Home

Rechtbank Gelderland, 19-10-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:5843, 375954

Rechtbank Gelderland, 19-10-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:5843, 375954

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
19 oktober 2020
Datum publicatie
6 november 2020
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2020:5843
Zaaknummer
375954

Inhoudsindicatie

Hybride zitting. Toewijzing wrakingsverzoek. De mondelinge behandeling van de zitting zou plaatsvinden via beeldbellen. Elf dagen voor de zitting heeft de rechter besloten dat de mondelinge behandeling toch fysiek zou worden gehouden. De bestuurder van verzoeker is woonachtig in Turkije en zou bij aankomt in Nederland, in verband met de maatregelen tot bestrijding van het COVID-19 virus, tien dagen in quarantaine moeten. Om die reden heeft verzoeker verzocht om de zitting zoals aanvankelijk gepland via beeldbellen te houden, dan wel een nieuwe datum voor een fysieke zitting te bepalen. De rechter heeft daarop besloten dat de zitting in fysieke vorm zou doorgaan en dat de bestuurder van verzoeker via beeldbellen kon deelnemen. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. De rechter heeft zonder nadere motivering volhard in haar beslissing om de zitting als een fysieke, althans hybride, zitting door te laten gaan. Dit getuigt van een zodanige mate van onwelwillendheid en is zodanig onbegrijpelijk dat de rechter hiermee de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker heeft kunnen wekken.

Uitspraak

Wrakingskamer

zaaknummer: C/05/375954 / KG RK 20-150

Beslissing van 19 oktober 2020

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van

[verzoeker]

wonende te [woonplaats], Turkije

advocaat mr. B.M.E. Drykoningen

hierna te noemen:

verzoeker, strekkende tot de wraking van

mr. D.T. Boks,

rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het schriftelijke wrakingsverzoek van 6 september 2020;

-

de schriftelijke reactie van de rechter van 8 september 2020;

-

repliek van de verzoeker van 11 september 2020;

-

dupliek van de rechter van 17 september 2020;

-

de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 5 oktober 2020.

Bij de mondelinge behandeling was namens verzoeker aanwezig mr. Drykoningen, middels een telefoonverbinding. Eveneens aanwezig was mr. M. Dogan, namens [naam 1], zijnde de wederpartij van verzoeker in de onderliggende procedure. De rechter is, met een bericht van afmelding, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.

2 Het wrakingsverzoek

2.1

Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 367182 HAZA 20-108 tussen verzoeker en [naam 1]. Aan het verzoek legt verzoeker - samengevat - de volgende feiten ten grondslag. In de onderliggende zaak is enkele maanden geleden bepaald dat de mondelinge behandeling op 7 september 2020 zou plaatsvinden via Skype. Op 27 augustus 2020 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat de mondelinge behandeling toch fysiek zou worden gehouden. Dat was elf dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Verzoeker is gevestigd in [woonplaats] en de bestuurder van verzoeker, die bij de zitting aanwezig zou zijn, woont in [woonplaats]. Omdat in die periode reizigers uit Turkije in verband met de maatregelen tot bestrijding van het COVID-19 virus bij aankomst in Nederland tien dagen in quarantaine moeten, was het voor de bestuurder van verzoeker niet meer mogelijk om op tijd te zijn voor een fysieke zitting. In verband daarmee heeft (de advocaat van) verzoeker verzocht de zitting zoals aanvankelijk gepland via Skype te houden, dan wel een nieuwe datum voor een fysieke zitting te bepalen. De rechter heeft daarop beslist dat de zitting in fysieke vorm zou doorgaan en dat (de bestuurder van) verzoeker daaraan via een Skype-verbinding kon deelnemen. Daarop heeft (de advocaat van) verzoeker aan de rechtbank laten weten bezwaren daartegen te hebben omdat in de door de rechter bepaalde wijze van het houden van de zitting, naar hij stelt, een ongelijkwaardige behandeling van partijen is gelegen. Daarna is de rechter niet op haar beslissing teruggekomen.

Met betrekking tot voornoemde feiten zijn, de volgende e-mails van de advocaat van verzoeker en de rechtbank van belang:

Een e-mail van de rechtbank aan de advocaat van verzoeker van 27 augustus 2020 waarin, onder meer, het volgende staat:

“(…)

De behandelend rechter heeft tijdens de voorbereiding van voornoemde procedure besloten dat deze zaak niet via Skype maar fysiek zal worden behandeld.

(…)”

Een e-mail van de advocaat van verzoeker aan de rechtbank van 1 september 2020:

“(…)

Cliënte en haar bestuurder zijn gevestigd respectievelijk woonachtig in [woonplaats], Turkije. Vanwege de van overheidswege uitgevaardigde coronamaatregelen kan de bestuurder van cliënte niet vrij naar Nederland reizen, althans zou hij na aankomst tenminste 10 dagen in quarantaine moeten. Het is voor hem daarom niet mogelijk om op 7 september een fysieke zitting bij te wonen. Ik merk nog op dat het ook zonder coronamaatregelen wat kort-dag zou zijn geweest om de reis en het verblijf te regelen.

Ik verzoek u met de behandelende rechter te bespreken dat een fysieke zitting voor cliënte thans onmogelijk is. Primair verzoek ik de zitting zoals aanvankelijk gepland via Skype te laten doorgaan. Het alternatief is dat er een nieuwe datum wordt bepaald, maar dan blijft de vraag hoe het tegen dan met de coronamaatregelen staat.

(…)”

Een e-mail van de rechtbank aan de advocaat van verzoeker van 3 september 2020:

“(…)

De behandelend rechter heeft bepaald dat deze zitting fysiek doorgang zal vinden op 7 september om 13:00 uur. Gedaagde kan via de bijgevoegde skypelink vanuit Turkije deelnemen aan deze zitting.

(…)”

Een e-mail van de advocaat van verzoeker aan de rechtbank van 3 september 2020:

“(…)

Ik acht het in strijd met de equality of arms dat één procespartij fysiek aanwezig is en de andere procespartij het via een beeldverbinding moet doen. De communicatie is dan niet gelijkwaardig.

(…)”

Een e-mail van de rechtbank aan de advocaat van verzoeker van 4 september 2020:

“(…)

Naar aanleiding van onderstaande mail delen wij u mede dat de zitting fysiek zal plaatsvinden. Uw cliënt krijgt de gelegenheid om aan te sluiten via Skype als het niet mogelijk is om fysiek te verschijnen. Mocht u nog vragen hebben dan vernemen wij dit graag van u.

(…)”

Een e-mail van de advocaat van verzoeker aan de rechtbank van 4 september 2020:

“(…)

Is de beslissing om niettegenstaande mijn bezwaren betreffende schending van de beginselen van een eerlijk proces, de zitting als fysieke zitting door te laten gaan terwijl mijn cliënte redelijkerwijs niet in de gelegenheid is gesteld om de zitting fysiek bij te wonen, de beslissing van de behandelende rechter of is het een beslissing van een rolrechter c.q. griffiemedewerker?

(…)”

Een e-mail van de rechtbank aan de advocaat van verzoeker van 4 september 2020:

“(…)

Wanneer u aanhouding van de zitting wilt vragen dan moet dit doen met een gemotiveerd verzoek. In overleg met de rolrechter en de behandelend rechter bekijken wij dan of dit verzoek wordt gehonoreerd. Mocht u nog vragen hebben dan vernemen wij dit graag van u.

(…)”

Een e-mail van de advocaat van verzoeker aan de rechtbank van 4 september 2020:

“(…)

Ik stel allereerst vast dat u geen antwoord geeft op mijn vraag en verzoek u om mij alsnog te laten weten of het de behandelende rechter was die mijn bezwaren tegen een a priori onevenwichtige fysieke zitting heeft afgewezen. Als het niet de behandelende rechter was verzoek ik u om mijn bezwaren alsnog aan de behandelende rechter voor te leggen en mij te berichten wat het oordeel van de behandelende rechter is. Met alle respect voor de werkzaamheden van de griffie, ik wil weten wat het oordeel hierover is van de rechter die de zaak behandelt.

Ten tweede heb ik al in mijn e-mail van dinsdag 1 september aangegeven dat de bestuurder van mijn cliënte onmogelijk bij een fysieke zitting aanwezig kan zijn en dat ik primair verzoek om een Skype zitting voor beide partijen en dat er anders een nieuwe datum zal moeten worden bepaald.

Dat lijkt mij voldoende duidelijk en gemotiveerd.

(…)”

Een e-mail van de rechtbank aan de advocaat van verzoeker van 4 september 2020:

“(…)

Wij nemen altijd een beslissing in overleg met de rolrechter en dit geval met de behandelend rechter.

(…)”

2.2

Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker twijfelt aan de onpartijdigheid van de rechter omdat de rechter, ook toen zij bekend werd met de bezwaren van verzoeker daartegen, heeft volhard in haar beslissing om een fysieke zitting te houden waaraan (de bestuurder van) verzoeker via Skype kon deelnemen. De rechter heeft de bezwaren en de door verzoeker aangereikte oplossing om de zaak voor alle partijen via Skype te houden ongemotiveerd van tafel geveegd. Volgens verzoeker getuigt dat van een grote mate van onwelwillendheid. Volgens verzoeker zou met de beslissing van rechter de ene partij willens en wetens een processueel voordeel worden gegeven in een cruciale fase van de procedure, namelijk de mondelinge behandeling ter zitting. Voor verzoeker zou zijn aanwezigheid ter zitting via Skype ertoe leiden dat hij de rechter niet op dezelfde wijze kan benaderen als de wederpartij.

2.3

Daarnaast heeft de rechter volgens verzoeker blijk gegeven van een grote mate van onwelwillendheid door tot twee keer toe een gemotiveerd verzoek om uitstel van de zitting – een verzoek om uitstel als de zitting niet als Skype-zitting kon plaatsvinden – niet als zodanig te willen opvatten.

2.4

De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten. Zij heeft schriftelijk verweer gevoerd dat hierna, voor zover nodig, wordt besproken.

3 De beoordeling

3.1

Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.

3.2

De wrakingsgronden van verzoeker zien in de kern op 1) het zonder motivering afwijzen van een primair verzoek van verzoeker om de zitting via Skype te laten plaatsvinden en 2) een subsidiair verzoek van verzoeker om een uitstel van de zitting niet als zodanig te willen opvatten.

3.3

Het wettelijke uitgangspunt is dat een terechtzitting in fysieke vorm wordt gehouden. Op grond van artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid kan indien in verband met de uitbraak van COVID-19 onder meer in een burgerlijke zaak – wat de onderliggende zaak is – een mondelinge behandeling plaatsvinden middels een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel als het houden van een fysieke zitting niet mogelijk is.

3.4

In de onderhavige zaak was een fysieke zitting mogelijk, maar was het voor (de bestuurder van) verzoeker onmogelijk om daarbij aanwezig te zijn door de korte tijd tussen de beslissing van de rechter om de zitting, die eerst als Skype-zitting was gepland, toch fysiek te houden, en de zittingsdatum. Het ging om elf dagen. Omdat (de bestuurder van) verzoeker uit [woonplaats] moest komen en in die periode voor het inreizen vanuit Turkije een quarantaine van tien dagen was voorgeschreven was het voor haar niet mogelijk om op de zitting aanwezig te zijn. De (advocaat van) verzoeker heeft daarom tegen het houden van een fysieke zitting op de geplande datum bezwaar gemaakt. De rechter heeft nadat zij met dit bezwaar bekend werd, laten weten dat (de bestuurder van) verzoeker aan de zitting kon deelnemen via Skype. Voor een dergelijke, ook wel aangeduid als hybride, zitting, lijkt geen wettelijke basis te bestaan. Hierdoor zal voor het kunnen houden van een hybride zitting in een burgerlijke zaak als deze, toch wel ten minste de instemming van alle betrokkenen zijn vereist. Maar hoe dat ook zij, een beslissing over de wijze waarop een zitting zal gaan plaatsvinden is een procesbeslissing, die op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, ook niet als de motivering ervan gebrekkig is of zelfs geheel ontbreekt. Dat is alleen anders in het geval de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter (vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De wraking betreft hier echter niet de beslissing van de rechter om een hybride zitting te houden, maar in het daarin ongemotiveerd volharden nadat zij bekend werd met het principiële bezwaar daartegen van verzoeker. Verzoeker wilde zich op de dezelfde wijze kunnen richten tot de rechter als haar wederpartij. Dat is een terechte wens. De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter met die wens niet goed is omgegaan. De rechter heeft op een laat moment voor de zitting – elf dagen van tevoren – besloten om de Skype-zitting om te zetten in een fysieke zitting waardoor (de bestuurder van) verzoeker daarvoor niet tijdig meer naar Nederland kon komen. Vervolgens heeft (de advocaat van) verzoeker voorgesteld de zitting volledig, dus voor alle partijen, via Skype te houden. De rechter is daarop geheel niet ingegaan. Zonder nadere motivering heeft zij volhard in haar beslissing om de zitting als een fysieke, althans hybride, zitting door te laten gaan. Dit getuigt van een zodanige mate van onwelwillendheid en is, gelet op het aan de orde zijnde fundamentele belang van verzoeker om op een gelijke wijze als zijn wederpartij aanwezig te kunnen zijn op een (fysieke) zitting, zodanig onbegrijpelijk dat de rechter hiermee de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker heeft kunnen wekken. Het wrakingsverzoek is om die reden toewijsbaar.

3.5

Daaraan doet niet af dat, zoals de rechter als verweer heeft aangegeven, zij aan verzoeker de mogelijkheid heeft geboden om uitstel van de zitting te vragen. In dat verband wijst zij op een van haar hiervoor aangehaalde e-mails waarin staat dat verzoeker dit dan met een gemotiveerd verzoek moet doen. Verzoeker had echter reeds meermaals om uitstel verzocht, zij het voorwaardelijk, voor het geval dat de rechter zijn verzoek om een Skype-zitting niet zou honoreren. In dat licht is onbegrijpelijk de suggestie van de rechter in de betreffende e-mail om dan maar een gemotiveerd verzoek te doen. Ook dit getuigt van een grote mate van onwelwillendheid jegens verzoeker, waarvoor geen enkele, kenbare, aanleiding was.

4 De beslissing