Home

Rechtbank Gelderland, 21-12-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7972, AWB 15/7057

Rechtbank Gelderland, 21-12-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7972, AWB 15/7057

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
21 december 2015
Datum publicatie
21 december 2015
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2015:7972
Zaaknummer
AWB 15/7057

Inhoudsindicatie

De aan het café grenzende woning is geen dienst- of bedrijfswoning dan wel een woning die deel uitmaakt van de inrichting (haar- en beautysalon). De geluidsnorm uit artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit is daarom van toepassing. Verweerder heeft naar voorlopig oordeel de last terecht op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit opgelegd. Onder afweging van de betrokken belangen, onder meer dat verzoeker 12 keer per jaar een ontheffing krijgt en voor dit jaar nog 3 keer gebruik kan maken van een ontheffing, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de derde-partij bij handhaving van de geluidsnorm zwaarder weegt dan het belang van verzoeker. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 15/7057

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. P.J.G. Poels),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker, exploitant van [de inrichting] (hierna: de inrichting), gelegen aan het adres [adres] in [vestigingsplaats] , onder oplegging van een last onder dwangsom van € 5.000 per geconstateerde overtreding (maximaal € 50.000) gelast direct na inwerkingtreding van dit besluit te voldoen aan de geluidnormen uit artikel 2.17 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Verzoeker kan hieraan voldoen door het muziekgeluid afkomstig van de inrichting aan te passen aan de normen van de tabel 2.17a van het Activiteitenbesluit.

Bij uitspraak van 2 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Bij besluit van 2 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de bestreden last onder dwangsom zo spoedig mogelijk buiten werking wordt gesteld en de daarmee samenhangende invorderingsbesluiten zo spoedig mogelijk worden geschorst.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.R. Bolhuis-de Boer, R.M. Willemse en R.W.M. Fréhé.

Verder is [derde-partij] , derde-partij, verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.

3. Verzoeker (exploitant van de inrichting) vraagt om een voorlopige voorziening omdat hij er van overtuigd is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden, nu verweerder niet heeft erkend dat het overgangsrecht zoals neergelegd in artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit van toepassing is. De nadelige gevolgen van het bestreden besluit zijn substantieel. Sinds 2013 heeft verzoeker te lijden aan lasten onder dwangsom. Verzoeker mag nog maar een beperkt aantal keren per jaar feesten, partijen, thema-avonden etc. met discotheek (disc jockey) organiseren. Inmiddels heeft verzoeker zich genoodzaakt gevoeld de huurovereenkomst van zijn inrichting (voorwaardelijk) op te zeggen omdat het financieel niet mogelijk is de inrichting met beperkte activiteiten (12 keer per jaar) voort te zetten. Verzoeker heeft € 20.000 geïnvesteerd in maatregelen om de overdracht van geluid naar de aanliggende woningen, waaronder de woning van verzoeker, te beperken. Verzoeker noch de eigenaar van de inrichting heeft voldoende middelen om een box-in-box constructie in de inrichting aan te brengen om binnen de gestelde geluidsnorm te blijven.

4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker belang heeft bij de continuïteit van zijn inrichting. Zijn onderneming wordt bedreigd als hij niet regelmatig feesten en partijen kan organiseren met overschrijding van de geluidsnorm. De door verweerder aan verzoeker verstrekte ontheffing om 12 keer per jaar de geluidsnorm te overschrijden is voor verzoeker onvoldoende. Gelet hierop is de continuïteit van de onderneming van verzoeker in het geding.

5. Ingevolge artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit zijn voor inrichtingen waarop onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van de artikelen 2.17 en 2.18, het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer of het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer van toepassing waren, de waarden uit de artikelen 2.17, 2.18 dan wel 2.19 niet van toepassing op de gevel van respectievelijk in een dienst- of bedrijfswoning dan wel een woning die deel uitmaakt van een inrichting.

In de toelichting op artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit staat:

“In het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer en het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer viel een dienst- of bedrijfswoning van een derde niet onder de definitie van het begrip woning. Dit bracht met zich mee dat deze dienstwoningen akoestisch niet beschermd waren tegen het geluid van inrichtingen die onder de werking van de voornoemde besluiten vielen. Om te voorkomen dat deze woningen door de inwerkingtreding van dit besluit wel beschermd worden, hetgeen een aanscherping zou betekenen voor die inrichtingen, is als overgangsbepaling opgenomen dat de betreffende woningen ten opzichte van die inrichtingen niet beschermd worden.”

5.1

Voor de inrichting was voorafgaande aan de inwerkingtreding van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer van toepassing. De waarden uit de artikelen 2.17, 2.18 en 2.19 zijn op grond van het overgangsrecht niet van toepassing in een dienst- of bedrijfswoning dan wel een woning die deel uitmaakt van een inrichting. De in geding zijnde last betreft de overschrijding van de waarden uit artikel 2.17 in de (boven)woning [adres] . Deze woning ligt boven het bedrijfspand [adres] , waarin de partner van [derde-partij] (verzoeker om handhaving) een haar- en beautysalon heeft. [derde-partij] woont samen met zijn partner in de (boven)woning. Verzoeker is van mening dat de (boven)woning [adres] een dienst- of bedrijfswoning is dan wel een woning die deel uitmaakt van de inrichting (haar- en beautysalon) als bedoeld in artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit waardoor de geluidsnormen van artikel 2.17 van Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn.

5.2

Met verweerder is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat gelet op de feitelijke situatie geen sprake is van een dienst- of bedrijfswoning dan wel een woning die deel uitmaakt van een inrichting als bedoeld in artikel 6.15 van het Activiteitenbesluit. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het gelet op de aard van de bedrijfsmatige werkzaamheden niet noodzakelijk is om boven de haar- en beautysalon te wonen. De omstandigheid dat in het verleden op de begane grond een bakkerij was gevestigd, maakt dit niet anders. Ook bij een bedrijf als een bakkerij is het niet noodzakelijk dat de bakker bij het bedrijf woonachtig is. Verzoeker en zijn partner die de haar- en beautysalon exploiteert, hebben pas (geruime tijd) na de vestiging van de salon de bovenwoning betrokken. Dat hieraan voordelen zijn verbonden maakt niet dat sprake is van een dienst- of bedrijfswoning.

6. Voor zover verzoeker nog heeft aangevoerd dat de eerdere last onder dwangsom van 13 december 2013, aan verzoeker opgelegd ten aanzien van dezelfde overtreding als thans aan de orde, nog niet is uitgewerkt omdat de geluidsmetingen van de laatste overtredingen van 4 en 11 april 2015 teveel tekortkomingen bevatten, acht de voorzieningenrechter door verzoeker niet aannemelijk gemaakt.

7. Voor verzoeker zijn de aanpassingen in de inrichting niet haalbaar. Ter zitting is niet gebleken dat [derde-partij] bereid is binnen zijn woning (slaapkamer) aanpassingen te laten verrichten zodat de activiteiten van verzoeker binnen de geldende geluidsnorm kunnen blijven. Onder afweging van de betrokken belangen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [derde-partij] bij handhaving van de geluidsnorm groter is dan het belang van vergunninghouder. Ook het algemeen belang bij handhaving van wettelijke voorschriften speelt hierbij een rol. Bij de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter verder betrokken de omstandigheid dat verzoeker dit jaar nog drie keer gebruik kan maken van de door verweerder verleende ontheffingen en hij in afwachting van de uitspraak in de bodemzaak in 2016 gebruik kan maken van de jaarlijkse 12 ontheffingen terwijl op grond van de huidige last onder dwangsom, zoals ter zitting door verweerder bevestigd, nog geen overtreding is geconstateerd en van invorderingsbesluiten thans derhalve geen sprake is.

8. Gelet op het vorenstaande komt het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking. Het verzoek wordt afgewezen.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbranda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier

voorzieningenrechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.