Home

Rechtbank Gelderland, 22-01-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:315, 327653

Rechtbank Gelderland, 22-01-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:315, 327653

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
22 januari 2018
Datum publicatie
25 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:315
Formele relaties
Zaaknummer
327653

Inhoudsindicatie

De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, nu de werkelijke verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is. De minderjarigen zijn vermagerd en verwaarloosd aangetroffen op een camping in Nederland. Het is de rechtbank genoegzaam gebleken dat de minderjarigen in de thuissituatie gedurende een lange periode slachtoffer en getuige zijn geweest van ernstige fysieke en geestelijke mishandeling en verwaarlozing door de ouders. Er is geen perspectief op terugkeer naar de ouders. Beëindiging van het ouderlijk gezag op grond van artikel 1:266 BW.

Uitspraak

beschikking

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Zutphen

Zaaknummer : C/05/327653 / FZ RK 17-2551

datum uitspraak: 22 januari 2018

in de zaak van:

gevestigd te Arnhem,

betreffende

hierna te noemen [kind 1] ,

[naam kind 2] , geboren op [datum] 2010 te [plaatsnaam] , Duitsland,

hierna te noemen [kind 2] ,

[naam kind 3] , geboren op [datum] 2016 te [plaatsnaam] , Duitsland,

hierna te noemen [kind 3] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

per adres: P.I. Zwolle, Postbus 40033, 8004 DA Zwolle,

advocaat: mr. R.E.F. Bergwerf Bok te Arnhem,

per adres: P.I. Arnhem, Postbus 335, 6800 AH Arnhem,

advocaat: mr. C.H.J. Willemsen te Arnhem,

gevestigd te Doetinchem.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 11 oktober 2017, ingekomen bij de griffie op 12 oktober 2017;

- het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 11 december 2017.

Op 19 december 2017 heeft de meervoudige kamer de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord is:

- de moeder, bijgestaan door mr. Bergwerf Bok voornoemd en de heer Engels, tolk in de Duitse taal,

- de vader, bijgestaan door mr. Willemsen voornoemd en mevrouw Teulings, tolk in de Duitse taal,

- een vertegenwoordigster van de Raad,

- een vertegenwoordiger van de GI.

De feiten

Bij mondelinge beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 22 juli 2017 (op schrift gesteld op 25 juli 2017) is de GI belast met de voorlopige voogdij over de minderjarigen voor de duur van drie maanden en is de behandeling van het verzoek de ouders te schorsen in de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarigen aangehouden tot de terechtzitting van 2 augustus 2017.

Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 2 augustus 2017 zijn de ouders in de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarigen geschorst voor een periode van twaalf weken, te weten tot 25 oktober 2017, en is bepaald dat de schorsing ook na voormelde datum doorloopt wanneer voor die datum bij de rechtbank een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag is ingediend. De schorsing loopt dan door totdat op dit verzoek tot beëindiging van het gezag zal zijn beslist.

Op 12 oktober 2017 heeft de Raad een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag ingediend.

Beide ouders verblijven thans in het huis van bewaring. De minderjarigen zijn ondergebracht op geheime adressen.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de ouders over de minderjarigen te beëindigen en de GI tot voogdes over de minderjarigen te benoemen.

De Raad stelt – kort samengevat – dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, en dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn. De bedreiging voor de minderjarigen, met name bij [kind 1] , bestaat uit ernstige lichamelijke en psychische mishandeling en verwaarlozing door de ouders. Uit de onderzoeken door het ziekenhuis is gebleken dat [kind 1] structureel mishandeld is en gedurende een periode van in ieder geval een aantal maanden te weinig voeding heeft gekregen. Ook bij [kind 3] en [kind 2] waren er signalen van ondervoeding aanwezig. Uit de verhalen van de minderjarigen en de wijze waarop de minderjarigen met elkaar omgaan wordt duidelijk dat er bij [kind 1] sprake is geweest van een uitzonderingspositie binnen het gezin; hij werd door de ouders en zijn zusjes behandeld als een “zwijn”. [kind 1] werd op de camping opgesloten in een kussenkist en met tie-wraps vastgebonden. [kind 1] geeft daarbij zelf aan dat hij ook vastgebonden vervoerd werd in de auto en dat hij, toen het gezin nog in een huis woonde, regelmatig op het balkon moest staan. Hij werd uitgescholden en fysiek mishandeld. Bij [kind 2] en [kind 3] zijn niet direct signalen van fysieke mishandeling geconstateerd, maar wel is naar voren gekomen dat de wijze waarop de ouders hen betrokken hebben bij de mishandelingen, zeker psychische mishandeling genoemd mag worden.

Zij zijn getuigen geweest van de fysieke mishandelingen van [kind 1] , opsluiting van [kind 1] en zij zijn door de ouders actief betrokken bij het buitensluiten van [kind 1] .

De Raad brengt in zijn rapport naar voren dat de ouders de verantwoordelijkheid van hun aanpak van [kind 1] buiten zichzelf leggen. De ouders geven als oorzaak aan dat er bij [kind 1] sprake is van gedragsproblemen; hij zou reeds enkele jaren manipulatief en uitdagend gedrag laten zien. Zij hebben hiervoor geen hulp gezocht, gezien het feit dat de moeder voortvluchtig is voor een gevangenisstraf in Duitsland. De ouders zijn eerder veroordeeld voor kindermishandeling van de oudste zoon van de moeder en zij hebben hiervoor een gevangenisstraf van 2,5 jaar gekregen, welke de moeder nog moet uitzitten.

Alle drie de minderjarigen zijn door toedoen van de ouders getraumatiseerd en beschadigd, mogelijk voor de rest van hun leven. De ouders geven geen enkele erkenning voor de ernst van hun daden en geven omliggende problemen als excuus van hun gedrag. De Raad is dan ook van mening dat de minderjarigen onder geen enkele voorwaarde meer bij één van de ouders mag verblijven.

Op dit moment verblijven de minderjarigen in een gezinshuis, waar observatie plaats zal vinden. Dit verblijf verloopt goed en de minderjarigen zijn inmiddels gewend. Ook leren zij de Nederlandse taal en gaan zij naar school. De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de minderjarigen in ieder geval voor langere tijd samen in het gezinshuis kunnen verblijven. Wat de Raad betreft ligt het perspectief van de minderjarigen dan ook in Nederland, te meer nu uit informatie van het Jugendamt in Duitsland naar voren is gekomen dat plaatsing bij familie in Duitsland door hen niet als wenselijk wordt beoordeeld, nu de familie mogelijk een rol heeft gehad in het vluchten van ouders en zij in het verleden de oudste zoon van de moeder niet in bescherming hebben genomen tegen de ouders, en er geen geschikte pleeggezinnen beschikbaar zijn in Duitsland waar de minderjarigen samen kunnen opgroeien. De Raad stelt dat de minderjarigen, gelet op alle gebeurtenissen en ontwikkelingen, behoefte hebben aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief. Om die reden acht de Raad het in het belang van de minderjarigen dat het gezag van de ouders wordt beëindigd en dat de GI met de voogdij over hen wordt belast.

Het standpunt van de moeder

Het standpunt van de vader

Het standpunt van de GI

De beoordeling

De beslissing

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;