Rechtbank Gelderland, 24-10-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6441, C/05/409592 KG RK 22-705
Rechtbank Gelderland, 24-10-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6441, C/05/409592 KG RK 22-705
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2022
- Datum publicatie
- 18 november 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2022:6441
- Zaaknummer
- C/05/409592 KG RK 22-705
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek afgewezen. Het betreft een procesbeslissing die niet zozeer onbegrijpelijk is dat dit uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard.
Uitspraak
beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/409592 / KG RK 22-705
Beslissing van 24 oktober 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te Zutphen
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: B.A. Mol
strekkende tot de wraking van
mr. J.T.G. Roovers,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
het schriftelijke wrakingsverzoek van 6 oktober 2022,
- -
-
de schriftelijke reactie van de rechter van 11 oktober 2022 en
- -
-
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op
18 oktober 2022.
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, de heer B.A. Mol. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
De wrakingskamer heeft van de gemachtigde van de wederpartij in de hoofdzaak, mr. F. van der Loos, op 6 oktober 2022 een schriftelijke reactie ontvangen en op 10 oktober 2022 een verzoek om spreektijd. De gemachtigde van verzoekster heeft daartegen in het
e-mailbericht van 10 oktober 2022 bezwaar gemaakt. De wrakingskamer heeft mr. Van der Loos bericht dat hij als toehoorder bij de mondeling behandeling aanwezig kan zijn, maar dat hij geen stukken kan indienen of spreektijd kan krijgen, omdat de wederpartij in de hoofdzaak geen partij is in de wrakingsprocedure. Het door hem ingediende stuk wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
2 Het wrakingsverzoek
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in het kort geding met zaaknummer 10115582 VV EXPL 22-50 tussen mevrouw [belanghebbende] en mevrouw [belanghebbende] als eisende partijen in conventie, en gedaagde in reconventie, en verzoekster als gedaagde partij in conventie en eiser in reconventie.
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de schijn van partijdigheid is ontstaan doordat de rechter processuele fouten en de daaruit volgende procesongelijkheid niet heeft hersteld, ondanks dat verzoekster de rechter daarop heeft gewezen. Volgens verzoekster bestaat er bij kort geding geen mogelijkheid tot het voorafgaand aan de zitting indienen van een conclusie van antwoord in reconventie. Zij verwijst daarvoor naar artikel 7.2 van het geldende procesreglement. Dat bepaalt dat een eis in reconventie pas ter zitting wordt ingediend. Daarom mocht de rechter de conclusie van antwoord in reconventie niet toestaan, zo stelt verzoekster. Daarnaast is de wederpartij volgens verzoekster in die conclusie ook ingegaan op het verweer in conventie en heeft zich daarmee ten onrechte een extra (schriftelijke) ronde toegeëigend. Dit levert procesongelijkheid op, omdat verzoekster geen gelegenheid meer heeft gehad voor een adequate, met stukken onderbouwde, reactie op de door de wederpartij naar voren gebrachte (nieuwe) stellingen. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoekster nog toegelicht dat zij pas twee uur voor het verlopen van de termijn voor het indienen van nadere stukken bekend is geworden met de conclusie van antwoord in reconventie. Daardoor heeft zij geen tijd meer gehad voor het indienen van een adequate schriftelijke reactie.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
3 De beoordeling
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
De wraking ziet op het toelaten van de door de wederpartij toegezonden conclusie van antwoord in reconventie en de daaruit volgens verzoekster volgende procesongelijkheid.
Het toelaten van processtukken is een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk juist is, leent zich
niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Een procesbeslissing kan wel een grond voor wraking opleveren als die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. In deze zaak is de vraag aan de orde of die situatie zich voordoet.
Voorop staat dat het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken, kanton het schriftelijk indienen van een conclusie van antwoord in reconventie niet uitsluit, zoals verzoekster bij de behandeling van het wrakingsverzoek ook heeft erkend. Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt dat ook niet (impliciet) uit het bepaalde in artikel 7.2 van dit procesreglement. Daarnaast valt niet in te zien dat in de reactie op de reconventie geen enkele stelling uit de conventie meer mag worden betrokken. De stelling dat dit zo is, is door verzoekster niet onderbouwd. Voorstelbaar is immers dat zodanige samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie bestaat dat in een processtuk stellingen worden ingenomen die betrekking hebben op de vorderingen over en weer. Verder is het in de kort geding procedure gebruikelijk dat, vanwege de spoedeisendheid van de zaak, de standpunten van partijen zoveel mogelijk ter zitting worden uitgewisseld. Indien de wederpartij had gekozen voor een mondeling antwoord op de reconventie had verzoekster daar ook direct op zitting op moeten reageren. Het enkele feit dat de conclusie van antwoord in reconventie al schriftelijk in de procedure is gebracht, geeft in beginsel ook geen aanleiding voor de rechter om bedacht te zijn op het risico van procesongelijkheid, nu daarop, zoals gebruikelijk, ter zitting kan worden gereageerd. Daarom kan de procesbeslissing, om conclusie van antwoord in reconventie ook toe te staan, niet als onbegrijpelijk worden aangemerkt.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek is naar voren gekomen dat bij verzoekster de angst bestond dat zij onvoldoende gelegenheid zou krijgen om te reageren op de door de wederpartij in de conclusie van antwoord in reconventie ingenomen (en met stukken onderbouwde) stellingen. Uit het proces-verbaal van de zitting en de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek volgt dat verzoekster dit bezwaar niet, althans onvoldoende, kenbaar heeft gemaakt. Zij heeft in ieder geval de rechter niet expliciet gevraagd om een schorsing omdat zij meer tijd nodig had om te kunnen reageren op de conclusie van antwoord in reconventie. Zelfs nadat de rechter om een toelichting op de wraking heeft gevraagd, heeft verzoekster slechts vastgehouden aan haar (onjuiste) formele punt wat betreft het moment van indienen. Zij heeft niet kenbaar gemaakt dat zij zich door de procesbeslissing benadeeld voelde, omdat zij (misschien) niet voldoende op het stuk zou kunnen reageren. Naar het oordeel van de wrakingskamer blijkt uit het proces-verbaal ook niet dat de rechter had kunnen begrijpen dat dit de achterliggende gedachte was van het wrakingsverzoek. Uit de in deze wrakingsprocedure ingediende reactie van de rechter volgt dat de rechter ook geen tekenen zag van dreigende procesongelijkheid, omdat de rechter uit de door verzoekster voorafgaand aan de zitting toegezonden pleitnota heeft afgeleid dat haar gemachtigde in staat is geweest zich op elk aspect van de zaak voor te bereiden. Daarnaast heeft de rechter van beide partijen stukken toegelaten, zelfs een door hem als ongebruikelijk bestempeld processtuk van verzoekster.
De schijn van partijdigheid werd volgens verzoekster bij haar vervolgens versterkt doordat de rechter, na kennis te hebben genomen van haar bezwaren tegen de ingediende conclusie van antwoord in reconventie, de wederpartij direct de mogelijkheid heeft gegeven om de pleitnota voor te dragen. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat verzoekster daarna het woord heeft gekregen voor een reactie. Op dat moment heeft verzoekster er voor gekozen de rechter te wraken. Verzoekster heeft daarmee niet afgewacht of zij voldoende mogelijkheid zou krijgen voor een reactie op de conclusie van antwoord in reconventie, maar is direct tot wraking overgegaan. Zij heeft ook niet afgewacht of zij desgevraagd de gelegenheid zou krijgen op een later moment haar standpunten met stukken van een nadere onderbouwing te voorzien. Door het moment van wederhoor te kiezen om direct tot wraking over te gaan, heeft de situatie zich ook niet voor kunnen doen dat procesongelijkheid door toedoen van de rechter is ontstaan die een grond voor wraking zou kunnen opleveren.
De slotsom is dat uit hetgeen door verzoekster naar voren is gebracht niet blijkt van vooringenomenheid van de rechter, zodat het verzoek tot wraking wordt afgewezen.