Home

Rechtbank Gelderland, 25-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:3179, AWB - 20 _ 479

Rechtbank Gelderland, 25-06-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:3179, AWB - 20 _ 479

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
25 juni 2021
Datum publicatie
29 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:3179
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 479

Inhoudsindicatie

Voorwaarden verbonden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een tijdelijke mantelzorgwoning. De door verweerder in de tekst opgenomen voorwaarde, dat als de mantelzorgwoning gedurende zes maanden niet meer bewoond wordt voor mantelzorg de mantelzorgwoning binnen twee maanden moet worden verwijderd, is op zichzelf redelijk. De voorwaarde moet echter wel voorzien in een clausule die inhoudt dat bij een noodzakelijk verblijf van de zorgbehoevende elders langer dan de genoemde zes maanden, terwijl de kans op terugkeer van de zorgbehoevende in de mantelzorgwoning bestaat, die terugkeer mogelijk is. Bovendien moet voor alle betrokkenen duidelijk zijn dat eiser ook aan anderen dan zijn moeder mantelzorg mag verlenen in de mantelzorgwoning.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/479

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. M.E. van den Kommer),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe te Epe, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend.

Bij besluit van 17 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard, een voorschrift laten vervallen en voor het overige het besluit in stand gelaten.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door

J. van der Sluis en J.C. van Bolderen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Aan eiser is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een tijdelijke mantelzorgwoning op het perceel [perceel]. In deze mantelzorgwoning wil eiser mantelzorg verlenen aan zijn moeder (verder: de zorgbehoevende).

2. Niet in geschil is dat de plaatsing van de mantelzorgwoning op de bestemming “Bos”, in strijd is met de planregels van het bestemmingsplan “Buitengebied Epe”.

Verweerder is daarom afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2°, Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 11 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. De omgevingsvergunning is verleend voor de duur van maximaal tien jaar. De termijn van tien jaar is gestart met ingang van de dag na bekendmaking van het primaire besluit. In de tekst is het volgende opgenomen:

“De mantelzorgwoning is alleen voor mantelzorg te gebruiken. Na het verstrijken van de instandhoudingstermijn van 10 jaar moet de mantelzorgwoning worden verwijderd. Indien voor het verstrijken van deze termijn het gebruik ten behoeve van mantelzorg wordt beëindigd dan zal de mantelzorgwoning binnen twee maanden nadat de behoefte aan mantelzorg niet meer aanwezig is moeten worden verwijderd. Daarbij wordt onder beëindiging van het gebruik ten behoeve van mantelzorg verstaan, dat er gedurende een half jaar (6 maanden) geen bewoning meer is in het kader van mantelzorg (zoals in het Besluit omgevingsrecht is omschreven).

Ter toelichting: Indien bijvoorbeeld de bewoning in het kader van mantelzorg ophoudt vanwege opname is een verzorgingshuis, en binnen vier maanden is de bewoning in het kader van mantelzorg (waarbij voldaan wordt aan de eisen zoals het Besluit omgevingsrecht die stelt aan mantelzorg) weer gestart, dan blijft de vergunning in stand. Indien het langer dan zes maanden duurt, is de vergunning beëindigd en dient de mantelzorgwoning binnen twee maanden te worden verwijderd.”

Voorwaarden omgevingsvergunning

3. Eiser is het niet eens met de voorwaarde dat als de mantelzorgwoning gedurende zes maanden niet meer bewoond wordt voor mantelzorg, de mantelzorgwoning binnen twee maanden moet worden verwijderd. Eiser vindt deze voorwaarde onredelijk omdat het zo kan zijn dat de zorgbehoevende langer dan zes maanden in een ziekenhuis of zorginstelling verblijft, maar dat het wel de bedoeling is om op termijn naar de mantelzorgwoning terug te keren.

Daarnaast geeft eiser aan dat indien de mantelzorg aan de huidige zorgbehoevende beëindigd wordt, het tijdelijke bouwwerk binnen de termijn van tien jaar ook voor het verlenen van mantelzorg aan een andere persoon zou moeten kunnen worden benut.

De voorwaarde van voortijdige sloop is volgens eiser volstrekt onnodig, willekeurig en onredelijk omdat het bouwwerk na tien jaar sowieso moet worden gesloopt.

Daarnaast wijst eiser op andere gevallen waarbij deze voorwaarde niet is gehanteerd. Noch in vergunningen, noch in beleid noch anderszins.

3.1.

Verweerder heeft tijdens de zitting aangegeven dat sprake is van een bijzondere situatie. Er is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een mantelzorgwoning op de bestemming “Bos”. Daarnaast wordt de mantelzorgwoning voor de voorgevel gebouwd. Verweerder heeft aangegeven dat er een vaste gedragslijn is om bouwen binnen de bestemming “Bos” niet toe te staan. Hier is van die gedragslijn afgeweken, uitsluitend omdat de omgevingsvergunning ziet op het verlenen van mantelzorg. Gelet op de bijzondere situatie heeft verweerder de voorwaarde aan de omgevingsvergunning verbonden dat op het moment dat de mantelzorg is beëindigd, het bouwwerk verwijderd moet worden. Tijdens de zitting heeft verweerder echter ook aangegeven dat indien de mantelzorg van de zorgbehoevende is beëindigd, het mogelijk is om mantelzorg te gaan verlenen aan een andere zorgbehoevende mits aan de voorwaarden voor mantelzorg zoals omschreven in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, wordt voldaan.

3.2.

De rechtbank oordeelt dat gelet op de bijzondere situatie, de door verweerder in de tekst opgenomen voorwaarde, dat als de mantelzorgwoning gedurende zes maanden niet meer bewoond wordt voor mantelzorg de mantelzorgwoning binnen twee maanden moet worden verwijderd, op zichzelf redelijk is. Dat eiser een duurzame mantelzorgwoning wil realiseren en dit dus voor een relatief korte periode kan zijn, komt voor zijn eigen rekening en risico. Naar het oordeel van de rechtbank moet de voorwaarde echter voorzien in een clausule die inhoudt dat bij een noodzakelijk verblijf van de zorgbehoevende elders langer dan de genoemde zes maanden, terwijl de kans op terugkeer van de zorgbehoevende in de mantelzorgwoning bestaat, die terugkeer mogelijk is. Bovendien moet voor alle betrokkenen duidelijk zijn dat eiser ook aan anderen dan zijn moeder mantelzorg mag verlenen in de mantelzorgwoning. Dat is gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.1, immers de bedoeling van verweerder geweest. Door dit niet als zodanig in de voorwaarde tot uitdrukking te brengen, heeft verweerder gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.

3.3.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de voorwaarde niet op de juiste plaats in het besluit is opgenomen. De voorwaarde is in de toelichtende tekst opgenomen terwijl dit in de voorschriften van de omgevingsvergunning had moeten staan (vgl. ABRS 31 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1333 met name r.o. 6.5).

De beroepsgronden slagen.

Strijd gelijkheidsbeginsel?

4. Wat betreft het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van strijd met dat beginsel. Voor zover eiser verwijst naar een andere door verweerder verleende omgevingsvergunning voor een mantelzorgwoning van 12 juni 2018, waar niet dezelfde voorwaarde geldt, heeft verweerder aangegeven dat het in dat geval ging om een mantelzorgwoning die zich bevindt in het achtererf binnen een woonbestemming. Daar zijn geen te beschermen waarden zoals binnen de bestemming “Bos”, zoals in het geval van eiser.

Daarnaast heeft verweerder in het verleden - toen het bestemmingsplan “Mantelzorg” nog van toepassing was - met betrokken partijen privaatrechtelijke overeenkomsten afgesloten waarin was opgenomen dat mantelzorgvoorzieningen of mantelzorgwoningen na beëindiging van de mantelzorg verwijderd moesten worden. Tegenwoordig wordt dat via publiekrechtelijke voorwaarden gedaan. Eiser heeft aangegeven dat hij geen inzage heeft gekregen in de desbetreffende privaatrechtelijke overeenkomsten. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder daartoe niet gehouden om het beroep op het gelijkheidsbeginsel in voldoende mate te kunnen weerleggen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit vanwege een zorgvuldigheidsgebrek vernietigen. Voor finale geschilbeslechting ziet de rechtbank geen aanleiding. Het is aan verweerder om de voorwaarden in de omgevingsvergunning zodanig te formuleren dat deze op een nauwkeurige en voor alle betrokkenen kenbare wijze de bedoeling van verweerder weergeven. Verweerder zal de voorwaarden op moeten nemen in de voorschriften van de omgevingsvergunning. In die voorschriften zal duidelijk moeten worden omschreven wanneer de mantelzorg eindigt. Een langere afwezigheid van een zorgbehoevende dan zes maanden, terwijl terugkeer naar de mantelzorgwoning beoogd is, moet geborgd zijn. Daarnaast zal verweerder duidelijkheid moeten geven over de vraag of indien de mantelzorg aan de moeder van eiser eindigt, het mogelijk is binnen de termijn van tien jaar in de mantelzorgwoning aan een andere zorgbehoevende mantelzorg te verlenen.

De rechtbank geeft verweerder een termijn van 6 weken na de verzending van deze uitspraak voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. Bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bepaalt de rechtbank dat de geldingsduur van de omgevingsvergunning (zijnde tien jaren) wordt opgeschort. Deze voorlopige voorziening eindigt op het moment waarop de nieuwe beslissing op bezwaar aan eiser bekend is gemaakt.

Proceskosten

6. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

7. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt het bestreden besluit;

-

draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

-

bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de geldingsduur van de omgevingsvergunning wordt opgeschort, totdat de nieuwe beslissing op bezwaar bekend is gemaakt;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068;

-

draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 178 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.A. Nijmeijer, rechter, in tegenwoordigheid

van mr. M.H. Dijkman, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:

De griffier is verhinderd om de

uitspraak te ondertekenen.

griffier

De rechter is verhinderd om de

uitspraak te ondertekenen.

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.