Home

Rechtbank Gelderland, 28-03-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2952, C/05/313522 / HA ZA 16-659

Rechtbank Gelderland, 28-03-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2952, C/05/313522 / HA ZA 16-659

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
28 maart 2018
Datum publicatie
4 juli 2018
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:2952
Zaaknummer
C/05/313522 / HA ZA 16-659

Inhoudsindicatie

Geen beroepsfout advocaat. Advocaat pas in hoger beroep bij zaak betrokken. Processtrategie niet onjuist. Geen causaal verband tussen gestelde schade en eventuele fout.

Uitspraak

vonnis

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/313522 / HA ZA 16-659

Vonnis van 28 maart 2018

in de zaak van

1 [Eiser sub 1] ,

[woonplaats] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

STEPTWO B.V.,

statutair gevestigd te Den Haag,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

OXEYE B.V.,

statutair gevestigd te Den Haag,

eiseressen,

advocaat mr. W.M. Schonewille te Den Haag,

tegen

1. de maatschap

[naam maatschap] ,

gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,

2. [gedaagde sub 2],

[woonplaats] ,

3. [gedaagde sub 3],

[woonplaats] ,

4. [gedaagde sub 4],

[woonplaats] ,

5. [gedaagde sub 5],

[woonplaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten.

Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [Eisers] worden genoemd. Eiseres sub 1 zal hierna [Eiser sub 1] worden genoemd en eiseressen sub 2 en 3 gezamenlijk de Vennootschappen.

Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd. Gedaagde sub 2 zal hierna [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 5 april 2017;

- de akte wijziging van eis van de zijde van [Eisers] ;

- het proces-verbaal van comparitie van 31 oktober 2017.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[gedaagde sub 2] is advocaat. Hij heeft, tezamen met zijn kantoorgenoot mr. [naam] (hierna: [kantoorgenoot A] ), [Eiser sub 1] bijgestaan in een geschil met haar ex-echtgenoot de heer [naam ex-echtgenoot] . [gedaagde sub 2] participeert met [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en destijds ook met [gedaagde sub 5] als maat in de maatschap [naam maatschap] .

2.2.

[Eiser sub 1] en [naam ex-echtgenoot] zijn met elkaar gehuwd geweest op huwelijkse voorwaarden, waarin een periodiek verrekenbeding was opgenomen. [Eiser sub 1] en [naam ex-echtgenoot] waren gezamenlijk eigenaar van twee appartementsrechten aan de [straatnaam + huisnummer] te [plaats] (hierna: KEK 194 en 195). In 1997 zijn [Eiser sub 1] en [naam ex-echtgenoot] feitelijk uit elkaar gegaan. Tot 1 januari 2003 waren zij vennoten van de vennootschap onder firma De [Eiser sub 1] Groep.

2.3.

[Eiser sub 1] is directeur-enig aandeelhouder van Step Two B.V. (opgericht 1 januari 1997) en Oxeye B.V. (opgericht 20 maart 1998) en vanaf 1 januari 2003 tevens directeur-eigenaar van de eenmanszaak [Eiser sub 1] Groep (hierna: DKG).

2.4.

Bij beschikking van 6 april 2005 heeft de rechtbank Den Haag de echtscheiding tussen [Eiser sub 1] en [naam ex-echtgenoot] uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 15 september 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.5.

Tussen [Eiser sub 1] en [naam ex-echtgenoot] is op enig moment een geschil ontstaan over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk.

2.6.

[naam ex-echtgenoot] is hierover een procedure gestart bij de rechtbank Den Haag. [Eiser sub 1] is in deze procedure bijgestaan door mr. R. van Biezen, advocaat te Leidschendam.

2.7.

De kern van het tussen [Eiser sub 1] en [naam ex-echtgenoot] aanhangige geschil was of er tussen hen een overeenkomst tot verdeling van de gemeenschappelijke eigendommen en tot verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden tot stand was gekomen.

[naam ex-echtgenoot] stelde zich in conventie op het standpunt dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen en dat hij en [Eiser sub 1] nog met elkaar dienden te verdelen en verrekenen. [naam ex-echtgenoot] maakte jegens [Eiser sub 1] aanspraak op de helft van de overwaarde van KEK 194 en 195 en op de helft van de waarde van het te verrekenen vermogen op grond van het niet nagekomen periodiek verrekenbeding van hun huwelijkse voorwaarden. [Eiser sub 1] stelde zich in conventie op het standpunt dat er tussen haar en [naam ex-echtgenoot] een overeenkomst tot stand was gekomen met betrekking tot KEK 194 en 195 en dat er tussen haar en [naam ex-echtgenoot] , tegen finale kwijting over en weer verdeeld en verrekend was. [Eiser sub 1] stelde zich in voorwaardelijke reconventie op het standpunt dat, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen, de door haar betaalde verbouwingskosten voor KEK 194 en 195 en een aantal overige posten (onder meer geleden schade wegens verwijtbaar handelen van [naam ex-echtgenoot] in DKG en de Vennootschappen) met de vorderingen van [naam ex-echtgenoot] verrekend moesten worden. Zij vorderde in voorwaardelijke reconventie om een deskundige te benoemen om de door haar geleden schade vast te stellen.

2.8.

Op 8 november 2006 heeft de rechtbank Den Haag een vonnis gewezen. Dit vonnis betrof een tussenvonnis in conventie en een eindvonnis in voorwaardelijke reconventie.

In conventie is als volgt geoordeeld:

“4.6. Gezien het voorgaande staat, behoudens door [naam ex-echtgenoot] te leveren tegenbewijs, vast dat partijen in 2003 overeenstemming hebben bereikt over toedeling van de panden 194 en 195 aan [Eiser sub 1] zonder vergoeding aan [naam ex-echtgenoot] wegens overbedeling. [naam ex-echtgenoot] wordt in de gelegenheid gesteld om desgewenst tegenbewijs te leveren, zoals hij in algemene zin heeft aangeboden.

4.7.

Indien [naam ex-echtgenoot] er niet in slaagt tegenbewijs te leveren dienen de vorderingen in conventie geheel te worden afgewezen omdat niet is gesteld dat partijen naast de panden 194 en 195 nog andere goederen gezamenlijk in eigendom hebben en de gevorderde vergoeding wegens overbedeling afstuit op de overeenkomst tussen partijen.”

In voorwaardelijke reconventie is als volgt geoordeeld:

“4.8. In dit stadium van de procedure staat nog niet vast of aan de voorwaarde voor de vordering in reconventie is voldaan. De vordering in reconventie kan echter hoe dan ook niet worden toegewezen omdat [Eiser sub 1] wel motiveert dat en op welke gronden zij meent op [naam ex-echtgenoot] vorderingen te hebben, maar geen concrete bedragen heeft gevorderd. Voor de vordering zoals zij deze heeft geformuleerd ontbreekt een grondslag.”

In het dictum van voormeld vonnis is [naam ex-echtgenoot] in conventie toegelaten tot het leveren van tegenbewijs en is de vordering in voorwaardelijke reconventie van [Eiser sub 1] afgewezen.

2.9.

Bij dagvaarding van 6 februari 2007 heeft mr. Van Biezen namens [Eiser sub 1] hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis in voorwaardelijke reconventie van de rechtbank van 8 november 2006. Deze procedure kreeg bij het hof rolnummer 105.007.746 (hierna: hofprocedure I). Na het aanbrengen van de zaak is door mr. Van Biezen geen memorie van grieven genomen waardoor de zaak is verwezen naar de slaaprol en daarna ambtshalve is geroyeerd.

2.10.

Op 23 juli 2008 heeft de rechtbank Den Haag in conventie een eindvonnis gewezen, waarin als volgt is geoordeeld:

“2.11. Het door [naam ex-echtgenoot] geleverde tegenbewijs heeft onvoldoende twijfel doen ontstaan aan de in het tussenvonnis voorshands aangenomen juistheid van de stellingen van [Eiser sub 1] , zodat hij daarin niet is geslaagd. Zoals overwogen in het tussenvonnis onder 4.7 heeft dat als gevolg dat de vorderingen in conventie geheel moeten worden afgewezen.”

2.11.

Bij dagvaarding van 13 oktober 2008 heeft [naam ex-echtgenoot] hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis in conventie van de rechtbank van 23 juli 2008. Deze procedure kreeg bij het hof rolnummer 200.016.334 (hierna: hofprocedure II). Na het aanbrengen van de zaak heeft [naam ex-echtgenoot] op 17 februari 2009 een memorie van grieven ingediend.

2.12.

[Eiser sub 1] is in hofprocedure II, waarin zij de verwerende partij was, eerst bijgestaan door mr. J.D. [naam advocaat] , advocaat te Den Haag. Op 26 mei 2009 heeft mr. [naam advocaat] in deze procedure namens [Eiser sub 1] een memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel ingediend. Daarin vorderde zij voorwaardelijk betaling van € 147.237,09, zijnde de helft van de door haar betaalde verbouwingskosten van KEK 194 en 195, en onvoorwaardelijk een schadevergoeding van € 120.872,59, wegens door [naam ex-echtgenoot] gemaakte fouten in DKG, Oxeye en Step Two, alsmede medewerking van [naam ex-echtgenoot] tot vrijgave van het depot bij de ABN AMRO bank.

2.13.

Op 29 oktober 2009 heeft [naam ex-echtgenoot] in die procedure een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen. Daarna is arrest bepaald.

2.14.

[Eiser sub 1] is in de loop van 2010 van advocaat gewisseld. Zij heeft [gedaagde sub 2] en [kantoorgenoot A] opdracht gegeven om haar als advocaat bij te staan, omdat mr. [naam advocaat] zijn praktijk als advocaat neerlegde.

2.15.

Bij brief van 18 november 2010 heeft [gedaagde sub 2] onder meer het volgende aan mr. [naam advocaat] geschreven:

“In deze zaak is in een tussenvonnis van 8 november 2006 de geheel voorwaardelijke reconventie door de rechtbank naar de prullenbak verwezen. Van het reconventionele gedeelte van het vonnis is de vrouw in hoger beroep gegaan, omdat het een eindvonnis betrof in reconventie. Dat hoger beroep is aangebracht bij het Gerechtshof en die zaak is verwezen naar de slaaprol en volgens mij staat die zaak daar nog steeds.

Vervolgens zie ik dat van de zijde van de vrouw in de memorie van 26 mei 2009 een memorie van grieven wordt geproduceerd in een zaak en ten aanzien van een materie, waarvan dat volgens mij niet kan. Immers, het reconventionele gedeelte der eerste instantie wordt behandeld onder een ander rolnummer. Vervolgens zie ik dat van de zijde van de man daar weer op geantwoord wordt. Ik ga er vooralsnog ook van uit dat er nog geen rolvoeging of anderszins enige voeging heeft plaatsgevonden. Het voorgaande brengt de facto met zich mede dat al hetgeen betrekking heeft op het eindvonnis van de rechtbank, gewezen in reconventie, de facto in deze lopende procedure buiten beschouwing dient te blijven. Deelt u deze mening. Zo ja, dan ben ik voornemens een akte te nemen, ten einde het Hof hierop te attenderen.”

2.16.

Bij brief van 18 november 2010 heeft [gedaagde sub 2] onder meer het volgende aan [Eiser sub 1] geschreven:

“Hierbij zend ik u een afschrift van mijn schrijven d.d. heden aan mr. [naam advocaat] . In grote lijnen komt het gestelde in mijn brief aan mr. [naam advocaat] overeen met hetgeen u en ik hebben besproken.

Voorts heb ik u medegedeeld dat ik u bereid ben bij te staan en de Raad voor Rechtsbijstand een nieuwe toevoeging zal vragen, teneinde mr. [naam advocaat] te kunnen opvolgen als raadsman. (…)

Voorts verzoek ik u mij in elk geval per e-mail, dan wel anderszins te berichten dat u met deze gang van zaken instemt en eveneens instemt met de gang van zaken, zoals ik die heb beschreven in mijn brief aan mr. [naam advocaat] .

Ten slotte vermeld ik dat wanneer wij deze zaak doorzetten zoals hierboven omschreven en zoals beschreven in de brief aan mr. [naam advocaat] , ik toch voorlopig niet meer dan 10 uren aan deze zaak zal hoeven te besteden. Ik ga er hierbij van uit dat dit mijn werkzaamheden zullen zijn tot het tijdstip waarop het Hof over deze zaak heeft geoordeeld. Daarna zullen wij verder hebben te bezien in hoeverre verdere actie ondernomen moet worden. Wel zult u mij nog een lijstje doen toekomen van schadeposten waarvoor u uw gewezen echtgenoot aansprakelijk wenst te houden. Ik zal hem dan in elk geval een aangetekende brief versturen, ten einde eventuele verjaring te stuiten.”

2.17.

Bij brief van 21 november 2010 heeft [Eiser sub 1] , voor zover van belang, het volgende aan [gedaagde sub 2] geschreven:

“Allereerst wil ik u nog bedanken dat u mijn zaak wil overnemen in dit stadium.”

2.18.

Op 30 november 2010 heeft [gedaagde sub 2] namens [Eiser sub 1] een akte in hofprocedure II genomen, waarin onder meer het volgende is vermeld:

“In deze zaak is in eerste instantie een tussenvonnis gewezen op 8 november 2006. In dat vonnis is de voorwaardelijke reconventie door de rechtbank afgewezen. [Eiser sub 1] is daarvan in beroep gegaan en dat hoger beroep is aangebracht bij Uw Gerechtshof, vervolgens naar de slaaprol gegaan en vervolgens geroyeerd. Deze kwestie kan dus opnieuw ter rolle worden aangebracht.

Het voorgaande brengt met zich mee, dat het aanvoeren van grieven tegen het reconventioneel gewezen eindvonnis van 8 november 2006 in deze procedure niet op zijn plaats is. Het Hof behoeft en kan daarop derhalve geen acht slaan.”

2.19.

Bij brief van 24 mei 2011 aan [naam ex-echtgenoot] heeft [gedaagde sub 2] namens [Eiser sub 1] onder meer meegedeeld dat [naam ex-echtgenoot] jegens [Eiser sub 1] toerekenbaar is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van de overeenkomst Oxalis/ [naam] , de boekhouding van DKG, Oxalis en Step Two en het uithollen van het depot. Daarbij is meegedeeld dat het doel van de brief is de verjaring van de aanspraken van [Eiser sub 1] te stuiten.

2.20.

Op 13 september 2011 heeft het hof in hofprocedure II een tussenarrest gewezen, waarin, voor zover van belang, het volgende is geoordeeld:

“29. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen volgt dat er tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. (…)

30. Tussen partijen moet hun eenvoudige gemeenschap nog worden verdeeld en dient te worden vastgesteld de verrekeningvordering uit hoofde van het niet nagekomen periodiek verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden. (…)

31. Het hof verzoekt beide partijen een boedelbeschrijving op te stellen met betrekking tot hetgeen tot de eenvoudige gemeenschap behoort. (…)

32. (…) Partijen dienen over en weer opgave te doen van het te verrekenen vermogen. (…)

37. Het hof acht het noodzakelijk dat er een comparitie van partijen zal plaatsvinden voor het in kaart brengen van het verdere verloop van de procedure.

38. Veertien dagen voor de comparitie van partijen dienen partijen de hiervoor vermelde gegevens in het geding te brengen zoals overwogen in rechtsoverwegingen 31 tot en met 34.”

2.21.

De comparitie van partijen bij het hof in hofprocedure II was aanvankelijk bepaald op 30 januari 2012. Deze is uitgesteld in verband met een ziekenhuisopname van [Eiser sub 1] . Voorafgaand aan de comparitie is door [gedaagde sub 2] namens [Eiser sub 1] bij brieven van 10 februari 2012 en 8 mei 2012 een groot aantal producties in het geding gebracht. De comparitie heeft uiteindelijk op 22 mei 2012 plaatsgevonden, waarna de zaak is verwezen naar de rol van 3 juli 2012 voor akte overlegging stukken door beide partijen en voor incident voeging aan de zijde van [Eiser sub 1] .

2.22.

Op 3 juli 2012 heeft [gedaagde sub 2] namens [Eiser sub 1] in (slapende) hofprocedure I een akte genomen, waarin hij het hof verzocht om deze procedure te hervatten. Op diezelfde datum heeft [gedaagde sub 2] namens [Eiser sub 1] in hofprocedure II een incidentele conclusie tot voeging (met hofprocedure I) tevens houdende overlegging producties genomen.

2.23.

Bij rolbeslissing van het hof van 3 juli 2012 is het verzoek om voeging afgewezen.

2.24.

Op 7 augustus 2012 heeft [gedaagde sub 2] namens [Eiser sub 1] in hofprocedure I een akte, tevens memorie van grieven met vermeerdering van eis en incidentele conclusie tot voeging genomen, waarin hij het hof heeft verzocht om deze procedure te hervatten, de grieven met een vermeerdering van eis heeft ingediend en heeft verzocht de beide procedures te voegen. Op diezelfde datum heeft hij namens [Eiser sub 1] in hofprocedure II een akte genomen waarin hij heeft verzocht de beide zaken samen te behandelen en de inhoud van de in hofprocedure I genomen akte van 7 augustus 2012 als herhaald en ingelast te beschouwen.

2.25.

Op 18 september 2012 heeft rolvoeging van de beide hoger beroepsprocedures plaatsgevonden en is arrest bepaald.

2.26.

Op 13 augustus 2013 heeft het hof in beide procedures een eindarrest gewezen, waarin het volgende is geoordeeld:

“Bij memorie van grieven in de zaak met rolnummer 105.007.746 [hofprocedure I; rb] heeft de vrouw haar eis in reconventie in eerste aanleg vermeerderd. De man heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Het hof overweegt als volgt. Het hof acht de wijze waarop de vrouw procedeert in strijd met een goede procesorde. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 8 november 2006. De zaak is vervolgens op de parkeerrol geplaatst en ambtshalve geroyeerd. In de zaak met rolnummer 200.016.334 [hofprocedure II; rb] heeft de vrouw incidenteel geappelleerd. Daarna dient de vrouw na voeging in de zaak met rolnummer 105.007.746 van grieven, met vermeerdering van eis. De vooromschreven gang van zaken heeft tot gevolg dat de vrouw hetzelfde geschil tweemaal aan dezelfde rechter voorlegt en in de laatste zaak daaraan een vermeerdering van eis verbindt. Het hof zal dan ook de grieven in de zaak met rolnummer 105.007.746 –daaronder begrepen de vermeerdering van eis- buiten bespreking laten en zich beperken tot de grieven in het incidenteel appel van de vrouw in de zaak met rolnummer 200.106.334. (…)

Beoordeling van het hoger beroep

(…)

5. De vrouw erkent dat zij aan de man dient te vergoeden het meervermelde bedrag van € 289.180,-, maar zij stelt dat zij op haar beurt van de man diverse bedragen te vorderen heeft, waardoor de man in haar visie na verrekening aan haar een bedrag verschuldigd is. (…)

6. Voor het bedrag dat zij van de man te vorderen zou hebben, verwijst de vrouw naar de bijlagen bij akte overlegging producties en dat is een bedrag van (voorlopig)

€ 1.313.491,07. Zoals reeds overwogen is dat een vermeerdering van eis, die nu de man daar uitdrukkelijk bezwaar tegen heeft gemaakt als te laat moet worden aangemerkt. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen is het hof van oordeel dat de vrouw handelt in strijd met een goede procesorde.

7. In voorwaardelijke reconventie vordert de vrouw van de man een bedrag van

€ 147.237,09 ter zake van door haar betaalde verbouwingen aan de voormelde gemeenschappelijke appartementen. De vrouw heeft de hoogte van haar onderhavige vordering in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man niet nader met justificatoire bescheiden onderbouwd. De man stelt zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat de verbouwing meer dan € 80.000,- heeft gekost. (…) Het hof zal daarvan uitgaan, zodat de vrouw van de man te vorderen heeft een bedrag van € 40.000,-. (…)

8. In reconventie vordert de vrouw een aantal bedragen aan schadevergoeding waarvan zij stelt dat zij die heeft betaald dan wel heeft gederfd vanwege volgens haar verwijtbare handelingen van de man in ondernemingen van haar, die echter in de vorm van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid worden geëxploiteerd. Anders dan de man meent, vordert de vrouw geen betaling van die bedragen aan deze BV’s, maar aan zich in privé. Uit de stukken blijkt dat de door de vrouw gevorderde bedragen enerzijds door haar gestelde door deze rechtspersonen betaalde bedragen zijn en anderzijds door haar in die ondernemingen gestelde gederfde inkomsten. Daargelaten dat de man bestrijdt dat hij verwijtbaar binnen die rechtspersonen heeft gehandeld als door de vrouw gesteld, gaat het hier in wezen om vorderingen van de vrouw jegens deze rechtspersonen. Voor zover de vrouw ten behoeve van deze rechtspersonen bedragen heeft betaald of inkomsten uit die rechtspersonen heeft gedorven, zal zij die bedragen van deze rechtspersonen dienen te vorderen. Voor zover de man ter zake jegens deze rechtspersonen onrechtmatig heeft gehandeld of toerekenbaar tekort is geschoten, heeft een rechtspersoon een vordering jegens de man. De vorderingen in reconventie van de vrouw onder a, b, d en e moeten mitsdien worden afgewezen.”

Het hof heeft vervolgens de bestreden vonnissen van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende, [Eiser sub 1] veroordeeld tot betaling van € 289.180,00 aan [naam ex-echtgenoot] , [naam ex-echtgenoot] veroordeeld tot betaling van € 40.000,00 aan [Eiser sub 1] en partijen veroordeeld om mee te werken aan de opheffing van het depot, aldus dat het saldo daarvan aan [Eiser sub 1] wordt uitgekeerd.

2.27.

[Eiser sub 1] heeft vervolgens cassatieadvies ingewonnen bij een cassatieadvocaat.

2.28.

Bij brief van 18 december 2013 heeft [Eiser sub 1] [gedaagden] aansprakelijk gesteld, omdat [Eiser sub 1] van mening is dat [gedaagde sub 2] en [kantoorgenoot A] haar belangen niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot hebben behartigd.

2.29.

Op 22 januari 2014 respectievelijk 30 januari 2014 hebben [Eisers] en [naam ex-echtgenoot] een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten. Hierin is voor zover van belang het volgende bepaald:

“1. (…) ontvangt [naam ex-echtgenoot] € 185.000,--. (…);

2. [Eiser sub 1] en de vennootschappen Step2 B.V., Oxeye B.V. en de v.o.f. De [Eiser sub 1] Groep, verlenen finale kwijting aan [naam ex-echtgenoot] en zullen derhalve geen aanspraak maken op enige vergoeding, uit welke hoofde dan ook, van [naam ex-echtgenoot] ;

3. [naam ex-echtgenoot] verleent na ontvangst van het bedrag van € 185.000,-- finale kwijting aan [Eiser sub 1] en aan Step2 B.V., Oxeye B.V. en de v.o.f. De [Eiser sub 1] Groep. [naam ex-echtgenoot] zal na ontvangst van dit bedrag uitdrukkelijk afstand doen van eventuele verdere aanspraken die voortvloeien uit het arrest van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 13 augustus 2013;

4. uitvoering van deze overeenkomst strekt derhalve tot finale kwijting over en weer van al hetgeen partijen uit hoofde van hun (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk, eenvoudige gemeenschap, (zakelijke) samenwerking of anderszins van elkaar te vorderen mochten hebben. (…)”

3 Het geschil

4 De beoordeling

5 Conclusie

6 De beslissing