Home

Rechtbank Gelderland, 29-04-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2449, AWB - 20 _ 2071

Rechtbank Gelderland, 29-04-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2449, AWB - 20 _ 2071

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
29 april 2021
Datum publicatie
17 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2021:2449
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2071

Inhoudsindicatie

Wmo 2015. Vergoeding voor huur van zorgmiddelen op vakantiebestemming. Vakantie valt onder participatie. Gezien de woorden ‘zoveel mogelijk’ in de definitie van maatschappelijke ondersteuning kan soms ook buiten de eigen leefomgeving recht op een maatwerkvoorziening bestaan.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: 20/2071

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. R. Imkamp),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Culemborg, verweerder.

(gemachtigden: D. Haag, en mr. A.J. ter Horst).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor een voorziening in de vorm van een vergoeding voor de huur van zorgmiddelen op zijn vakantiebestemming afgewezen.

Bij besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is als gevolg van een beschadiging aan zijn ruggenmerg volledig verlamd vanaf zijn nek. Hij is volledig rolstoelafhankelijk. Eiser heeft zich op 28 november 2018 gemeld voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015 in de vorm van een woningaanpassing. Naar aanleiding van deze melding hebben op 14 januari 2019, 14 februari 2019, 10 juli 2019 en 29 juli 2019 huisbezoeken plaatsgevonden, waarbij ook zijn wens voor huur van zorgmiddelen op zijn vakantiebestemming in Drenthe aan de orde is geweest. Op 9 oktober 2019 heeft eiser een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 gedaan voor de huur van zorgmiddelen op zijn vakantiebestemming in Nederland, meer in het bijzonder een douchestoel en een tillift.

2. Verweerder weigert een vergoeding van de huur van zorgmiddelen op eisers vakantiebestemming, omdat een vakantiebestemming niet onder de eigen leefomgeving valt. Uit de definitie van maatschappelijke ondersteuning in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015, gelezen in samenhang met artikel 10, tweede lid, onder a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Culemborg 2020 (hierna: Verordening) blijkt dat de ondersteuning ‘zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving’ plaatsvindt. Volgens verweerder is de eigen leefomgeving niet per se gelijk aan het eigen huis, maar in de meeste gevallen zal daar wel sprake van zijn. Een vakantiebestemming valt daarom buiten het begrip eigen leefomgeving. Het college is daarom niet verplicht een maatwerkvoorziening te verstrekken die erop gericht is vakantie mogelijk te maken in Nederland of daarbuiten.

Een ruimere uitleg van het begrip ‘eigen leefomgeving’ zou verstrekkende gevolgen hebben bij het toekennen van maatwerkvoorzieningen. Verweerder ziet in eisers situatie geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen, omdat sprake is van een situatie buiten de eigen leefomgeving waarvoor geen uitzonderingen worden gemaakt. Volgens verweerder blijkt uit de Memorie van Toelichting op de Wmo 2015 (hierna: memorie van toelichting) dat de wetgever geen rechtstreekse werking van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap bij besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 (hierna: VN-verdrag) heeft beoogd.1

3. Eiser stelt allereerst dat vakantie onder zelfredzaamheid en participatie als bedoeld in art. 1.1.1 van de Wmo 2015 valt. Eiser verwijst naar de memorie van toelichting waarin met betrekking tot zelfredzaamheid staat vermeld: ‘het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen’ waaronder ‘ontspanning’ en ‘sociaal contact’. Bij participatie gaat het erom dat iemand ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Dat iemand met een beperking (binnen redelijke grenzen) de mogelijkheid moet hebben om net als ieder ander met vakantie te kunnen, dient gelet hierop onder zowel zelfredzaamheid als participatie te worden geschaard. Het voorgaande geldt volgens eiser te meer nu Nederland partij is bij het door verweerder genoemde VN-Verdrag, zodat, zo stelt eiser, de Wmo 2015 overeenkomstig dat verdrag moet worden geïnterpreteerd.2 In artikel 30, vijfde lid, van het VN-verdrag staat dat landen die partij zijn bij het verdrag passende maatregelen moeten treffen om ervoor te zorgen dat personen met een handicap op gelijke voet met anderen deel kunnen nemen aan recreatie, vrijetijdsbesteding en toeristische activiteiten. Eiser acht verweerders interpretatie van de Wmo 2015 hiermee in strijd.

3.1

Verweerder handhaaft zijn standpunt onder 2.1 en heeft ter zitting daaraan toegevoegd dat het op vakantie kunnen gaan niet onder de Wmo 2015 valt, omdat een vakantie niet noodzakelijk is en het hierdoor niet onder het begrip participatie valt.

3.2

De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Blijkens de memorie van toelichting gaat het bij participatie om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dat wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen.3De Wmo bevat een opdracht aan het college om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van het VN-verdrag. De Wmo 2015 draagt op die manier bij aan het realiseren van een inclusieve samenleving, waarin mensen met beperkingen zoveel mogelijk in staat worden gesteld op gelijke voet met anderen te participeren. Dit is dus een belangrijk doel van de Wmo 2015, zoals ook blijkt uit artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.

Door eiser wordt uitdrukkelijk een beroep gedaan op het VN-verdrag. De rechtbank kan eiser hierin volgen en vindt dat het begrip participeren zodanig moet worden uitgelegd dat voldaan wordt aan artikel 30, vijfde lid, van het VN-Verdrag. Naar het oordeel van de rechtbank valt het op vakantie gaan onder participatie. De beroepsgrond slaagt.

4. Eiser beroept zich op de definitie van maatschappelijke ondersteuning in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 waarin staat dat de ondersteuning ‘zoveel mogelijk’ in de eigen leefomgeving plaatsvindt. Daar komt volgens eiser bij dat uit de memorie van toelichting blijkt dat de toevoeging van eigen leefomgeving is bedoeld om aan te geven dat het in het belang van de burger wordt geacht de dagelijkse zorg in zijn eigen omgeving te organiseren. Volgens eiser betreft het daarmee een doelstelling die de burger tot voordeel moet strekken en is het duidelijk dat de wetgever niet heeft bedoeld de eventuele noodzaak van ondersteuning buiten iemands directe woonomgeving te weerspreken.

4.1

Verweerder handhaaft zijn standpunt onder 2.1 en heeft ter zitting daaraan toegevoegd dat de eigen leefomgeving de eigen woning, woonplaats en iets daarbuiten omvat.

4.2

Naar het oordeel van de rechtbank kan, gezien de woorden ‘zoveel mogelijk’, soms ook buiten de eigen leefomgeving recht op een maatwerkvoorziening bestaan. Een belangrijk doel van de Wmo 2015 is dat de ondersteuning zoveel mogelijk wordt geboden in de eigen leefomgeving. Daarmee is tot uitdrukking gebracht dat de Wmo 2015 mede tot doel heeft dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. De Wmo 2015 noch de Verordening sluiten het recht op ondersteuning uit als de betrokkene tijdelijk elders verblijft. Voorts valt niet uit de wetsgeschiedenis af te leiden dat de Wmo-wetgever zodanige uitsluiting heeft beoogd.4 Bij een uitleg zoals door verweerder wordt gehanteerd zou een betrokkene in geval van een tijdelijk verblijf elders, zoals een vakantie, altijd verstoken zijn van zorg op grond van de Wmo 2015. Dit brengt mee dat eiser in beginsel in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening in de vorm van vergoeding van de kosten die eiser moet maken om zijn vakantiewoning te kunnen gebruiken.

De beroepsgrond slaagt.

5. De rechtbank zal vervolgens bezien welke uitkomst hieraan gegeven moet worden en overweegt als volgt.

5.1

Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat de aanvraag ook niet voor toekenning in aanmerking komt, omdat er anders sprake zal zijn van een dubbele verstrekking. Eiser heeft in zijn woning al een douchestoel en een plafondtillift staan en is dus al gecompenseerd.

5.2

De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder voor zover dat betrekking heeft op de douchestoel. Eiser heeft in zijn woning een verplaatsbare douchestoel en heeft eenzelfde nodig op zijn vakantiebestemming. Niet gebleken is dat eiser niet in staat is deze douchestoel mee te nemen naar zijn vakantiebestemming. Verweerder heeft in zoverre dus terecht, zij het op onjuiste gronden, geweigerd eiser een maatwerkvoorziening te verstrekken.

5.3

Dit geldt niet voor zover het aanvullende standpunt van verweerder ziet op de tillift. De tillift in de woning van eiser is vastgemaakt aan het plafond en kan niet worden vervoerd naar de vakantiebestemming. De tillift die eiser op zijn vakantiebestemming nodig heeft is een verrijdbare. Gezien het voorgaande is dus geen sprake van een dubbele verstrekking. Naar het oordeel van de rechtbank dient eiser in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor de kosten van de huur van een verrijdbare tillift op zijn vakantiebestemming conform zijn aanvraag. Verweerder mag daarbij uitgaan van de goedkoopst mogelijke adequate oplossing. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van in redelijke mate participeren.

6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met de wet moet worden vernietigd. Omdat verweerder terecht geweigerd heeft om eiser een maatwerkvoorziening in de vorm van een douchestoel in aanmerking te brengen, worden de rechtgevolgen van het bestreden besluit op dat punt in stand gelaten. Voor wat betreft de verrijdbare tillift wordt verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt €1.068,-. De rechtbank merkt op dat verweerder de proceskosten in bezwaar zal moeten vergoeden, omdat het nieuw te nemen besluit zal inhouden dat het primaire besluit ten aanzien van de verrijdbare tillift wordt herroepen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor wat betreft de douchestoel in stand blijven;

- draagt verweerder op om met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak voor wat betreft de verrijdbare tillift een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €48,- aan eiser te vergoeden;- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. W.H.A.C.M. Bouwens en mr. Y. Yildiz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken.

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage