groningen (bjz) te Groningen, p/a Postbus 1203;

verleent voorts een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een traject voor begeleide kamerbewoning, met ingang van 6 november 2010, voor de duur van de ondertoezichtstelling;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. D.A. Flinterman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

12 oktober 2010.

WJD

Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Leeuwarden.