Rechtbank Groningen, 17-06-2004, AP4368, 71768/FA RK 04-825
Rechtbank Groningen, 17-06-2004, AP4368, 71768/FA RK 04-825
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Groningen
- Datum uitspraak
- 17 juni 2004
- Datum publicatie
- 25 juni 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGRO:2004:AP4368
- Zaaknummer
- 71768/FA RK 04-825
Inhoudsindicatie
ONTHEFFING UIT HET OUDERLIJK GEZAG
Na verzoek daartoe van de GVI op vordering van de OVJ uitgesproken gedwongen ontheffing van vader van het ouderlijk gezag, nadat de Raad tot twee keer toe na onderzoek op verzoek van de GVI tot de conclusie was gekomen, dat voor een dergelijk verzoek onvoldoende grond aanwezig was.
Eerst is, rekening houdende met art. 3 en 20 van het IVRK het belang van de kinderen beoordeeld, vervolgens de ongeschiktheid of onmacht van vader om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en hierna het afwenden van de bedreiging als bedoeld in art. 1:254 BW door middel van de OTS.
De Raad is bij de beoordeling van de bedreiging ten onrechte uitgegaan van de situatie van de kinderen zolang zij in het pleeggezin verblijven. Daarmee is door hem een onjuiste interpretatie gegeven van de in artikel 1:268 BW genoemde dreiging, die betrekking heeft op de in artikel 1:254 BW genoemde bedreiging vanuit de opvoedingssituatie bij de desbetreffende ouder.
Uitspraak
RECHTBANK TE GRONINGEN
SECTOR CIVIELRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
Reg.nr.: 71768/FA RK 04-825
Datum uitspraak: 17 juni 2004
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
de officier van justitie in het arrondissement Groningen,
v e r z o e k e r,
hierna te noemen de OvJ,
en
[vader],
wonende te [adres],
hierna te noemen de vader.
PROCESVERLOOP
De officier van justitie heeft op 3 mei 2004 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend, waarin wordt verzocht de vader te ontheffen van het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen
[jongste zoon], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] en
[dochter], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]
De rechtbank heeft op 26 mei 2004 [jongste zoon] gehoord.
Op 27 mei 2004 is ter griffie een brief met bijlagen ontvangen van [naam 1], verbonden aan de afdeling juridische zaken van de Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening (verder te noemen de AJL).
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting met gesloten deuren van 1 juni 2004.
Verschenen en gehoord zijn de officier van justitie mr. J. Nolta, de vader, de moeder [moeder], mevrouw [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Groningen (verder te noemen de Raad), mevrouw [naam 2], mevrouw [naam 3] alsmede mevrouw
[naam 1] namens de AJL en de pleegouders, de familie [naam pleegouders].
RECHTSOVERWEGINGEN
vaststaande feiten:
Uit het huwelijk van vader met [moeder] zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren,
[oudste zoon] (verder te noemen [oudste zoon]) op 6 maart 1990, [jongste zoon] (verder te noemen [jongste zoon]) op [geboortedatum] in [geboorteplaats] en [dochter] (verder te noemen [dochter]) op [geboortedatum] in [geboorteplaats]
Op 14 juli 1992 is de echtscheiding tussen vader en [moeder] uitgesproken en hun huwelijk is beëindigd door inschrijving van deze beschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
De ouders hebben toen beiden het ouderlijk gezag behouden en de kinderen verbleven aanvankelijk bij hun moeder.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 23 juni 1993 zijn de kinderen onder toezicht gesteld met benoeming van de AJL tot gezinsvoogdes en deze maatregel is steeds verlengd, laatstelijk tot 23 juni 2004.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 7 april 1994 heeft de rechtbank bepaald dat beide ouders het ouderlijk gezag over hun kinderen blijven uitoefenen.
Op 8 juni 1996 is [oudste zoon] bij vader gaan wonen. In 1996 zijn [jongste zoon] en [dochter] uit huis geplaatst en in het pleeggezin [naam pleegouders] opgenomen. De uithuisplaatsing is steeds verlengd, laatstelijk tot 23 juni 2004.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 16 december 1998 is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [oudste zoon] afgewezen.
In augustus 1997 heeft de Raad verzocht om beide ouders van het ouderlijk gezag over [jongste zoon] en [dochter] te ontheffen. Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 23 december 1997 is [moeder] ontheven van het ouderlijk gezag over deze kinderen. Het verzoek ten aanzien van vader is afgewezen.
Op 23 juni 2000 heeft de AJL de Raad verzocht een onderzoek in te stellen met betrekking tot een verderstrekkende maatregel.
In mei 2001 heeft de Raad naar aanleiding van het ingestelde onderzoek geconcludeerd, dat er op dat moment onvoldoende gronden voor ontheffing van het ouderlijk gezag van vader aanwezig zijn.
De Raad heeft daarbij nieuwe doelen in het kader van de ondertoezichtstelling opgesteld, waar zowel de AJL als vader zich in kunnen vinden, te weten:
- zorgdragen voor de continuering van de ontwikkeling van [jongste zoon] en [dochter] in het pleeggezin;
- rust en duidelijkheid bewerkstelligen voor [jongste zoon] en [dochter] en vader met betrekking tot elkaars positie en het bevorderen van de acceptatie daarvan;
- vader informeren omtrent de ontwikkeling van de kinderen;
- duidelijkheid creëren omtrent de toekomstige mogelijkheden van de relatie tussen vader, [jongste zoon] en [dochter];
- na een half jaar evalueren of het perspectief in positieve zin is veranderd; indien dit niet het geval is zal opnieuw een verzoek tot een verderstrekkende maatregel worden ingediend.
Op 8 juli 2003 heeft de AJL de Raad opnieuw verzocht om te onderzoeken of vader van het ouderlijk gezag over [jongste zoon] en [dochter] diende te worden ontheven.
De Raad heeft een onderzoek ingesteld en naar aanleiding daarvan op 16 februari 2004 rapport en advies uitgebracht.
in haar verzoek van 8 juli 2003 heeft de AJL onder meer het volgende gesteld:
De meeste doelen, zoals in mei 2001 door de Raad gesteld, blijken niet haalbaar te zijn.
Vader is over de ruggen van de kinderen opnieuw de strijd aangegaan. Hij staat niet toe dat [jongste zoon] en [dochter] contact hebben met [oudste zoon], terwijl hij in de gesprekken destijds met de Raad heeft toegezegd ervoor te zorgen, dat deze contacten zouden worden gecontinueerd. Het weigeren van dit contact is schadelijk en bedreigend voor de ontwikkeling van de kinderen.
De naam [achternaam vader] belemmert hun identiteitsontwikkeling. Doordat vader niet achter een naamswijziging van de kinderen staat is er sprake van een ernstig bedreigde identiteitsontwikkeling.
Vader kan zich niet inleven in de kinderen en dit onvermogen vormt een bedreiging voor hen, omdat vader hierdoor beslissingen neemt die schadelijk voor de kinderen zijn.
in zijn rapport van 16 februari 2004 heeft de Raad onder meer het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
Er zijn opnieuw onvoldoende gronden aanwezig om vader gedwongen van het ouderlijk gezag over de kinderen te ontheffen.
Er zijn mogelijkheden om nadere invulling te geven aan de ondertoezichtstelling en de bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen.
Wellicht kan worden onderzocht in hoeverre vader zich op meer constructieve wijze verantwoordelijk kan maken voor het welzijn van de kinderen en vooral zijn best kan doen om zich in de situatie van de kinderen in te leven en daarnaar ook adequaat te handelen.
De werkrelatie tussen vader en de AJL staat periodiek onder druk.
Op basis van de volgende geformuleerde doelen voor de ondertoezichtstelling kan ook aan deze relatie aandacht worden besteed:
- zorgen voor de verdere ontwikkeling van de kinderen in het pleeggezin;
- voortgezet aandacht schenken aan eventuele noodzakelijke hulp aan de kinderen;
- verdere acceptatie bewerkstelligen voor het verblijf van de kinderen in het pleeggezin bij vader en rust en duidelijkheid daaromtrent aan de kinderen geven;
- vader actief informeren omtrent de ontwikkeling van de kinderen;
- vader zo mogelijk via "De Ruyterstee" betrekken bij het wegnemen van de angst voor hem bij [dochter] en [jongste zoon];
- zorgdragen voor het onderlinge contact van [oudste zoon], [dochter] en [jongste zoon];
- duidelijkheid creëren omtrent de toekomstige (on-)mogelijkheden tot enig herstel van de relatie tussen vader en de kinderen;
- vader begeleiden in het meer adequaat innemen van zijn ouderrol op afstand.
Op advies van zijn juridisch deskundige geeft de Raad de AJL in overweging de zaak voor te leggen aan het openbaar ministerie, indien men zich niet in het advies kan vinden.
ter onderbouwing van het vorenstaande heeft de Raad in zijn voormeld rapport onder meer het volgende gesteld:
De kinderen zijn in 1993 ondertoezicht gesteld, omdat zij zich in een zorgelijke situatie bevonden door een zeer problematische echtscheiding van hun ouders en door de onmacht van moeder, bij wie zij toen verbleven.
Bij haar verzoek in juni 2000 om opnieuw een onderzoek in te stellen met betrekking tot een verderstrekkende maatregel heeft de AJL naar voren gebracht, dat vader de plek van de kinderen in het pleeggezin telkens ter discussie stelde, dat hij meende de kinderen in de toekomst zelf te kunnen verzorgen en dat hij geen betrokkenheid ten opzichte van de kinderen toonde. Op dat moment was er geen contact tussen [jongste zoon], [dochter] en vader.
Na onderzoek van de Raad is destijds vastgesteld, dat het perspectief van de kinderen in het pleeggezin lag en dat dit bij geen van betrokkenen ter discussie stond en dat vader het contact tussen de kinderen onderling niet belemmerde.
De Raad heeft toen ten behoeve van de ondertoezichtstelling nieuwe doelen geformuleerd.
Op basis van deze geformuleerde doelen hebben de AJL en vader op 10 juli 2001 uitgesproken opnieuw tot samenwerking over te willen gaan.
In april 2002 heeft de AJL kenbaar gemaakt weer met vader samen te werken.
Het verzoek van de AJL van 8 juli 2003 is in een gesprek met de Raad toegelicht.
Daarbij is naar voren gebracht dat de kinderen en met name [dochter], extreme angst voor vader hebben. De angst voor vader is niet goed te verklaren, behalve dat vader in het verleden in de buurt van de woning van het pleeggezin rondreed en een grotere foto van de kinderen eiste.
Volgens de AJL ervaart men vader als eisend, dreigend en als iemand die veel macht over alles en iedereen heeft.
De doelen van de ondertoezichtstelling om rust en continuïteit voor de kinderen te bevorderen worden volgens de AJL niet gehaald, mede vanwege het feit dat vader het gezag heeft en er voor de kinderen twijfel bestaat omtrent voortzetting van hun verblijf in het pleeggezin [naam pleegouders], wanneer de verlenging van de ondertoezichtstelling aan de orde komt.
De AJL is van mening dat door een ontheffing van vader van het ouderlijk gezag, [jongste zoon] en [dochter] het verleden achter zich kunnen laten. Hierdoor ontstaat er bij hen rust omtrent hun perspectief ten aanzien van het verblijf bij de pleegouders en zal hun angst voor vader verminderen.
Volgens de Raad is uit de contacten met de kinderen, vader en de pleegouders opnieuw gebleken, dat terugkeer van de kinderen naar vader niet aan de orde is en niet ter discussie staat.
De ondertoezichtstelling heeft niet geleid tot herstel van de relatie tussen de kinderen en vader.
De kinderen wijzen contact met vader af.
Het is in het belang van de kinderen, dat hun verblijf bij de pleegouders wordt voortgezet en dat voor alle betrokkenen duidelijk is, dat het perspectief van de kinderen ook op langere termijn bij de pleegouders ligt. Terugkeer van de kinderen naar vader en contact met hem is vooraleerst niet aan de orde. Duidelijk is, dat de kinderen het contact met vader afwijzen.
De kinderen worden bij de pleegouders omringd door zorg, zijn er op hun plek en voelen zich daar thuis. De pleegouders zijn in staat om de ontwikkeling van de kinderen te begeleiden, deze zorgvuldig te volgen en, indien noodzakelijk, mee te werken aan specialistische hulp.
Vader heeft zelf het verblijf van de kinderen bij de pleegouders niet ter discussie gesteld. Wel vraagt hij zich af, of de kinderen daar wel goed zitten wanneer zij volgens hem de dienst uit kunnen maken, gelet op de onenigheid over een foto.
Bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen is op dit moment niet rechtstreeks van vader afkomstig, omdat hij sedert 1999 geen contact meer met hen heeft gehad.
Uit eigen observatie en informatie is duidelijk geworden, dat de ontwikkeling van de kinderen niet dusdanig wordt bedreigd als in het verzoek van de AJL is omschreven. Hun ontwikkeling lijkt zich juist te stabiliseren, hetgeen in hoge mate is toe te schrijven aan de inspanningen van de pleegouders.
Op grond van de gesprekken met de pleegouders, de kinderen en het verslag van "De Ruyterstee" heeft de Raad niet de indruk, dat er op dit moment bij de kinderen nog sprake is van extreme angst voor vader.
De angst bij [dochter] voor vader vraagt voortgezette aandacht en hulp van "De Ruyterstee".
[jongste zoon] en [dochter] hebben negatieve herinneringen, ervaren vader negatief en geven aan geen contact met hem te willen. Zij zijn verdrietig en boos, omdat zij [oudste zoon] niet meer zien.
Vader maakt de indruk zich in zijn betrokkenheid en in zijn houding ten opzichte van de AJL dan weer positief, dan weer negatief op te stellen. Hierdoor is de samenwerking soms erg moeilijk en ontstaat er periodiek onrust bij de AJL. Onlangs schijnt vader, na een periode dat er geen contact is geweest, opnieuw het gesprek met de AJL te zijn aangegaan en zijn er weer nieuwe afspraken gemaakt omtrent herstel van het onderlinge contact tussen de kinderen.
Op basis van duidelijke doelen en zeer concrete afspraken is samenwerking tussen de AJL en vader mogelijk. Indien dit toch niet haalbaar blijkt te zijn zal een andere gezinsvoogdij-instelling kunnen worden overwogen.
Moeder speelt een rol bij de negatieve beeldvorming van de kinderen over vader. Zij heeft [dochter] verteld dat vader niet haar echte vader is.
Volgens de AJL belemmert de achternaam van vader de identiteitsontwikkeling van de kinderen.
In april 2003 zou namens "De Ruyterstee" zijn aangegeven, dat de achternaam van de kinderen van dusdanige invloed is op hun ontwikkeling, dat het voor hen van groot belang is dat vader uit het ouderlijk gezag wordt ontheven en dat zij de achternaam van de pleegouders kunnen aannemen.
Op grond van zijn bevindingen heeft de Raad niet direct reden om aan te nemen, dat er tengevolge van hun achternaam sprake is van een verstoorde identiteitsontwikkeling van de kinderen.
Wel is duidelijk geworden, dat de kinderen zich door de weerstand die zij ten opzichte van vader hebben ervaren, hebben uitgesproken omtrent een andere naam.
Zolang vader instemt met de verblijfsituatie van de kinderen, accepteert dat hij voorlopig geen contact meer met hen heeft en deel zal nemen aan contacten met "De Ruyterstee", hetgeen vader heeft toegezegd, kan verder uitvoering aan de ondertoezichtstelling gegeven worden.
standpunt van vader:
Vader heeft kennis genomen van de inhoud van de rapportage van de AJL en van de Raad.
Op de rapportage van de AJL heeft hij niet inhoudelijk gereageerd, omdat men bij die instelling met de mening van vader toch geen rekening houdt.
Vanaf het begin van de ondertoezichtstelling wordt vader van allerlei zaken beschuldigd.
De AJL wil niets met hem te maken hebben, omdat men teveel verantwoording aan vader moet afleggen, maar vader legt zich hier niet bij neer.
De AJL dient bereid te zijn met de man te overleggen en zijn mening te respecteren.
De AJL is meerdere malen afspraken met de man niet nagekomen.
Tot vijf keer toe is er een andere gezinsvoogd aangesteld en dat betekende steeds opnieuw dat er een nieuwe start gemaakt moest worden. Gedurende een periode van acht maanden is er zelfs helemaal geen gezinsvoogd geweest. De handelwijze van de AJL is onverantwoord.
Moeder heeft de kinderen steeds geïndoctrineerd waardoor deze een sterk vervormd en een negatief beeld van de man hebben gekregen, hetgeen niet in hun belang is. Vader kan dit niet accepteren en is van mening dat hiertegen iets moet worden ondernomen. Moeder heeft regelmatig omgang met de kinderen, terwijl vader alleen maar wordt tegengewerkt bij zijn pogingen om contact met de kinderen te hebben. De kinderen hoeven niet bang te zijn dat zij bij vader teruggeplaatst worden. Vader kan instemmen met een voortgezet verblijf in een pleeggezin tot hun achttiende levensjaar, mits wordt voldaan aan een aantalvoorwaarden, zoals adequate begeleiding door "De Ruyterstee", waarbij een rol voor hem is weggelegd. Vader plaatst wel de nodige vraagtekens bij het pleeggezin [naam pleegouders]. Hij vraagt zich af of de begeleiding in dat gezin wel goed genoeg is. Door de indoctrinatie van de kinderen heeft vader - zonder succes - bij de AJL aangedrongen op een onafhankelijk onderzoek.
Hij heeft de omgang tussen de kinderen en [oudste zoon] stopgezet, nadat zich een incident heeft voorgedaan naar aanleiding van een verzoek van vader om een foto van de kinderen.
De kinderen gaven toen te kennen hieraan niet mee te willen werken. Vader kan zich niet voorstellen, dat de kinderen de dienst gaan uitmaken. Wanneer de kinderen in het gezin van de familie [naam pleegouders] de baas zijn betekent dit een grote tekortkoming van zowel de pleegouders als de AJL. Hij is niet bereid met kinderen te onderhandelen.
Na het laatste bezoek van [oudste zoon] zou de AJL telefonisch contact met de man opnemen omtrent het maken van een vervolgafspraak. Dit is nooit gebeurd. Vader is bereid eraan mee te werken dat het contact weer wordt hersteld.
De mening van de kinderen is belangrijk voor vader. Wanneer zij zelf zeggen geen contact met hem te willen hebben is vader bereid zich daarbij neer te leggen.
standpunt van de pleegouders:
Het verzoek moet worden toegewezen. De kinderen worden noch door hun moeder noch door de pleegouders geïndoctrineerd. Zij hebben veel angst voor vader en zijn zelf goed in staat om zich een juist beeld te vormen van hetgeen er allemaal is gebeurd.
standpunt van moeder:
Moeder is het eens met de verzochte ontheffing. De vader heeft nooit invulling aan zijn rol als vader gegeven. Wanneer de Raad in beeld is wekt vader steeds de indruk mee te zullen werken, maar vervolgens trekt hij zijn eigen plan en houdt hij nergens rekening mee.
Moeder is bijzonder tevreden over de wijze waarop de kinderen in het pleeggezin worden verzorgd en opgevoed.
Eén keer per twee maanden komen de kinderen bij haar thuis op bezoek.
Zowel de kinderen als moeder zelf worden op een prettige en goede wijze begeleid.
standpunt van de Raad ter zitting:
Niet aannemelijk is geworden, dat de ondertoezichtstelling doordat de man ongeschikt of onmachtig is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, onvoldoende is om de bedreiging van de kinderen in hun zedelijke of geestelijke belangen of in hun gezondheid af te wenden.
Bij de kinderen is niet geconstateerd dat zij een zodanige angst voor de vader hebben, dat daaraan vanuit de doelstelling van de ondertoezichtstelling niet gewerkt zou kunnen worden.
Dat het perspectief van de kinderen bij hun pleegouders ligt heeft nooit ter discussie gestaan en een terugkeer van de kinderen naar vader is nooit overwogen.
Wel heeft vader de opvoedkundige capaciteiten van het pleeggezin in twijfel getrokken, maar hij heeft niet getornd aan het verblijf van de kinderen in dat gezin.
In nauwe samenspraak met zijn juridisch medewerker heeft de Raad geconcludeerd, dat er geen gronden aanwezig zijn om een verzoek tot gedwongen ontheffing van vader in te dienen.
Daarbij heeft de mogelijkheid, dat vader na het uitspreken van de ontheffing volledig uit het leven van de kinderen zou kunnen verdwijnen, geen rol gespeeld.
Omdat een verzoek tot gedwongen ontheffing van de AJL tot twee keer toe niet door de Raad is ondersteund, heeft de Raad gewezen op de mogelijkheid voor de AJL om het openbaar ministerie in te schakelen.
Bovendien stond de Raad voor een dilemma, omdat er enerzijds geen wettelijke grond is voor een gedwongen ontheffing en anderzijds ook geen perspectief van de kinderen op een terugkeer naar vader.
De doelstellingen, zoals deze thans zijn geformuleerd komen feitelijk vrijwel overeen met de gestelde doelen in de rapportage van 2001.
Opheffing van de ondertoezichtstelling en begeleiding in een vrijwillig kader is niet in het belang van de kinderen.
De Raad was ten tijde van het opstellen van het rapport niet op de hoogte van de strafrechtelijke veroordeling van de man. Indien dat wel het geval zou zijn geweest zou verzocht zijn om hem van het gezag over [jongste zoon] en [dochter] te ontheffen.
standpunt van de AJL ter zitting:
Vader stelt dat de AJL bepaalde afspraken niet is nagekomen en dat de kinderen geïndoctrineerd worden, zonder dat hij concrete voorbeelden weet te noemen.
Zowel uit de rapportage van de AJL als uit die van de Raad blijkt, dat vader tot heel veel bereid is wanneer de Raad dat vraagt, maar dat er in de praktijk helemaal niets van terechtkomt.
De in 2001 geformuleerde doelstellingen zijn niet gehaald hetgeen al blijkt uit het feit, dat de Raad thans vrijwel dezelfde doelstellingen opvoert, die overigens van toepassing zijn op een voogdijsituatie en niet passen bij een ondertoezichtstelling.
Kennelijk bestaan er bij de Raad ook de nodige twijfels, gelet op zijn advies aan de AJL om zich tot het openbaar ministerie te wenden.
Vader kan zijn opvoedingsverantwoordelijkheid ten aanzien van de kinderen op geen enkele wijze waarmaken en het is in het belang van [jongste zoon] en [dochter], dat hij van het gezag over hen wordt ontheven.
De Raad heeft overigens zelf reeds in 1997 de ontheffing van beide ouders verzocht.
De omstandigheden zijn zodanig, dat deze zelfs grond opleveren voor ontzetting van vader, gelet ook op zijn onherroepelijke veroordeling ter zake van ontucht met zijn minderjarige stiefkind.
Vader maakt misbruik van zijn gezag door te weigeren met de AJL te overleggen en een eenvoudige medische verklaring te ondertekenen, die de AJL nodig heeft voor de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen.
Hij verbindt allerlei voorwaarden aan zijn instemming om de kinderen bij de pleegouders te laten wonen.
Een bestendige bereidverklaring van vader is volgens de recente jurisprudentie niet absoluut noodzakelijk.
De kinderen hebben vader al ruim drie jaar lang niet meer ontmoet en de ondertoezichtstelling duurt al ruim zeveneneenhalf jaar. Het is voor de kinderen van groot belang te weten, dat zij gedurende hun minderjarigheid verder zullen worden verzorgd en opgevoed door hun pleegouders.
Aldaar kan in het kader van het hulpverleningstraject ook verder aan hun problematiek worden gewerkt.
Het advies van de Raad is in strijd met de door de artikelen 3 en 20 van het Internationale Verdrag tot bescherming van de rechten van het kind gewaarborgde belangen van de kinderen.
Het is inconsistent, dat de Raad van de zijde van vader geen directe bedreiging van de kinderen constateert, terwijl uit het rapport van "De Ruyterstee" blijkt, dat de kinderen (met name [dochter]) met traumatische ervaringen met vader worstelen.
Een zwak punt in de rapportage van de Raad is, dat men niet de indruk heeft dat bij de kinderen extreme angst voor vader bestaat. Dit staat haaks op het onafhankelijke oordeel van het openbaar ministerie en de bevindingen van de AJL, "De Ruyterstee", moeder en de pleegouders.
Feitelijk onderschrijft de Raad het verzoek tot ontheffing door ter zitting te verklaren dat men zelf een dergelijk verzoek zou hebben ingediend, indien men bekend was geweest met de strafrechtelijke veroordeling van vader. Een ontheffingsverzoek kan echter ook reeds zonder een dergelijke veroordeling worden ingediend.
Het hoeft niet zo te zijn, dat de man na de ontheffing helemaal geen rol meer in het leven van de kinderen speelt. Er is altijd een mogelijkheid om op een bepaald moment omgang tot stand te brengen en bovendien heeft de AJL een informatieplicht ten opzichte van de biologische ouders.
standpunt van de officier van justitie:
Genoegzaam is gebleken, dat vader ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding van [jongste zoon] en [dochter] te vervullen. Beide kinderen zijn reeds in 1996 uit huis geplaatst en hebben de afgelopen vier jaar geen contact meer met vader gehad. Er is geen perspectief op thuisplaatsing, hetgeen onder meer verband houdt met de pedagogische onmacht dan wel ongeschiktheid van vader, hetgeen ook niet door de Raad ter discussie is gesteld.
Vader is op 22 mei 2003 veroordeeld ter zake van ontucht met zijn minderjarige stiefkind in de periode van december 1997 tot en met april 2001.
De AJL heeft meerdere malen aangegeven dat bij de kinderen grote angst bestaat, dat zij niet in het pleeggezin kunnen blijven, maar op den duur naar vader terug zullen moeten. De kinderen zijn boos op vader, vanwege het vermeende seksuele misbruik van [dochter] en doordat hij de omgang met [oudste zoon] onmogelijk maakt. De AJL heeft een extreme, bijna obsessieve angst bij de kinderen voor vader geconstateerd.
Van een bestendige en stabiele bereidheid bij vader om de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien is te weinig gebleken. Op het moment dat de Raad eraan te pas komt wekt de man de indruk, dat hij ermee instemt dat de kinderen in het pleeggezin blijven. Daarna wijzigt zijn opstelling drastisch en werkt hij nergens meer aan mee.
In het verleden heeft vader de plaatsing van de kinderen in het pleeggezin meerdere malen ter discussie gesteld en ook nu vraagt hij zich weer af of de kinderen daar wel goed op hun plaats zijn en of de begeleiding door de AJL wel moet worden voortgezet. Ook stelt hij allerlei voorwaarden aan het verblijf van de kinderen in het pleeggezin. Zo wil hij, dat er een goede begeleiding is waarbij hij zelf een rol kan spelen, zonder aan te geven waaruit die begeleiding dan wel zou moeten bestaan.
Volgens vader worden de kinderen binnen het pleeggezin mede door toedoen van moeder geïndoctrineerd.
De voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijke samenwerking tussen de vader en de AJL verloopt soms slecht. De AJL heeft voldoende gemotiveerd aannemelijk gemaakt dat vader daarbij een hele negatieve rol speelt. Hij legt afspraken naast zich neer, reageert niet op brieven en telefoontjes van de AJL en heeft ook bedreigingen in de richting van deze instelling geuit.
Op zeker moment heeft vader te kennen gegeven geen contact meer met de AJL te willen hebben.
Na hervatting van de samenwerking tussen de vader en de AJL in juli 2001 zijn er in november 2002 opnieuw problemen ontstaan.
Het is onbegrijpelijk, dat de Raad samenwerking tussen de AJL en de man binnen het kader van de ondertoezichtstelling in het licht van de lange periodes van verzet en gemor nog steeds mogelijk acht.
De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing bieden onvoldoende zekerheid om de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de kinderen of van hun gezondheid af te wenden.
De in mei 2001 door de Raad gestelde doelen bij de ondertoezichtstelling zijn volgens de AJL voor het grootste deel onhaalbaar gebleken.
De Raad heeft thans weer nieuwe doelstellingen geformuleerd, die echter vrijwel overeenkomen met de in 2001 gestelde doelen. Destijds heeft de Raad al aangegeven wat er zou moeten gebeuren wanneer de toen geformuleerde doelstellingen niet zouden worden gehaald, namelijk het verzoeken van een verderstrekkende kinderbeschermingsmaatregel.
De Raad concludeert weliswaar dat de doelstellingen niet zijn gehaald, maar verzoekt vervolgens niet om vader van het gezag te ontheffen hetgeen, ook zonder dat de Raad op de hoogte was van de strafrechtelijke veroordeling van vader, onbegrijpelijk is.
Het belang van de kinderen bij duidelijkheid omtrent hun opvoedingsperspectief en een ongestoorde hechting in het pleeggezin moet zwaarder wegen dan de belangen van vader.
Ook zonder de strafrechtelijke veroordeling van vader zou een verzoek tot ontheffing van vader van het gezag zijn ingediend.
Volgens de wet dienen er bijzondere omstandigheden aanwezig te zijn om tot een gedwongen ontheffing te komen en aan die voorwaarden is voldaan. De kinderen hebben namelijk al bijna vier jaar lang geen contact met vader gehad en zijn ongeschiktheid om hen te verzorgen en op te voeden staat niet ter discussie, ook niet bij de Raad.
Ontheffing van vader van het ouderlijk gezag over de kinderen kan ertoe bijdragen, dat de kinderen zich minder ongewis voelen omtrent hun plek in het pleeggezin. Zij hebben behoefte aan en recht op rust en continuïteit en zijn niet gebaat bij de eindeloze tijdelijkheid van de vigerende kinderbeschermingsmaatregelen.
Zonder ontheffing zouden de kinderen, tot het moment waarop zij meerderjarig worden, in onzekerheid blijven verkeren omtrent hun woon- en leefsituatie.
beoordeling:
Op grond van art. 1: 266 BW kan de rechtbank een ouder van het ouderlijk gezag over een of meer van zijn/haar kinderen ontheffen indien deze ongeschikt of onmachtig is zijn/haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en het belang van de minderjarige(n) zich daartegen niet verzet.
het belang van de kinderen
Op grond van art. 3 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind dienen bij het nemen van de beslissing op het onderhavig verzoek de belangen van de kinderen de eerste overweging te vormen.
Daarnaast vloeit uit art. 20 van voornoemd verdrag voort het recht van kinderen die in een pleeggezin verblijven op duidelijkheid, continuïteit en ongestoorde hechting in het pleeggezin.
In het algemeen is het in het belang van kinderen die ondertoezichtgesteld en in een pleeggezin zijn geplaatst, waarbij thuisplaatsing niet meer mogelijk is, de met onzekerheid gepaard gaande jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te beëindigen en duidelijkheid te verschaffen over hun opvoedingsperspectief. Deze duidelijkheid wordt verkregen door het gezag weg te nemen bij de ouder(s) en op te dragen aan pleegouders dan wel voogdij-instelling, zodat de beslissingen in het kader van de verzorging en opvoeding van de kinderen voortaan genomen worden door of in nauw overleg met diegenen die de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen al geruime tijd op zich hebben genomen en dat ook in de toekomst zullen blijven doen.
Een uitzondering op dit algemene uitgangspunt zou zich kunnen voordoen wanneer de ouder(s) op goede wijze samenwerken met de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling en er tussen ouder(s) en pleegouders wederzijds respect is en de ouder(s) duurzaam instemmen met verblijf van de kinderen in het pleeggezin en de bestaande gezagssituatie voor de kinderen en/of pleegouders geen bezwaren of onzekerheid oproept (dit zou overigens hetzij een 'oneigenlijke' ondertoezichtstelling opleveren dan wel moeten leiden tot het beëindigen van de ondertoezichtstelling omdat op basis van vrijwilligheid hulpverlening mogelijk is).
Deze uitzondering doet zich in casu niet voor: vader werkt niet dan wel slecht samen met de gezinsvoogdij-instelling, zet veel vraagtekens bij de geschiktheid van het pleeggezin en stelt voorwaarden voor het verdere verblijf van de kinderen in dat gezin. Ten aanzien van de kinderen is aannemelijk geworden dat de voortdurende onzekerheid in de gezagssituatie daadwerkelijk onzekerheid bij de kinderen oproept; de kinderen zijn bang voor vader en worstelen blijkens rapportage van de gezinsvoogdij-instelling en de kinderpsychiatrische instelling "de Ruyterstee" met traumatische ervaringen met vader.
De Raad voor de Kinderbescherming stelt na een uithuisplaatsing van ruim zeveneneenhalf jaar nog als doel van de ondertoezichtstelling "verdere acceptatie bij vader bewerkstelligen voor het verblijf van de kinderen in het pleeggezin en rust en duidelijkheid daaromtrent geven aan de kinderen". De rechtbank ziet hierin bevestiging van het hiervoor gestelde.
Gelet op het bovenstaande is de verzochte ontheffing in het belang van de kinderen.
ongeschiktheid of onmacht van vader zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen
De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat vader ongeschikt is om zijn plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen. Deze ongeschiktheid is destijds aanleiding geweest de ondertoezichtstelling uit te spreken en wordt ook overigens door geen van de belanghebbenden betwist. Dat deze ongeschiktheid ook thans en voor de toekomst bestaat, blijkt naar het oordeel van de rechtbank bovendien uit de houding en opstelling van vader ten opzichte van de gezinsvoogdij-instelling. Hij komt afspraken niet na, werkt niet mee aan samenwerking, weigert een voor de kinderen benodigde medische verklaring te ondertekenen, frustreert de omgangsregeling tussen de kinderen en hun broertje [oudste zoon] om futiele redenen en weigert gedurende langere perioden het contact met de gezinsvoogdij-instelling. Verder is ter zitting gebleken dat vader op 22 mei 2003 is veroordeeld ter zake van ontucht met zijn minderjarig stiefkind in de periode van december 1997 tot en met april 2001.
Volgens het bepaalde in art. 1:268 lid 2 onder a BW kan een ouder die zich tegen ontheffing verzet door de rechtbank van het ouderlijk gezag worden ontheven indien na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat de ondertoezichtstelling onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in art. 254 af te wenden, zulks tengevolge van de ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn/haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
de ondertoezichtstelling is onvoldoende om de bedreiging als bedoeld in art. 254 af te wenden
Bij de beoordeling van dit criterium is van belang, dat het doel van ondertoezichtstelling is herstel van de opvoedings- en verzorgingsverantwoordelijkheid van de biologische ouders. Ook de maatregel uithuisplaatsing is instrument om dit doel te bereiken. Gedurende de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing dient te worden gewerkt aan opheffing van de bedreiging, zoals genoemd in art. 1:254, op grond waarvan de ondertoezichtstelling is uitgesproken. Indien er geen uitzicht is op opheffing van voornoemde bedreiging en als gevolg daarvan het perspectief van de kinderen voor langere termijn niet meer bij de ouder(s) ligt maar bij de pleegouders, is daarmee voldaan aan voornoemd criterium.
Gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot de belangen van de kinderen en de ongeschiktheid van vader, is er geen uitzicht op opheffing van genoemde bedreiging en ligt als gevolg daarvan het perspectief van de kinderen voor langere termijn niet meer bij de vader, maar bij de pleegouders.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft bij haar onderzoek en bij de beantwoording van de vraag of er voor de kinderen sprake is van bedreiging gekeken naar bedreiging vanuit de situatie dat de kinderen in het pleeggezin verblijven en zullen verblijven. Daarmee heeft de Raad voor de Kinderbescherming een onjuiste interpretatie gegeven van de in artikel 1:268 BW genoemde dreiging welke immers betrekking heeft op de in art. 1:254 genoemde bedreiging vanuit de opvoedingssituatie bij de ouder(s).
Door bovendien enerzijds te stellen dat er geen zicht is op terugplaatsing van de kinderen bij de man en anderzijds aan te sturen op het voortduren van de ondertoezichtstelling middels (nadere) doelen, miskent de Raad voor de kinderbescherming het hiervoor genoemde doel van deze kinderbeschermingsmaatregel.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat vader uit het gezag over hen wordt ontheven en dat ook overigens aan de wettelijke vereisten voor ontheffing van het gezag is voldaan, zodat het verzoek als hierna gemeld zal worden toegewezen.
Omdat de ontheffing van het ouderlijk gezag van vader ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over de kinderen zal komen te ontbreken, zal de rechtbank op grond van artikel 1:275 lid 1 BW de AJL tot voogdes benoemen nu deze zich daartoe bereid heeft verklaard.
BESLISSING
ontheft [vader], wonende te [adres],
van het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen
[jongste zoon], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] en
[dochter], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats];
benoemt tot voogdes over voornoemde minderjarigen de Stichting Leger des Heils, Welzijns- en Gezondheidszorg te Groningen, waarvan de AJL een werkeenheid is;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Gegeven door mrs. D.A. Flinterman, voorzitter, J.G. Idsardi en R. Bootsma en uitgesproken door eerstgenoemde, in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare zitting van 17 juni 2004.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.